Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
ondiepen stroom beteekent; tusschen de verschillige beteekenissen die men als mogelijk aanschouwt, is de meest aanneembare nog deze die den naam af leidt van het angelsaksensch woord sceald, scald, ondiep, woord dat verwant is met het engelsch shallow. Schoenfeld stelt nog een belangrijken uitleg voor, die den naam ook afleidt van 't germaansch en die naar het angelsaksensch woord scald, bieze, shalder in eene engelsche gouwspraak, de Schelde den biezenstroom noemt. ‘Uit dien dubbelen uitleg zou men moeten besluiten dat de naam der Schelde van germaanschen oorsprong is, alhoewel de stroom bij Caesar vermeld wordt. Dat is niet onmogelijk. De Germanen zullen dien naam aan de Nederschelde gegeven hebben en van daar zal hij naar geheel den stroom overgegaan zijn. Op 't einde van den ijzertijd woon. den de Germanen aan den mond van den Rijn en van de Schelde en waren zij in onze gewesten min of meer met de Kelten versneden, want Plinius zegt: “Van aan de Schelde wonen de Taxandriërs, de Sturiërs en de MarsaciërsGa naar voetnoot1)”’. De uitleg wegens de biezen staat ook te lezen in eene bijdrage in 1895 verschenenGa naar voetnoot2). Hetgeen Hoogleeraar Carnoy ons leert is geheel weg mogelijk, maar het is tamelijk onwaarschijnlijk. Hij haalt uit de Historia naturalis van Plinius de volgende lezing aan: ‘A Scaldi incolunt Texuandri, Sturii, Marsaci.’ De lezing en vinden wij noch bij PliniusGa naar voetnoot3) noch bij HolderGa naar voetnoot4), bij wien Plinius ook te voorschijn komt. | |
[pagina 259]
| |
Wat wij lezen is het volgende: Boek IV, hoofdstuk 13, sprekende van de Noordzee zegt Plinius: ‘Toto autem hoc mari, ad Scaldin usque fluvium, Germanicae accolunt gentes...’ Verder hoofdstuk 17 lezen wij nog: ‘A Scaldi incolunt extera Toxandri pluribus nominibus.’ Als wij dit wel verstaan woonden in Plinius' tijd, te Noorden van de Schelde germaansche volksstammen. 't Is een teeken dat in Plinius' tijd, - zijn werk kwam uit in 77 na Christus -, de beweging der Germanen naar onze gewesten reeds begonnen was en wij gelooven het zooveel te beter, daar de Menapiers, in de eerste eeuw onzer tijdrekening, van aan de monding van den Rijn, naar de streek verland zijn welke wij nu West-Vlaanderen noemen. 't Zal onder de drukking der vooruitzwermende Germanen zijn dat de keltische Menapiers, naar onze streken den wijk genomen hebben. Is er een stam die keltisch is, 't is wel deze der Menapiers, die wij in al de keltische streken, bij ons, in Engeland, in 't eiland Man of Monapia en in Ierland aantreffen. De zaken waren aldus gelegen toen ze Plinius gadesloeg, maar was diezelfde toestand ook waarneembaar tijdens Caesar's veldtochten? Wij en gelooven het niet; en waar de Schelde stroomde, woonden er gallische Belgen. Strabo en Caesar noemen ze soms Germanen. Waarbij komt dat? De Belgen waren uit het land der Germanen gekomen en daarom wierden ze soms Germanen genoemd. Ten andere, daar en is niets aan gelegen. Wat kan dat iemand schelen, dat de Belgen Kelten of Germanen waren? Niets. 't Is eene wetenschappelijke bijzonderheid zonder eenig gevolg.
* * *
't En is maar om te zeggen dat het veel waar- | |
[pagina 260]
| |
schijnlijker is, dat de Scheldestroom een gallischen name draagt. Van de gallische taal en is er maar weinig overgebleven. Men kan soms door vergelijkenissen met andere keltische talen en 't ontleden van eenen eigennaam den stam van een verloren gallisch woord terugvinden en het taalwetenschappalijk bepalen. Beziet eens in Vercoullie's Woordenboek, het woord hout. Holt is verwant met het grieksch klados, dat tak beteekent en het oudslavisch klada. dat balk beteekent. Verwantschap ontwaart men ook met het ierlandsch woord caill, dat den zin heeft van woud. Dat alles laat het bestaan vermoeden van een gallischen woordstam kaldi en van een verloren gallisch woord kaldis, met de bediedenis van woud.
* * *
Wij lezen in 't Idioticon van De Bo: ‘De schuifelende medeklinker bij 't volk esse genoemd, staat aan 't hoofd veler woorden, die ook zonder die letter gebruikt zijn.’ Vele voorbeelden staan er geboekt bij De Bo, o.a. links en slinks, nix en sneeuw... Dezer dagen hoorden wij nog een voorbeeld dat daar niet te lezen is: lutte en slutte; 't en is maar een slutte van een vrouwe... Dat staat vast bij De Bo, maar daaraf en wil de geijkte taalwetenschap niet weten. Zij aanveerdt eene s, die verdwijnt in eenen stam, maar zij en erkent geene s, die voor eenen woordstam komt staan. Doch de nieuwere taalwetenschap en is aan dien verouderden rijmram niet meer verslaafd. Zij heeft onzen ouden De Bo gelijk gegeven en zij erkent eene s, die geldt als voorvoegsel en die zij de beweegbare s noemt. Bovendien treft ze ook voorbeelden aan bij andere taalverwantschappen en ze durft vergelijkingen vaststellen tusschen de indo-europeaansche talen van den | |
[pagina 261]
| |
eenen kant, de semitïsche en chamitische talen van den anderen kant. Zoo vinden wij het oud egyptisch woord swh, dat ademen beteekent, nevens den semitischen wortel r-wh, hebreeuwsch rwh, spiravit, nevens den indo europeaanschen wortel we, wehen, waaien. Van den wortel we komt ook de woordstam wat, dien men aantreft in vates, inspiratus, de ingeblazene, en in onzen ouden keltische Wate, wiens naam waarzegger beteekent, in Rodenbach's GudrunGa naar voetnoot1). Nevens waaien steller. wij ook zwaaien en swatelen, dat ook zwaaien of swaaien beteekent en waarvan men geen uitleg en kent. Zoo kent men ook het grieksch stegô, nevens het latijn tego, ik dek. Zoo stellen wij nog het sumerisch woord ha visch, hongaarsch hal visch, tjeremisch kol visch, nevens onzen vischnaam schol, waarvan de oorsprong onbekend is. Dit is eene kleine ontdekking welke wij aan 't oordeel der taalgeleerden onderwerpen. De beweegbare, voorgevoegde s vermoeden wij ook bij het gallisch woord kaldis en als wij bij Caesar lezen flumen Scaldis, zoo vertalen wij: de woudstroom.
* * *
Uit den keltischen stam kaldi, sproot in 't eerste tijdperk zijner ontwikkeling, het gallisch woord kaldis. In het tweede tijdperk der ontwikkeling van denzelfden stam, ontsproten het ierlandsch woord call en een vermoedelijk gallisch woord cal. Dit gallisch woord meenen wij terug te vinden in den wijknaam Calfort te Puers en in den wijknaam Calevoet, vroeger Calevort tot UkkelGa naar voetnoot2). Die namen aanschouwt Hoogleeraar Carnoy als de kale voorde zonder gers of riet. In die namen veronderstellen wij een boschvoorde aan te treffen. | |
[pagina 262]
| |
Wij bespeuren ook hetzelfde verloren gallisch woord in den wijknaam Kalberg tot Oostroosebeke, en in den dorpsnaam Quaremont, vroeger Calmont. Waarom zouden die bergen, kale, onbegroeide bergen genoemd worden, daar zij integendeel van ouds en eeuws met wouden bedekt waren? J. Claerhout. |
|