Biekorf. Jaargang 34(1928)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Verlaten Koeien. DE wei ligt beneveld met duistere wazen en eenzame koeien, die strem zijn van grazen, zijn roerloos, lijk lijken met rouwfloers bedekt, in donkere schaûwten op 't gras uitgestrekt; wijl andere domplen lijk dolende schimmen en, staande, soms staren naar purperen kimmen waar teedere klaarheid in stervende rust het vuur van den dagstond in de oogen hun bluscht... Ze zeegnen de stilte die zwijgt om hen henen, doch voelen verlaten zich, droevig... ze weenen en beurlen, ééntonig, bij 't zicht van den nacht, hun' koppen ten Hemel, een uiterste klacht... Dan luistren ze aandachtig met hoogpijlende ooren of nergens ze blijde geruchten meer hooren, een vogel die schuifelt, een schaapke dat blaat, een koeier, die djakkende, huizewaarts gaat. Ze en hooren nu niets meer tenzij soms de vlerke [pagina 175] [p. 175] van nachtlijke vogels of 't klokje der kerke en, eenig, van hoeve tot hoeve herhaald 't geblaf van den hond, of een ‘meuzie’ die dwaalt... Hun vrienden van 't daguur, de boeren, de knapen, de peerden en ossen, de geiten en schapen, de hoenders, de duiven beschut zijn zij al door deksel en daking van hoeve en van stal... En zij, arme koeien, ze staan hier verlaten... Geen levende ziel meer op 't veld, langs de straten... En moesten nu roovers hier komen bij nacht, moest water het gieten in gerzing en gracht, moest bliksem nu vallen op boomen en daken, moest dondren het doodend zal niemand hier waken?... Zij huivren, de beesten, en ijlen, één stond, met angstige sprongen het weideland rond... Het hekken is toe en de draad blijft gespannen... Zij zijn van de hoeve meêdoogloos verbannen... Ze sluiten hun' oogen, gedwee in hun lot en ‘geven zich over in d'handen van God’... Jos. Vanden Berghe. Vorige Volgende