De oorlog in Dickebusch en omstreken
(Vervolg van bl. 29)
1915. Woensdag, 23n in Zomermaand. Heel den dag bommen op Millecruysse, Ryckewaert's steenoven, de Potente en Desmijter's hof: wederom tweebuischingbommen.
Met den avond ontvang ik mare dat 45 meisjes vrijdagmorgend mogen optrekken naar de leergaarden. De stipte laatte zullen we verder wijsgemaakt worden.
Donderdag 24n. Jan-Baptiste. 50 HH. Nuttingen. Heel den dag, tusschenin wat gebuisch, vele loopingen voor 't verwittigen van die 45 kinders tegen morgen.
Morgen komt. Vrijdag, 25n. Ten negenen staan de 45 meisjes àl ten uitersten-welgezind voor mijn huis, trouwens in de blijde verwachtinge van de zelfgerijtuigen waarmee ze 't fransche in moeten. Maar ik zit zonder nieuws wegens de laatte-nog; en, geen gerij te ontwaren! Buiten gekeken, uitleg verzind, weere gekeken! Zijn we vergeten? 't Is twaalve. Ik, trekke naar Ghyselen's, de overste spreken van 't Elisabeth's gasthuis uit Poperinghe, gravinne van den Steen de Jehay. Zij, weet er niet méér van te maken dan ik; en, om er een einde aan te krijgen, zij voert mij op haar gerij achter uitleg naar Watou, naar den bestrekheer van Yper, die immers aan 't hoofd is van die leergaardendoening. Deze echter is weg, naar De Panne, met den Gouwheer gaan handelen, en onderwijls heeft de zake aan zijnen dienstman overgelaten, dewelke dienstman eenvoudig bekent ‘dat hij