Klinke-bel-tale
(Vgl. Biekorf, 1922, xxviii, 267, 290-291).
't Is gebeurd waar dat 't geschied is; maar de prochie en zal ik niet namen, noch den pastor, noch den koster, noch den missediender, noch iets van al wat hun toebehoort, 'k Zal zeggen te Ding.
Te Ding waren er van geheel 't jaar bijna geen begravingen geweest, en nochtans ‘met de slunseziekte’ waren er veel berechtingen gebeurd. Den laatsten dag van 't jaar gingen koster en kerkbaljuw naar de pastorij om te vereffenen. Ze waren met rooi gezeten, ze hoorden weer een berechtinge kleppen, en 't en leed niet lange of ze zagen den onderpastor met den missediender haastig vooruitstappen.
- 't Gaat niet' zijn, zei de koster, de missediender belt slecht: altijd in vier poozen:
- Als 't maar dat en is zei de pastor, gij moet maar bellen in drie poozen:
- En, als dat middeltje niet en lukt, zei de kerkbaljuw, 'k zou u, alle bei, nen goên raad geven: eerst dood te gaan gijzelve, we zullen dan twee groote diensten hebben seffens.
J.V.
***