Om te weten wat Vlaamsch is.
't Is nu een keer allenstappe, dat er zijn die ons vragen niet een grimken-alzoo: ‘en hoe zou'-je dàt zeggen in 't vlaamsch, en dàt fransch woord’? Ze zijn er lijk op geluimd die aardige Vlamingen, om toch iets te vinden dat ze-zij zouden kennen in 't fransch en dat in 't vlaamsch niet 'n kan worden gezeid. En wij, we talen dan tegen: Dàt? In het vlaamsch? Op geenerlei wijze: want alzoowel in gedachte als bewoording, dàt, is fransch uit-end-uit! - Wat zou'-je dan zeggen daarvoor? - Wat? Ho! Heel entwat anders'... dat vlaamsch is! B.v. niet: 'n eenzelvigheidskaart, maar: 'n uitken.
Wonderlijk is 't, onder al deze vraagsteerten, nooit en is er een die geen fransch kent, 'k wil zeggen een die alleenmaar zijn vlaamsch kent: immers een die maar vlaamsch kent, deze 'n twijfelt aan 't zeggen van niets; en hij zegt inderdaad - dwersdoor in het vlaamsch - al wat hij wil. Laten we liever trachten denzulken dit achter te doen.