Van een betooverd zwijn.
ER is hier bij een kleingebruiker onlangs een aardig geval geweest, dat we wel in de reke van de toovergebeurtenissen kunnen zetten.
Het voorval is zoo eigenaardig en zoo treffend dat ik het aan de lezers van Biekorf wil mededeelen, die hier af en toe al eens over betoovering en onttoovering gelezen hebben, zooveel te meer dat het volgende nu gebeurd is in onzen zoo verlichten tijd...
Z'hadden te Fluptje D...'s een schoone zwijnemoere, de hoop van hun jaarlijksche zwijnenfamilie en van een welvoorziene geldbeurs. Z'hadden al eenige keeren bemerkt dat het beest niet meer rustig was in het bilkje dat bij huis en koten lag, niet meer at en maar altijd aan zijn kotdeure stond te klagen als vroeg het om binnengelaten te worden. Dat verergde van dag tot dag, bij zooverre dat op een zekeren keer het zwijn aan geen kanten uit zijn kot wilde komen; ze moesten het met drie, vieren eruit jagen.
Maar, menschen! nu was 't een schrikkelijk affaire in dat weitje. Het zwijn, pas buiten, stormde den bilk in, rond, door, weg en weere met zulk geloop dat ge 't van een zwijn niet zoudt kunnen gelooven dat 't zoo zeere kan loopen. En schreeuwen! schreeuwen! gelijk een zwijn doet als 't gekeeld wordt.
't En duurde niet lang of het beest was afgemat en wilde maar altijd binnen. De menschen die erop stonden te kijken, zaten er geweldig mee in, zetten de deur open en 't arme beest vluchtte binnen en viel afgebeuld op den vloer en lag nog lange te jaagbalgen.
Nog verscheidene keeren hebben ze het beest buitengehaald met veel moeite, doch telkens herbegon hetzelfde spel, maar ze lieten 't zooverre niet meer komen...
Wat mocht dat toch zijn? Als 't alzoo aan 't loopen was, zou men gezegd hebben dat het achtervolgd was,