Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
Dokter Lauwers' schriften.Sommige Vlaamsche Koppen van Verriest blijven ons best bekend uit de opstellen van den Meester, maar hun eigen werk is moeilijk te vinden: 't ligt verstrooid in allerlei tijdbladen, en wie geraakt er aan die zeldzaam geworden jaargangen? Dokter Lauwers is gelukkiger: zijn kunstminnende zoon-dokter heeft er voor gezorgd zijn verspreide schriften te bundelen in een vorstelijke uitgaveGa naar voetnoot(1). Daarmee is een treffelijke grepe Vlaamsche rijkdom uit de schoven gehaald en als klinkende munt door de dietsche landen in omloop gebracht. Dokter Lauwers (Ingelmunster 1858-Kortrijk 1921) was ‘den eersten hoogen docteur’ van ons gewest, een heelmeester en chirurg bekend de wereld door, man van zijn tijd en van vóór zijn tijd in de wetenschap en het beoefenen van zijn vak. Maar het vak heeft in Lauwers de rijke natuur niet gedoofd, den mensch in hem niet verminkt. Hij bleef geheel zijn leven ‘de mensch die aan zijn Vlaamsch-zijn zelf, deugd en plezier heeft, die genieten kon van alles wat Vlaamsch is, - Vlaamsche kunst en schoonheid smaakte, vorenstond en opzocht, gelijk onder welken vorm zij zich voordeed of openbaarde, maar meest van al voldoening en hooger genot vond aan 't Vlaamsche woord in dicht en schrift, en er zelf geern aan meedeed.’ (Streuvels). 't Is bekend hoe Lauwers in zijn leertijd te Leuven Longfellow's Song of Hiawatha in 't Vlaamsch overzette, hoe die vertaling in Guido Gezelle's handen terecht kwam en den dichter zoo beviel, dat hij er zijn eigen | |
[pagina 180]
| |
Hiawatha-gedicht op uitgebouwd heeftGa naar voetnoot(1). Lauwers was te Kortrijk een van Gezelle's trouwste vrienden; hij beminde in hem den dichter en den geleerde: ‘Ik kon nooit laten (schrijft hij) zijn wonderen kop te bekijken, al zeggen in mijn eigen: 't Zit daar wat in’ En men weet hoe Lauwers inderdaad de hersens van den afgestorven Meester onderzocht en gewogen heeft. Gezelle van zijn kant bewonderde den jongen Lauwers en gunde hem, in oprechte opgetogenheid, het kostelijke woord: Niemand en kan schrijven gelijk Lauwers! Stijn Streuvels (die de raadsman was bij het samenstellen dezer uitgave) heeft in de Kon. Vlaamsche AcademieGa naar voetnoot(2) een treffend beeld van Dr. Lauwers geteekend en daarbij uiteengedaan hoe deze Schriften ontstaan zijn. We hooren geern dat het nog een beetje de schuld is van Biekorf en De Nieuwe Tijd, dat Lauwers ‘gedwongen werd en aan 't schrijven gebleven is’. Anders ware zijn begaafde taalveerdigheid en lust-met-de-penne voor goed verloren geloopen in zijn ontelbare geleerde medische schriften. Maar Lauwers werd door zijn vrienden aan 't schrijven gekregen, en hij leverde die kostelijke reeks verhandelingen over Natuur- en Heelkunde die 't grootste deel van de Schriften beslaan. Hij beschreef zijn Reizen, speelde met de taal in kleine Gedichten, herdacht met diepe ontroering zijne vrienden in een reeks Opstellen, die alleen voldoende zouden zijn om Lauwers' naam onvergetelijk te maken. Dit werk zit nu al te samen in een lijvig boek, met daarbij nog twee nagelaten opstellen: Op de Leibrugge (een eerste worp van Caesar Gezelle's ‘In zijn Ouden Dag’ uit het Leven der Dieren? of hoe zit dat ineen?) en het prachtige Zomerblomke, Lauwers' laatste pennevrucht (1916), waarin hij zijn houwe trouwe liefde uitspreekt tot zijn Westvlaamsche moedertaal ‘die, eerstgeboren, het leven en de rijkdom uwer vruchtbaarheid over alle | |
[pagina 181]
| |
vlaamschsprekende gewesten zoo milde hebt uitgestrooid, en die, na zooveel honderde jaren frisschen bloei, nog jeugdig en vol kracht de lippen van ons volk ontspringt.’ Lauwers' taal is door en door Westvlaamsch, zoo echt en oorspronkelijk zuiver, dat Stijn Streuvels terecht meent, dat ze zou verdienen door een geleerden taalkundige onderzocht en uitgediept te worden. Ook zijn overzettingen uit Shakespeare verraden een taalveerdigheid en kunstzin die nog nooit tot hun volle recht gekomen zijn. Een nieuwe schoone uitgave van die vertalingen ware de beste uitnoodiging tot zulk een studie, want Julius Caesar en Koning Lear zijn al lange kwaadkrijgs geworden. Moest Dokter Lauwers op onze dagen nog leven, dan zou hij wel de keure gehad hebben van een ‘Hulde’ in de reke van zooveel andere alledaagsche ‘Hulden’; - Dokter Lauwers heeft geen schulden over luidruchtige vieringen nagelaten, maar wel een ferme bate van Vlaamsche weelde die, in de schrijne van dit boekwerk, naar al de vrienden van waarheid en schoonheid te monkelen ligt. A.V. |
|