aan te kunpen in onderscheiden tot zeer verre achteruit, zoodat het sprookje ten slotte 'n eerste speurtuig wordt om te gaan-zoeken achter de verwantschap en verloopschap van de oude menschenstammen en van de oude boekstafkundige bestanddeelen.
Dit wordt door JDV. hier allemaal uiteengedaan, helder en met voorbeelden, en bovenal met tusschenin 'en welgewogen voorstellinge van de voornaamste pogingen reeds sinds 'n eeuwe aangewend om 's sprookjes aard te leeren kennen. Pogingen te weten: van de Grimm's (bl. 15, vlgg.), van Benfey, Lang, Bédier, en Kaarle Krohn met zijn beroemde ‘historisch-geografische methode’, van de Finsche Folklore Fellows, van Antti Aarne, von der Leyen met zijn droom- (47), Saintyves met zijn ritus-stelsel (59), en andere meer.
Maar zegt de Vries (118): als uitslag, 't beste totnutoe, zoo voor het sprookjen in 't bezonder als voor de Volkskunde in het algemeen, is 't vastestellen alsan beter van wat er aan die onderzoekingen tot heden kwalijk was, is ook het afsluiten van tal van dwaalwegen, is nog het leeren keurigstellen van de vragen, met ondertusschen 't binnenbrengen en 't uiteenscheên van ontzaggelijk-vele stoffe. Die uitslag, hoe ontkennend, is reeds heerlijk... in afwachting van sterker stellig doorgeleer.
Zeer waar. Dit boekje (al zijn 't bijeengebonden opstellen uitteraard nog overvlakkig) dit boekje is als 'n stonde staans en achteruitziens om eens na te gaan: vooreerst hoever men is, en dan, in 't werk, waarmee men best voer. Voor ieder vak vanuit de Volkskuude mag stout iets dergelijk's gedaan worden. 't Zal veelmeer helpen om de wetenschap vooruit te krijgen dan, alsnu, het eeuwig oordeelloos herkauwen van alsan al dezelfde stof.
***