| |
| |
| |
[Nummer 9]
| |
Plaatsnamen
Doevie, Douve.
IN de middeleeuwen Dovia, Duvia, Dovie, Douvye, Douvia enz. Naam van eene heerlijkheid, en daarom hier onder de plaatsnamen opgenomen; doch oorspronkelijk benaming van een riviertje, dat te Westouter ontspringt, door Loker, Dranouter, Westnieuwkerke, Wulvergem en Meesen loopt, om te Waasten in de Leie te vallen.
Als ouderen vorm zou ik * Dubia aanstellen, en daarin een vrouw, -ia- gedaante zien, beboerende bij den -i- stam Dubis (Caes.) = le Doubs, in Frankrijk, en bij het keltisch bijv. nw. *dubos = ‘donker, zwart’, iersch en kymr. dub, Corn. duv = ‘zwart’ te vergelijken met gr. τυφΧός = ‘blind, duister’, τυ̂φυς = ‘damp, rook’.
Er blijft te onderzoeken of *Dubia in het vl. zou Douvie en in het fr. Douve geven.
| |
| |
1o Indien dit woord behoorde tot het tijdstip der eerste ontleeningen onzer voorvaderen aan de Romeinen - een tijdstip dat zich vermoedelijk uitstrekt tot rond de jaren 400 -, dan zou het *Dubbe geworden zijn. Vgl. wikke uit vicia, mudde uit modiu, kouwe en kooi uit cavea, eppe uit apium. Doch zal het eerst later - van af 450? - overgenomen zijn, wanneer ook cavea, opnieuw ontleend, kevie geworden is. Dan was *Dubia bij de Romeinen reeds overgegaan tot *Dovia, waaruit Doevie, gelijk proeven uit probare, Moezel uit Mosella, wvl. boever uit *bovariu, fr. bouvier.
2o In het gemeen Fransch gaan pj, bj en vj over tot ch en j: apia (meerv. von apium) > ache, rubeu > rouge, cavea > cage. Maar in het uiterste Noorden, zoowel in het Waalsch als in het Picardisch, blijft de lipklank bewaard, althans wanneer de klankverbindingen pj, bj, vj tusschen klinkers vallen:
Germ. hapja > hache, - hape (Heneg.) Gamapia > Jemappes (Heneg.) Guemappe (Pas-de-Calais), - Gamaches (Eure Somme), hd. krippja > crèche, nfr. kribbja > grebbe (Heneg.) *pibione > pigeon, - pivion (Luik), gobione > goujon, - gouvion (Heneg.) germ. laubja > loge, - Laub(b)ja > Lobbes (Heneg.) diluvium > déluge, - diluve (Heneg.) cavea > cage, chaive (Luik).
Dus kunnen het vl. Doevie en het fr. Douve beantwoorden aan een keltisch *Dubia = ‘de zwarte (beek)’; wij hebben gezien dat Loker kan beteekenen witte of zwarte (beek). Misschien vormden beide eene tegenstelling, gelijk Eau-Blanche en Eau-Noire, twee riviertjes die uit Henegouwen de provincie Namen inloopen. Aan Loker zou dus de beteekenis ‘witte beek’ toekomen.
De engelsche rivier Dove, Staffordshire, wierd in latijnsche geschriften ook Dovia genoemd, zoo 't schijnt, hetgeen insgelijks een vroeger *Dubia laat veronderstellen.
Mogelijk mogen wij eenen zelfden oorsprong vermoeden voor de fransche rivier ‘la Douve’ (Manche).
| |
| |
| |
Moeschroen, Mouscron.
Vroeger Musqueron, Moscheron, Muskerun, Mosschroen.
Dit veronderstelt een ouder *Muscaro. Uit den verbogen naamval Muscarone volgt regelmatig een picardisch Mosqueron, Mousqueron, Mou(s)cron. De gemeen fransche vorm zou Moscheron, Mouscheron, Moucheron zijn, dien wij naar alle waarschijnlijkheid mogen erkennen in den geslachtsnaam De Moucheron (IJper).
Mosschroen, Moeschroen zijn vervlaamschingen van den picardischen vormen.
Uit Muskaro moest in het Vlaamsch Mosscher komen. Dit is de naam van eene oude heerlijkheid te Kortrijk: Mosschere, Moskre, Mouskere, Moscra, enz. in vroegere tijden. Deze wierd naderhand verdeeld in Hoog-Mosscher en Neder-Mosscher. Hoog-Mosscher bestaat nog, met dezen naam, als kasteel.
Mosscher is zeker identisch met Mouscron: een bewijs het is dat Mosscher ook Moeschroen genaamd wierd, b.v. in 1426: Mester Willem van Huele, heere van Hoghemoscroen, Fragmenta, I, bl. 167, en ik twijfel niet of de vormen Mosqueron, enz. in de middeleeuwen staan soms in betrekking met het Kortrijksche Mosscher, en niet met Moeschroen.
Welnu in den omtrek van Hoog- en Neder-Mosscher, loopt eene beek, vroeger gemeenlijk Mosscherbeek, nu meest Klakkaardsbeek genoemd. Dit veroorlooft mij in *Muskaro, Mosscher, Mouscron een oorspronkelijken beeknaam te zien.
Verder zou ik Muskaro afleiden uit een eenvoudigeren beeknaam *Muska. *Muska kan voortleven in Mouche, naam eener fransche rivier die in het departement der Marne in de Marne valt. Misschien mogen wij ditzelfde *Muska erkennen in den luikschen dorpsnaam Moxhe (met verouderde spelling). Bemerk dat het latijnsche zelfst. nw. musca = ‘vlieg’, het fr. mouche, in het luiker- | |
| |
waalsch mohe, vroeger geschreven moxhe luidt. Opmerkelijk is nog dat tot Moxhe eene afhankelijkheid behoort, die den naam draagt van Moxheron, hetgeen teenemaal met Mouscron schijnt overeen te stemmen.
*Muska zelf kan uitbouw zijn van *Musa, een vorm die schijnt aanwezig ie zijn in duitsche beek- en dorpsnamen als Wünsch-Moos, Weid-Moos, in vroegere tijden geschreven Musa, Mosa, waarnevens, samengesteld met aha-‘water’: Musaha en Mosaha. Ook in Engeland bestaat eene rivier genoemd Mose, die in de Trent valt.
Misschien hangt dit alles samen met eenen wortel mus-‘vochtig’, waartoe ons woord mos behoort, even als het hd. Moos, dat vroeger ook ‘moeras’ beteekende, het lat. muscus- ‘mos’, enz.
Vgl. nog de duitsche riviernamen Mosebeck, Moosach of Mosach, Moosbach, Moschelbach, en de plaatsnamen Möse, Mussum (vroeger Mushem), Mosbach, Musbach, Mussbach.
Voor de stamuitbreiding mus-, mush- muskr-, vergelijke men Osa, naam eener rivier, bij Holder: Alt-Celtischer Sprachschatz, Osca = fr. rivier Ouche, en Oscarus, een riviernaam bij Gregorius van Tours.
Of eenige der boven aangehaalde vormen soms zou kunnen samenhangen met de riviernamen Mosa en Mosella, is eene opene vraag.
Aanm. - Ik weet niet te zeggen of Mus-, musk-, Muskr-germaansch zijn of niet. Zij kunnen germaansch zijn, zij kunnen keltisch, ja algemeen indogermaansch zijn. Zij kunnen ook aan eene niet indogermaansche taal ontleend zijn.
| |
Verlinghem (Nord).
Bij Le Glay: Revue des Opera diplomatica de Miroeus, bl. 122, rond 1080: In Weppis totam Evrelengehen, en bl. 127, eenige jaren later: In Gueppis Eurelengehem totam.
| |
| |
Bij Feys en Nélis: Les Cartul. de la Prév. de S. Martin à Ypres: Vrelenghehem, meermalen in de jaren 1410 tot 1424.
Dit brengt ons terug tot *Ebrilingahem, afgeleid van *Ebrilo, een verkleinvorm van Eburo, Ebaro, Ebero. Als eerste lid van samengestelde namen, hebben wij den stam ebro- in: Eburfrid, Ebergis, Ebarhard (gsln. Everaert), Ebrulf, enz. enz. Als gemeen zelfst. nw. ohd. ebur, ebar, nhd. Eber, nl. ever(zwijn); on. jofurr heeft daarnevens de overdrachtelijke beteekenis van ‘vorst’.
Verlinghem verschilt dus van Frelinghien. De hier voorgestelde verklaring geeft alleen rekenschap van de ingaande v, anders zou men moeten aannemen dat het woord eerst fransch geworden is, wanneer in het Vlaamsch de germ. f reeds v geworden was: iets dat toch niet mogelijk is.
| |
Frelinghien (Nord).
In 1170, Ferlingehem, Duv.: Actes et Docum., bl. 246.
In 1307-17, Frelenghien, Warnk.-Geldh.: Hist... d' Ypres, bl. 449.
Bij Diegerick: Inventaire... des Chartes et Docum... de l'abbaye de Messines: Ferlingehem, in 1066, Cod. Diplom., bl. vii, in 1147, ib. bl. xv, Ferlinghem, in 1176, ib. bl. xxv.
Bij Le Glay: Revue des Opera diplom. de Miroeus, vindt men nog: Frelinghiem, bl. 147, en Fredlinchehem, op bl. 178. De jaartallen, hier niet opgogeven, zouden moeten bij Mireaus gezocht worden.
De oudere vorm is dus wel, zooals ik vroeger vermoed heb, *Frithlingahem, afgeleid van Fridilo, uit *Frithilo, een verkleinvorm van Frido, uit *Fritho; stam frithu- = ‘vrede’, aanwezig in Frithubert, Friduhart, Fritheric, Fredulf, enz.
A. Dassonville.
|
|