van de cella van Torhout ten minste deze van de abdij van Ronse evenaarden. De abdij van Ronse nu, vertegenwoordigde een aanzienlijk bezit, zooals wij uit latere bronnen kunnen uitmaken.
Adam van Bremen, de elfde-eeuwsche geschiedschrijver van Noord-Duitschland, beweert dat de h. Anskarius met voorliefde de cella van Torhout kwam bezoeken. Die laattijdige getuigenis moet wellicht voor rekening van den annalist blijven, want na de dood van Lodewijk de Vrome in 840 ontnam zijn opvolger Karel de Kale de cella van Torhout aan den h. Anskarius, om haar aan Reginarius te schenken. Die Reginarius is vermoedelijk dezelfde die men met waarschijnlijkheid als den toenmaligen graaf van den pagus mempiscus beschouwd heeft.
Uit de vita Anskarii vernemen we dat Reginarius reeds op het oogenblik dat deze Vita opgesteld werd, bij den koning in ongenade gevallen was. Ook uit andere bronnen is dit bekend. Reginarius moet omstreeks 875 van zijn bezittingen beroofd zijn geworden, en daar de graaf van Vlaanderen, kort na 875, een deel van de bezittingen van Reginarius in handen heeft, is het waarschijnlijk dat ook Torhout aan den graaf van Vlaanderen toegekend werd.
Het overgaan van de cella van Torhout uit het bezit van Reginarius in dit van den graaf van Vlaanderen zou in alle geval op natuurlijke wijze uitleggen, wat in 1053 gebeurde.
Want toen Karel de Kale de cella van Torhout aan Anskarius ontnam, heeft deze laatste, noch hebben zijn opvolgers op den zetel van Hamburg die berooving als wettig erkend. Het is niet onmogelijk dat Anskarius het slachtoffer werd van de toenmalige politiek. Zijn bisdom behoorde inderdaad onder het rijk van Lodewijk den Duitscher, terwijl Torhout in het rijk van Karel den Kale gelegen was. Daar beide broeders, na den dood van hun vader, Lodewijk de Vrome, tegen elkander oorlog voerden, kan Karel de Kale de cella van Torhout verbeurd verklaard hebben als bezit van een bisdom