Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 9] | |
De Forestiers van Vlaanderen
| |
[pagina 130]
| |
Harelbeke. En op 't jaar 877: Balduwinus, filius Audacri, obiit, Boudewijn, zoon van Audacer, overleed. In de Annalen van Sint-Pieters op Blandinium bij Gent (Annales Blandiniensis) staat er op 't jaar 836: Lidricus comes obiit, Graaf Lidiric overleed. De woorden et Arlebeka sepelitur, en hij wordt begraven te Harelbeke, zijn daar achterna bijgevoegd geworden. Op 't jaar 840: Sub Audacro abbate vel comite, onder het bestuur van Graaf Audacer, wereldlijke abt. Doch, deze woorden staan geschreven op eene uitschrapping door een hand uit de XIIIde eeuw. Op't jaar 856, doch insgelijks op een uitschrapping en van dezelfde hand: Sub Inghelramno abbate vel comite, onder Ingelram, graaf-abt. Op 't jaar 875: Hludovicus, suadente Inghelramno abbate, regnum vastat, Lodewijk, op het aansporen van abt Ingelram, verwoest het rijk. Op 't jaar 862: Judith secuta est Baldwinum ferreum, filium Audacri, Judith volgde Boudewijn den IJzere, zoon van Audacer. Met den aanvang der XIIde eeuw komen de Kronijken te voorschijn. Eerst de Grenealogia comitum Flandriae van omstreeks 1111, opgesteld in Sint-Bertensabdij. ‘Lidricus Harlebeccensis comes genuit Ingelrannum. Ingelrannus genuit Audacrum. Audacer genuit Balduinum ferreum, qui... Graaf Lidricus van Harlebeke teelde Ingelrannus. Ingelrannus teelde Audacer. Audacer teelde Balduinus den IJzere.’Ga naar voetnoot(1) Deze woorden werden eenige jaren later overgenomen door Lambertus, kanonik van Sint-Omaars, in zijn Liber Floridus. Deze echter voegt er nieuwe bijzonderheden bij, waarschijnlijk uit zijn verbeelding getrokken. ‘Karolo Magno regnante in Francia, Lidricus Harlebeccensis | |
[pagina 131]
| |
comes, videns Flandriam vacuam et incultam ac nemorosam, occapavit eam. Hic genuit... Onder de regeering van Karel den Groote in Frankenrijk, graaf Lidricus van Harelbeke, ziende Vlaanderen onbewoond, woest en beboscht, nam er bezit van. Deze teelde...’ Het werk van Lambertus werd benuttigd door een anderen monnik van Sint-Omaars in de Flandria generosa. Deze op hare beurt, op het einde der XIIde eeuw, herwerkt en gewijzigd, staat bekend onder den naam van Flandria generosa interpelata. Daar treffen we een nieuwe bijzonderheid aan, betrekkelijk Lyderic, te weten: dat hij de eerste graaf van Vlaanderen was: primus in ea [Flandria] comes existens. Deze tekst diende tot bron aan Andreas Silvius, prior van het klooster van Marchiennes, voor zijn Historia regum Francorum (omstreeks 1200). Volgens Silvius, hebben de voorzaten van Boudewijn den IJzere, Vlaanderen beheerd niet als graven, maar als Forestiers van den koning van Frankrijk: Flandria, eo tempore,... a forestariis Francorum regies regbatur. Horum Lidricus Harlebeccensis et Inghelrannus, filius ejus, et Audacer, filius Inghelranni... rectores Flandriae fuerunt, nec tamen comites vocabantur. De voorstelling van de eerste beheerders van Vlaanderen als forestiers werd al spoedig verspreid. Vincent de Beauvais, Jacob van Maerlant en andere kronijkschrijvers uit de XIVe eeuw, hebben den tekst van Silvius bijna letterlijk overgenomen. Een monnik van Sint-Bertens. Johannes Longus, bijgenaamd Iperius, heeft insgelijks dit uittreksel uit Silvius in zijn Chronica Monasterii Sancti Bertini (1380-1383) gevoegd, doch hij heeft het naar zijn zin willen verbeteren en de geschiedenis van Lyderic van Harelbeke met allerhande nieuwe bijzonderheden verrijkt. Volgens hem, was Lyderic geen forestier. Hij was een dapper ridder en stamde af uit het koninklijk huis van Portugaal. Nadat zijn ouders tot den Mahomedaanschen godsdienst overgegaan | |
[pagina 132]
| |
waren, bleef hij getrouw aan het christen geloof en kwam zijn zwaard ten dienste stellen van Karel Martel en van Geeraard van Roussillon. Karel de Groote schonk hem tot belooning het erflijk bezit van het land van Vlaanderen. Aldus werd hij de stamvader van de graven van Vlaanderen. Uit zijn huwelijk met de dochter van Geeraard van Roussillon, had hij een zoon, Ingelram, die hem opvolgde in Vlaanderen. Deze werd begraven naast zijn vader te Harelbeke, en had tot opvolger zijn zoon Odacer, die ook te Harelbeke begraven ligt. Alle drie hebben ze Vlaanderen bestuurd, doch niet als graven... Eerst op het einde der XVde eeuw komt de legende van Lyderic van Buc en de andere forestiers, voorgangers van Lyderic van Harelbeke te voorschijn, te weten in het begin van een latijnsche kronijk: Cathologus et cronica et principum ac comitum Flandriae et forestariorum, die niets anders is dan de Flandria generosa, voortgezet, gewijzigd, uitgelangd en met allerhande verdichtselen opgeluisterd. Wie er de schrijver van is weten we niet. Hoe de geschiedenis van Lyderic van Buc daar in kwam, waaruit ze getrokken, wanneer en hoe ze ontstaan is, valt moeilijk vast te stellen. de Saint-Leger heeft daarover een meening vooruitgezet, die als waarschijnlijk, doch niet als zeker mag aangenomen worden. Dit diende wel eens nader te worden onderzocht. Volgens hem zou deze geschiedenis voor het eerst opgesteld zijn in het Vlaamsch, waarschijnlijk door een vlaamschen monnik. Welnu de oudste vlaamsche kronijk, waarin die geschiedenis voorkomt is de Chronike van Vlaendre (handschrift der boekerij van Dowaai) opgesteld omstreeks 1480. Dit zou dus het tijdstip zijn van de eerste verschijning van de legende van Lyderic van Buc. Inderdaad, in geen enkele voorafgaande wordt daarvan melding gemaakt. Deze legende - altijd volgens de Saint-Leger - staat niet in verband met bestaande ridderromans, maar is louter uitvindsel, ontstaan in de verbeelding van den schrijver, | |
[pagina 133]
| |
die wellicht eenige letterkundige kennissen bezat en alzoo zekere personen als Geeraard van Roussillon, Gratiana en andere, wier namen wel bekend waren, heeft weten te passe te brengen. De legende was, naar het inzicht van den schrijver, niet een geschiedkundig, maar wel een letterkundig verhaal, bestaande op zijn eigen, onafhankelijk van eenige kronijk. Dit verhaal werd naderhand in 't latijn overgezet en met eene nieuwe gebeurtenis verrijkt, te weten de geboorte van Lyderic in het bosch van Buc. Dit latijnsch verhaal (handschrift der Nationale Boekerij van Parijs) heet Catalogus, cronica et principium comitum Flandriae et forestariorum ejus. Het is nog steeds een afzonderlijk verhaal dat eindigt aan Lyderic van Harelbeke. Wat is er toen gebeurd? Het verdichtsel over Lyderic van Buc heeft men genomen voor ware geschiedenis en er een aanvulling in gevonden voor de Flandria generosa. De twee teksten werden aaneengelascht en maakten te zamen een nieuwe kronijk uit. De titel van den roman van Lyderic van Buc werd behouden, mits het woord principium, dat, nu geen reden van bestaan meer hebbende, principum geworden is. Zoo is het waarschijnlijk ook gegaan voor den tekst der Vlaamsche kronijken van dien tijd. Hoe het zij, voortaan zal de Catalogus tot bron dienen van al de latere vlaamsche, fransche en latijnsche kronijkschrijvers, tot dat Oudegherst in zijn Annales de Flandres (omstreeks het midden der XVIe eeuw), den Lydericroman en de geheele forestierslegende zal volledigen en een vasten, blijvenden vorm geven, zooals ze sindsdien verspreid en tot ons gekomen zijn.
('t Vervolgt) E. Van Cappel |
|