Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Nog verbleven de kloosterlingen ter parochie ten jare 1178. Immers uit een stuk ten dien jare opgemaakt, vernemen wij dat de inkomsten die de St Quintinsabdij te Isandic (Yzendyck) vermocht op te lichten, naar Oostkerke moesten overgebracht wordenGa naar voetnoot(1). Toen ze hun apostelwerk ten geheele voltrokken hadden, namen wereldlijke priesters hunne plaats in. Luidens de oudstbewaarde oorkonden die uit de 14e eeuw dagteekenen, genoot de abdij het recht ter kerke van Oostkerke, twee pastors, twee kapelanen, twee kosters of matricularii en één scholaster te benoemenGa naar voetnoot(2). Welk onderscheid er bestond, wat bediening en inkomsten betreft, tusschen beide parochieherders die samen het pastoreel ambt uitoefenden, konden we uit de kerkrekeningen niet achterhalen. Enkele malen gebeurt het dat een herder, ‘erfachtig of verus pastor’ genoemd, wien de gansche parochie toevertrouwd was, bij zijne kudde niet verblijft: dan is hij door twee pastors ‘stedehouders’ vervangen. De twee kapelanen waarvan hooger sprake is, zijn de beneficianten die het bezit hadden der kapelrien die destijds ter kerke bestonden, de kapelrie van O.L.V. van Boonem en deze van Utenem. In 1331 staat eene enkele kapelrie aangestipt, wier naam niet vermeld isGa naar voetnoot(3); naar jongere oorkonden bevinden we dat het de kapelrie was van Boonem, wellicht rijk begiftigd, en daarom dikwerf ‘pinguis’ genoemd. Eene eeuw later bestonden beide beneficiën. Nog komen twee kapelriën bij, in 1455 aangestipt, de kapelriën van 't H. Kruis en van O.L.V. van Lembeke. | |
[pagina 188]
| |
Daarnevens worden de twee broederschappen vermeld van O.L.V. der Visschers en van O.L.V. van EyenbrouckGa naar voetnoot(1). Mogelijks vond bet broederschap van O.L.V. van Eyenbrouck zijnen oorsprong in de bakermat waar voorheen de aankomende Benedictijnerpaters van St Quintinsabdij hunne woonstede gevestigd hadden. Over de priesters beneficianten der kapelrien van Boonem en Utenem wordt in de kerkoorkonden niet gewaagd omdat zij bijna nooit te Oostkerke hun verblijf hielden; zij genoten de inkomsten hunner beneficiën en gelastten, mits bepaalden loon, de priesters die ter parochie woonden, met het uitvoeren der diensten hunner kapelriën. Nog stonden twee onderpaslors, ook kapelanen genoemd, ten dienste der kerk. Een hunner draagt soms den naam van ‘capelaen van Eyenbrouck’. Twee matricukirii of kosters die met de priesterlijke weerdigheid bekleed waren, hielpen den kerkdienst uitoefenen. Een hunner, in de kerkrekeningen met den naam van ‘orghelare’ bestempeld, bespeelde het kerkorgel. Onderpastors en kosters verbleven allen ter parochie. De Godsdienstberoerten - Pastor Adriaan van Geertruyen. Pastor Adriaan van Geertruyen beleefde het rampzalig tijdstip der geuzenberoerten dat in onze streken omtrent zes jaar aansleepte. In Maarte 1578, viel de stad Brugge onder het bewind der Gentsche Geuzenrepubliek door Jan van Hembyze en Frans de la Kethulle ingevoerd. Ten zelfden jare beklommen er protestantsche leeraars den kansel der katholieke | |
[pagina 189]
| |
kerken, om den volke de verderfelijke leering van Calvin in te planten. Twee jaar nadien, vinden we in alle de gemeenten ten noorden van Brugge protestantsche ministers die rond zich eenige afgevallene katholieken schaarden. Een welsprekende oorkonde, de kerkrekening van Bâmesse 1582 tot Bâmesse 1583, verschaft ons deswege bondige, doch bevestigende inlichtingen, wat Oostkerke aangaatGa naar voetnoot(1). Eene protestantsche gemeente was er ingericht aan wier hoofd Mahieu Makereel als ‘dienaere des woordts’ optrad. Hij had voorheen ergens in 't Ypersche de dwaalleer aangeprediktGa naar voetnoot(2). Ten minste een ‘ouderlinck’ stond hem ter zijde. De inkomsten der parochiekerk zijn in de handen der afvalligen overgegaan. De aangehaalde rekening werd aan Makereel ter inzage aangeboden. Ter kerk predikte hij de nieuwe leering en vierde er met zijne volgelingen het avondmaal. Een vreemdeling leerde er de arme kinderen en trad als voorzanger op bij 't uitvoeren der geussche psalmen. Intusschen was de ieverige parochieherder Adriaan van Geertruyen verplicht geweest zijne kudde te ontvluchten. De ‘Rebellen’ hadden hem verjaagd en van al wat hij bezat ontroofdGa naar voetnoot(3). Of de nieuwe religie te Oostkerke vele aanhangers vond, betwijfelen wij. Immers op eene vergadering der protestantsche ministers, op 3n Juli 1582, te Dudzeele gehouden, beklaagde zich de predikant van Oostkerke omdat hij ‘geen vorme van kercke gecrygen en can’. De vreeze voor de aanslagen van geussche legerbenden laadde wellicht oogenblikkelijk een dwangjuk op de schouders der katholieken. Reeds in December 1579 waren soldaten | |
[pagina 190]
| |
uit Sluis afgekomen en hadden zich gewoldigerhand van de kerksieraden meester gemaaktGa naar voetnoot(1). En nu raadplegen we de oorkonden: ‘Betaelt Mahieu Makereel, dienaere des woordts tot Oostkercke over zynen dienst van maent van nôv. ende maent d|^ec. 1582, ende voor lauwe, sporkele, maerte tot augusti 1583, 600 pond. parisis. - Betaelt Christiaen de Heere als scholaster ende voorsangher van zyne dienst van maent dêc. 82 tot aûg. 1583, 162 p.p. - over tleeren van schaemel kinderen, 6 p.p. - voor een stoop zoeten wyn up den helyghen paesschendach om de ghemeente tavends mael uut te rechten, 2 p. 14 schellingen par. - voor 2 nieuwe glasen omme taevent mael uut te rechten ende een broodt van 2 grooten, 24 sch. p. - Betaelt in handen vanden minister ende een ouderlinck om in classis te ghaene te Lisseweghe, den 13 lauwe 1583, 6 p.p. - te Damme, 19 julius 83, 6 p.p. - te Brugghe, 20 sept. 83, 6 p.p.Ga naar voetnoot(2). Op 22 Mei 1584, gaf de stad Brugge zich aan Alexander Farnèse, gouverneur der Nederlanden, over. Zoodra verdwenen Calvinismus en geussche predikanten uit onze streken. Ook keerde de parochieherder die de rekening van 1584 met den naam van ‘verus pastor’ bestempelt, tot zijne schapen terug. Zijne dankbare parochianen schonken hem ‘voor eene gratuiteyt ende wellecomme’ 36 pond parisis en de kerkmeesters stonden hem een jaarpensioen toe van 48 p.p. te beginnen met eersten van lauwe 1586. Nopens de verwoestingen die de kerk, tijdens de geuzen- | |
[pagina 191]
| |
beroerten onderstond, vonden we in de plaatselijke oorkonden geen inlichtingen. Enkel geringe aanteekeningen maken melding van twee ter kerk ontroofde schilderijen die het hoogaltaar en St Jansaltaar versierden: de eerste bevond zich te Sluis, de tweede te Damme. Pogingen waarvan de uitval ons onbekend bleefGa naar voetnoot(1) werden door den pastor en de kerkmeesters aangewend om er weêrgave van te bekomen. Niet alleen waren de geschilderde autaartafels ter kerk ontvreemd geweest, maar ook waren een of meer klokken van Oostkerke naar Sluis overgevoerdGa naar voetnoot(2). In de oude Ste Walburgakerk, te Brugge, lag een witte grafsteen, waarop een priester in missegewaad gebeiteld was. Het opschrift luidde: ‘Sepulture van Heer Adriaen van Gheerwyn, Pastor van Oostkercke, tzydert tiaer XVc LXV, die ovleet de XI julius XVIc IIII’. De naam van den Herder werd òf mis ingebeiteld òf kwalijk afgeschrevenGa naar voetnoot(3). J. Opdedrinck † (Vgl. Biek. 1921, xxvii, 92-93). |
|