Biekorf. Jaargang 25
(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
[Nummer 12] | |
In het land van Guido Gezelle
| |
[pagina 230]
| |
In een Binnenleidinge is er een historisch loopje door de Vlaamsche eeuwen. Daarin leeren we al veel nieuws, b.v. dat Vlaanderen zijn toppunt van macht en bloei bereikt heeft onder het Bourgondische huis. Wat zegt gij dáár nu van, Gezelle, mijn Meester, die geschreven hebt van de ‘Bourgoensche wulpscheid’; en gij Duclos, mijn vereerde Vriend en geschiedschrijver van Vlaanderens Heldentijd, die niet was de tijd dat wij verfranscht wierden door een vreemd vorstenhuis? Het voornaamste nieuws echter, dat hier te leeren valt, is, dat Vlaanderen voor Nederlanders op de eerste plaats sympathiek moet wezen, omdat het van daar is, dat de opstand tegen Rome en de reformatie is uitgegaan voor de Nederlandsche gewesten. Wat zegt gij nu, mijn oud-leeraar Alberdingh-Thym? Hoe jammer, dat ge geen nieuwe uitgave meer leveren kunt van de vroolijke Historie van Marnix en zijne vrienden; zeker zou het boek nu veel van zijne vroolijkheid verliezen! Hoe mooi is dit niet gezeid: ‘De beste Vlamingen, die schier alle de zaak der Reformatie waren toegedaan, verlaten nu hun land en vestigen zich in het Noorden-Vlaanderen verliest de pit en de kern zijner bevolking: zijn vroomste, zijn knapste, zijn krachtigste burgers. Het meerendeels minderwaardig deel dat overbleef, onderwierp zich en werd weer Roomsch.’ Dàár nu! Naast datgene, wat we al lang wisten, dat de uitwijking uit het Zuiden in dien tijd aan 't Noorden een aantal van zijn merkweerdigste mannen heeft geleverd, hebben wij nu de algemeene wet: Gereformeerde Vlamingen van de 16e eeuw. = De vroomste, de knapste, de krachtigste burgers. Niet gereformeerde Vlamingen = meerendeels minderwaardig. Dit vooropgezet, komt heel de redeneering pront uit. De Vlaamsche Beweging wordt ook geschetst... Nog eens staat daar, ter loops, veel waarheid in, en goede opmerkingen ontbreken niet. Maar daarnaast: ‘Door de voorbeeldige toewijding van mannen als J.F. Willems, | |
[pagina 231]
| |
den vader der Vlaamsche Beweging;.... Hendrik Conscience, die in 1837 zijn eersten roman ‘Kerels van Vlaanderen’ uitgaf; Max Rooses, Pol de Mont, om slechts enkele klinkende namen te noemen, is het Vlaamsche Volk.... aan 't werk getogen!’ Enkele klinkende namen, inderdaad! En wij, die leerden en voortleeren, dat Conscience's eerste roman het Wonderjaar was, van 1837! Verder komen de hervormingen en wetten die het Vlaamsch terug invoerden in gedachte, herinnering of gebruik, als b.v. de wet van 1872, neergelegd door Coremans, ‘met 17 Roomsch-Katholieke volksvertegenwoordigers’....
Korte schets der Herleving der Vlaamsche letteren: 1ste Tijdvak. Conscience - Ledeganck. Als ‘Kunst’ staan hunne werken niet hoog. Daarmêe, als ge nog niets wist van onze letteren, hebt ge nu toch een' leiddraad, om onder de zachte aanraking van Virginie Loveling meerdere schreden voorwaarts te maken. Eu dan komt de kroon: ‘Zooals iedere grootsche Beweging haar wegbereiders en voorloopers heeft, maar ook haar koning.... Zoo heeft ook de Vlaamsche Beweging één man, die als geen ander,.... het stempel van zijn persoonlijkheid op het diepst van haar wezen heeft gezet. Hoe eenvoudig, is 't niet waar? Ge hebt die drie ‘perioden’ maar te leeren, en dan te onthouden dat Guido Gezelle ‘het’ stempel van zijn persoonlijkheid gezet heeft op ‘'t diepste’ van het ‘wezen’ der Vlaamsche Beweging, en ge zijt op de hoogte. Maar hoe Gezelle dat stempel zoo diep gezet heelf, | |
[pagina 232]
| |
is mij een raadsel; en hier ben ik zeker van: de brave man zou met het diepste van zijn wezen om dat heerlijk gestempel hebben gelachen. En nu krijgen wij het leven van Gezelle. Alweer zonder eenige aarzeling, in minnelijken eenvoud: Gezelle werd geboren, studeerde te Rousselare, ‘en, in die verfranschte omgeving, loerde op het Vlaamsch’, werd leeraar te Rousselare: hij! - van een ‘cours de commerce’; - ‘zoo weinig begreep Vlaanderen zijn grootsten zoon!’ werd leeraar der Poësis - ‘de korte glorietijd van zijn leven’ - en dichtte Kerkhofblommen, Dichtoefeningen, 't Kindeke van de Dood, en, zegt deze Dame, ‘Driemaal XXXIII kleengedichtjes, tintelend van gloed en licht...’ Maar hij werd ‘weggezonden’... en werd onderpastoor... en hij was gebroken, en heeft dertig jaar gezwegen, en te Kortrijk heeft hij 28 jaar lang geleefd in ‘ballingschap, gevangenschap, nameloos zielelijden’. Daarna noemde hem de Bisschop, omdat hij hem noodig had voor eene vertaling uit het latijn, en alzoo ‘twee vliegen in éénen klap meende te slaan’ tot bestuurder te Brugge, maar hij was daar niet voor gemaakt, en hij stierf... ‘Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de Profeten doodt en hem steenigt.... Dat doet ieder Jeruzalem, altijd en overal.’Ga naar voetnoot(1) Als ge 't nog niet wist, nu weet ge 't. En nu wordt dat al, die greintjes waarheid in kuipen onnauwkeurigheid en valschheid, door de meeste menschen die dat schoon-uit-ziende boek lezen, lijk suiker ingeslikt. Maar wij zullen daar verder op terugkomen. * * * | |
[pagina 233]
| |
Het tweede deel van het boek is de Rondreis door het land van Guido Gezelle, dat is, over Brussel en Waterloo naar Kortrijk, waar de schrijfster de Guldensporenslagfeesten bijwoont in gezelschap met de Verriesten en andere Vlamingen. Ge moet weten, vlaamsche lezers, ‘de Vlaamsche Beweging voert - en gelijk heeft ze - haar geslachtsboom op tot den Guldensporenslag, op 10 Juni 1304’. Het doet niets ter zake, of gij altijd geleerd hebt dat het den 11 Juli 1302 was; 't voornaamste is, dat de Vlaamsche Beweging... etc... Verder woont onze Dame ook een Vaderlandsch sermoen bij, door Caesar Gezelle gepreekt, een sermoen waarin, o geluk, ‘zoo goed als niets Roomsch in voorkwam dan een oproep om trouw te blijven’ aan de H. Kerk van Rome en een woord van hulde aan den paus.’ (Paus met kleine p, natuurlijk). En, nog een geluk: ‘Caesar heeft dien ochtend weinig gezegd, dat de Juftrouw niet volkomen en van harte kou beämen.’ Caesar, vriend, waar ga-je naartoe? Dan is er nog een wandeling, een Gezelle-wandeling met Hugo Verriest, waar we b.v. vernemen dat buiten de O.L.V. Kerk een standbeeld van Gezelle staat: de mooie buste van Lagae, en de Dame zegt ergens anders, dat dit dezelfde is als in Pastor Verriest's beste kamer; wat denkt gij, Lagae? Later gaat het nog door Rijsel, Rousselare, om een kabotseken te zien dat geen waar kabotseken isGa naar voetnoot(1); naar Heule bij zuster Colomba; zelfs naar Yperen en Poperinghe. Denkt nu eens, menschen: ‘'t mooiste van Poperinghe is zijn groote, gothische kerk’ waar Mr de onderpastor, Verriest's neef, haar rondleidt. Dat is St-Jans, en dat zij-je gij, Karel? Zoo, St-Jans is de groote gothische kerk van Poperinghe Wat gaan Onze Vrouwe en Ste-Berten zeggen? En wat deze Schrijfster ongewoon genoegen deed, 't was, in Vlaanderen op een armhuis een Vlaamschen | |
[pagina 234]
| |
Schriftuurtekst te lezen! Och arme, wat zou men dat mensch veel genoegen, en goedkoop genoegen kunnen doen, heel 't land door! Maar 'k moet mij wat intoomen. De schrijfster bezoekt Doornik, Leuven, Gent, Afsné, waar ze Cyriel Buysse - hem, in geheel de wereld! - ondervraagt over de Vlamingen!! over Gezelle!! over Verriest!! Wat hij van Gezelle zegt, bespreken wij later; het mooie is over Pastor Verriest: ‘Omdat hij 't waagde pen eigen opinie te hebben die niet precies de opinie is van de hooge machthebbers in de kerk,.... daarom is Hugo Verriest eerst als professor te Rousselare weggezondenGa naar voetnoot(1). En toen weer uit het groote Wacken dat 10.000 inwoners had, verplaatst naar het kleine Ingoyghem, diep in het land, ver van de wereld. ‘Qu'est ce que je vous par rapport à moi!!’ 't Schoonste hoofdstuk is, in allen ernst nu, dat van Ingoyghem, bij den Pastor. Ja, alzoo is hij, en alzoo spreekt hij, en alzoo is 't aldaar gestaan en gelegen. Het is een genot, een leute, een weldaad, in dat huis te komen en aan die gastvrije tafel te zitten, en den gastheer te hooren kouten... dát zijn zijne histories en zijne opmerkingen, over taal, opvoeding, dichterlijkheid, schoonheid.... over Gezelle ook. Dáár, en ook in de wandeling met hem door Kortrijk, heeft men genot aan de lezing van dit boek, - laat er nu hier en daar een naïeveteit tusschen loopen - daar ook staan goede opmerkingen, die vele onzer nieuwmodische Vlamingen wel eens overwegen mochten. B. v.: ‘Ik ben nu zes dagen in Vlaanderen. En één ding heb ik geleerd. Dat de Vlamingen beter Nederlandsch spreken dan wij. We schrijven het tamelijk goed, - maar ons spreektaaltje!....’ et reliqua (bl. 156.) Waar, en niet waar, maar tóch waar, en in elk geval 't opmerken weerd. Nu spoed ik mij tenden die reis. Ze gaat naar Oudenaarde, | |
[pagina 235]
| |
waar tot onze groote verwondering, eene Walpurgis-kerk is, - o lieve Ste Walburge, wat eer voor U, met de heksen van den Bloksberg te mogen verward worden! - naar Sotteghem; Maria Hoorebeke (‘want daar ligt ‘als een eilandje in den Oceaan, de kleine geuzenhoek midden in het Roomsche Vlaanderen’). Tot welken der 4 groepen van Belgische Protestanten het eilandje behoort, dat wordt ons niet zoo klaar; ook, ‘waarom het vredig samenzijn in deze lieflijke omgeving verstoren door het te berde brengen van strijdvragen, die onze aandacht zouden vestigen op de kleine verschillen,die ons scheiden?’ Waarom inderdaad? Van 't oogenblik af, dat het maar niet Roomsch is, dan is 't allemaal in orde... Nog krijgen we kijkjes in Brugge, Damme, Mechelen, Antwerpen, en: Vlaanderen, vaarwel! Zoo is het boek samengevat. Nu zou ik geerne drie puntjes bespreken, waartoe de stof hier en daar verspreid ligt in die zigzag-reis.
* * *
Het eerste punt is: het gedurig doorstralen van godsdienstvragen. Vlaanderen, 't land van Guido Gezelle, is voor Schrijfster het Roomsche land, het land der minderweerdige geesten, die nog - hoe verachterd toch! - aan het geloof houden zooals het was vóór Luther en Calvijn, maar, gelukkig, zij begroet overal de lichtpuntjes van Protestantisme, en zij hoopt: ‘God, die dikwijls kleine middelen gebruikt om groote dingen tot stand te brengen, stelle deze herboren aloude gereformeerde kerk (van Antwerpen) tot rijken zegen’. Aloude! Wat mogen wij dan zeggen, Juffrouw? Of denkt U waarlijk nog zóó achterlijk, dat U gelooft aan de veranderde geloofspunten sedert de Apostelen tot Luther? Wel, het is hier niet de plaats om daarover te kibbelen; studeer, en U zal zien dat wij juist gelooven, wat de Apostelen leerden, en waarvoor de Martelaren gestorven zijn. Want ge kunt het ons toch niet kwalijk nemen, zoo wij Petrus en Paulus, Justinus, | |
[pagina 236]
| |
Ignatius, Clemens, Cyprianus, Laurentius, Agnes, Caecilia en duizend andere wat ernstiger als martelaars aanzien, dan Pierre de Brully te Doornik? Nog eens, laten wij niet kibbelen, maar in een boek over een katholiek land, boek dat ge weet door katholieke Vlamingen te zullen gelezen worden, moest ge, veel meer dan te Maria-Hoorebeke, ‘het vredig samenzijn niet verstoren door het te berde brengen van strijdvragen, die onze aandacht zouden vestigen’, niet op de kleine, maar op de groote ‘verschillen, die ons scheiden’. Dat is unfair, Juffrouw! Wat is er gebeurd te Geneve, onder Calvijns schrikbewind, met Michel Servet? Is dat ook een martelaar? Kom, waarom in dit boek, zoo terloops en luchtig en oppervlakkig-weg, wanneer ernstige documentatie niet te pas komen kan, deze dingen telkens opgehaald? En dat, wanneer gij met liefde spreekt over het land van Guido Gezelle! Gij schrijft een heele bladzijde vol met de verloocheningen van de Brully. Hij verklaart, niet te gelooven aan de aanwezigheid van Christus' lichaam en bloed in het H. Sacrament. Wie heeft nu gelijk, de Christenen der Catacomben, die hun geloof daaraan op de aloude wanden hunner grafplaatsen hebben gemaald en geschreven; de leeraars der Kerk als Augustijn en Thomas; de martelaars van Gorcum, die, zoo Gezelle met ontroering verhaalt ‘kloekmoediglijk het Roomsch katholijk geloove beleden... en wel voornamelijk de wezentlijke tegenwoordigheid van Jesus-Christus in 't aanbiddelijk Sacrament des autaars... en de glorierijke martelkrone ontvingenGa naar voetnoot(1)’, of Luther, Calvijn en de Brully, wier wetenschap en heiligheid verre van algemeen-erkend was en is? Op wien moeten wij voortgaan, op Juffrouw Kuyper of op Guido Gezelle: God is daar! Hij rijst, Hij daalt,
en zijn goudene kroone straalt
weg end weder voor die schouwen
en zijn oogen op durft hou'en,
| |
[pagina 237]
| |
kruiswijs, ende... God is daar,
Jesus, God en Mensch voorwaar,
God, met lichaam, ziel en leven,
God, voor wien al de Englen beven
liggende rondom 't altaar:
buigt u, buigt u, God is daar!
Uw held gelooft niet aan 't Vagevuur, aan de kracht van de zielmis, aan de voorbidding der Heiligen. En gij eert hem, omdat hij geloofde aan wat hij wou, niet aan wat veropenbaard en voorgehouden werd. Zooals ge wilt, beste Juffrouw, maar het is van hoogst slechten smaak, dit in een boek te schrijven waarin gij Vlaanderen en Gezelle viert. Ware 't dan nog ernstig en bedacht! Geen spoor daarvan. Wat spreekt ge van ‘een kerk met kunst en paganistische schepsel-vereering’? Welke vereering? Vereert gij geen schepselen? Gewis doet gij dat! Maar gij aanbidt ze niet. Wij ook niet. Neem nu eens een volkscatechismus van om 't even welk katholiek bisdom, of er niet zal instaan dat wij noch de heiligen, noch de beelden aanbidden; dat wij de eersten vereeren als voorsprekers - wat van de vroegste tijden gepleegd werd - en de tweede als beeltenissen en gedenkenissen onzer helden en voorsprekers, zooals gij de beeltenis van eenen vader, eenen vriend, eenen held zoudt in eere houden. Ten andere, in dien catechismus zult ge zien, ook voor andere punten, dat gij niets weet van hetgene gij veroordeelt... Hoe zoudt ge anders zoo'n ophef maken van die Mechelsche prediking over ‘'t Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt?’ Wij weten van onze Roomsche jeugd af, dat de Heiland de zonde heeft weggenomen; doch daarom is 't immers niet waar, dat wij geen zonde bedrijven kunnen? Maar voor alle zonde die men bedrijven kan, is er vergiffenis door den Heiland gewonnen. Dat weten wij zoo goed als welke gereformeerde predikant ook, en dat belijden wij zeggende: ik geloof in de vergiffenis der zonden. Nu, genoeg daarover. Twijfel er ten minste aan, of zestien eeuwen algemeen geloof plotseling met volle reden mochten | |
[pagina 238]
| |
gescholden worden voor tijden van afgoderij en superstitie, onder voorwendsel van de afschaffing der misbruiken, door alle rechtschapen menschen toen en thans erkend. Twijfel eraan, of het betaamde, Gezelle's Vlaanderen deze hervorming te komen toewenschen, 't is te zeggen, Vlaanderen te willen ont-Vlaamschen en Gezelle doen liegen, die zegt: ‘Mijn Vlandren! Dat en moogt gij, noch
en zult gij nooit veranderen:
Onleugenachtig heet gij nog:
Het katholike Vlanderen!
of, tot den Priester, die later zijn Bisschop worden zou, ge weet wel, die bisschop die twee vliegen met één klap wou slaan: ‘Wij staan bij u, bij al dat komt en spreekt van Roomen,
en die op Roomen steunt, als gij, heeft niets te schroomen,
want Roomen steunt op God, en Gods beloften gaan,
al bleef er niemand recht, voor eeuwig blijven staan!
* * *
Het tweede punt is de oppervlakkige en verbazende wijze, waarop de Vlaamsche Beweging hier geschilderd staat. Dit zal ik kort maken; men kan het reeds nagaan in het hoorger-aangehaalde, bij de samenvatting van 't eerste deel van het boek. Het was al koddig genoeg, als alomvattende namen voor de leiders dezer beweging, van 1830 tot heden, te hooren noemen: Willems, Conscience.... in éénen adem met... Max Rooses en Pol De Mont! Maar dit blaast hier de keerse uit: ‘De Vlaamsche Beweging is nog al samengesteld, en het is niet makkelijk voor den Noord-Nederlander.... zich van deze woelende Beweging dadelijk een duidelijke voorstelling te maken. | |
[pagina 239]
| |
Roomsch hebben. Zij zoeken juist toenadering tot Holland en staan naar Hollands invloed, ook op taalgebied. ‘Gecompliceerd’ inderdaad: Maar, goede ziel, dan moest U de complicatie niet verergeren door als hoofdman van om 't even welke Vlaamsche Beweging een Cyriel Buysse te gaan uitvinden! Buysse is een Mijnheer uit den Haag, die zich geweerdigt jaarlijks in Vlaanderen op ‘villegiatuur’ te komen, en geld wint met in viesriekende boeken zijn volk belachelijk en hatelijk te maken. Wat den Vlaamschen strijd betreft, hoor naar het woord van Vermeylen (Geen Roomsche Flamingant, hoor!): Hij noemt uwen Buysse ‘een kandidaat wereld-literator, die, uit de hoogte zijner Haagsch-geworden voornaamheid op onzen geheelen strijd, zonder onderscheid, schimpt, onze geheele literatuur... met één schop in het niet stampt, en de Vlaamsche taal zelve honen wil’. En van dien... man.... laat ge u wat opdraaien over Vlaamsche toestanden, en noemt hem een hoofdman der liberale Vlaamsche Beweging? Daarover zullen u de liberale Vlamingen heelemaal niet danken. En Pol de Mont dan ook! Zoolang ik leef, heb ik hem nooit hooren noemen als leider der Vlaamsche Beweging. Ik weet van Pol de Mont, dat hij verdienstelijk dichter en kunstcriticus is, een paar goed-betaalde posten bekleedt te Antwerpen, en zich geen twist noch strijd aantrekt; | |
[pagina 240]
| |
jawel! tegen den godsdienst zijner jeugd en de gedachten die zijn eerste en beste verzen doorleefden. 't Was hij die in 1878, ter gelegenheid van een feest te Brugge dichtte: ‘De stede was beleedigd door geuzendwinglandij
de stêe der Brugsche Metten...’
en die de hoofden der vrijmetselarij daar zag uitjouwen door het verbitterde volk, waarop hij geestdriftig zong: ‘Komt aan, en mêegeroepen! Ontlast het vrij gemoed!
Weg met die bleeke metsers! weg met het geuzenbroed!’
Nog klonk 't awoert der menigte al dreigen door de lucht,
een van het drijtal beefde, werd bleek en loste een zucht!...Ga naar voetnoot(1)
Thans is hij, die dit schreef, Groot ∴ Redenaar ∴ van de loge ∴ Marnix van Ste-Aldegonde te Antwerpen. Dat is ook ‘gecompliceerd’, Mejuffrouw! Overigens krielt uw opgave daar van onnauwkeurigheden: Het is oppervlakkig, te zeggen dat de Katholieken toenadering met Holland duchten. De zaak is meer ‘gecompliceerd’! Holland is voor ons het oude zusterland, het oude katholieke land van Visscher en Vondel, van Stalpaert Van der Wiele, Joseph Alberdingk-Thym, Schaepman. Wij begroeten met vreugde en blijde hoop het prachtig herleven van het oud geloof in Noord-Nederland, en wij zijn met onze Noorderbroeders op den vriendelijksten voet; maar wij zeggen: goede geburen zijn, elk in zijn huis en in zijn trant! Wat de taal betreft, U zult het ons zeker niet ten kwade duiden, zoo wij de eigenaardigheden van het Vlaamsch niet willen slachtofferen. Wat zouden wij dan doen met Gezelle, Verriest, Rodenbach en Streuvels, ja met Cyriel Bnysse zelf? Over die andere oppervlakkigheid nopens de hoogere geestelijkheid in Vlaanderen zal ik iets naders te zeggen hebben in het derde puntje. Hier volstaat het, te antwoorden: De hoogere besturen van allen aard, sedert 1830 af, zijn in Belgiê bijna uitsluitend anti-Vlaamsch of ten minste onverschillig geweest, met hier en daar een | |
[pagina 241]
| |
persoon die goed gezind was, maar niet uit de voeten kon. De liberale landsbesturen waren alle Franschgezind in merg en been; buiten Antwerpen, en dan nog! zijn het de liberale beheerders onzer groote steden nog tot heden toe. Zij hebben aan de hoogere Roomsche geestelijkheid niets te verwijten. Onder alle bestieren is het kerkelijke minst verfranscht geweest en gebleven. Wel is ook daar de verbetering nog onvolledig, maar de herwording is er 't verst, omdat ze niet van zoo verre moest terugkomen. Wanneer alle officieele taal en iedere redevoering van de hoogere officieele wereld Fransch was, en niemand eraan dacht, de volkstaal te gebruiken, dan is in de kerk alleen het Vlaamsch blijven klinken in gebed en sermoen, in Herderlijke brieven en mededeelingen aan de geloovigen. Wel bestonden ook hier aristocratische uitzonderingjes, maar zeer algemeen gesproken was het toch zóó. Aan de wantoestanden van vroeger en nu hebben sociale vooroordeelen en slenter, bij de geestelijkheid zoowel als elders, de meeste schuld. Ja, gecompliceerd is het wel, nog meer dan U denkt, maar daarom juist moest U vermijden, er zoo ‘decisief’ over te spreken, laat me nu ook eens een bastaardje gebruiken!
('t Vervolgt) |
|