Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Sint Jans Evangelie’HET waren een keer drie prinsen en die prinsen gingen dikwijls gaan jagen. Nu, op een koelen morgen, trokken ze weer uit op jacht, maar eerst hoorden ze messe in hunne dorpskerke. De eerste ging weg voordat St. Jans Evangelie gelezen wierd. Maar al met eens brak er een groot ongeweerte los, en als de vorst zijn voet buiten de kerke zette, klonk er een stemme uit den hemel: ‘Slaat! hij en heeft St. Jans Evangelie niet gehoord!’ en de man viel doodgebliksemd ten gronde. De tweede prins verliet de messe als 't laatste Evangelie t' halvend was, en als hij buiten kwam, riep de stemme opnieuw: ‘Slaat! hij en heeft St. Jans Evangelie niet gehoord!’ en hij viel ook, doodgedonderd. De derde vorst bleef in de kerke tot na St. Jans Evangelie. Als hij buiten kwam, ging het nog eens van: ‘Slaat!’ Maar eene andere stemme riep tegen: ‘En slaat niet! hij heeft St. Jans Evangelie gehoord!’ en hij wierd gespaard. Dit wordt verteld door oude lieden van Dixmude om te toonen hoe krachtig dit Evangelie is. Dit en moet niemand verwonderen. Het christenvolk heeft ten allen tijde veel achtinge gehad voor St. Jans Heilboodschap. Nu nog, lijk vroeger veel meer, als er een mensch in nood zit of in gevaar is, als hij niet en weet waaruit noch waarin, | |
[pagina 232]
| |
als er ievers kwaad mêe gemoeid is, dan... zeere, zeere, St. Jans Evangelie moet gelezen worden, en, een keer dat 't gelezen is, is 't gevaar over, 't onheil afgekeerd, ondwaalbaar zal men bekomen wat men begeert. En moet dat niet aardig en wonder schijnen? Menig man voorzeker haalt zijne schouders op en zegt: bijgeloove! Ware 't nog een gebed, eene smeekinge gericht tot God opdat Hij in zulk of zulk geval zijne hulpe zou verleenen! Maar in dat bloot opzeggen van een hoofdstuk uit eene Heilboodschap, wat wondere kracht mag het volk daar wel in vinden? En nochtans de H. Kerke, verre van dit gebruik kwaad te keuren, heeft het aanveerd en zelfs in sommige dergelijke toestanden opgeleid, 't is te weten: in 't bezegenen van zieke lieden, in 't belezen van kranke kinders, in 't bezweren van bezetenen. (Ziet ‘Rituale Romanum’). Dus wangeloove eigentlijk en is 't niet, aangezien 't woorden zijn gebruikt tot een zeker werk tot hetwelk deze kracht hebben door de instellinge der H. Godsgemeente. En toch, 't en valt niet te loochenen, dat in menig geval St. Jans Heilboodschap niet zonder wangeloove gelezen wordt. Eene menigte zulke gevallen vindt ge in ‘Rond den Heerd’, IIIde jaar, blz. 378 en blz. 392 en Vde jaar, blz. 60, enz. 't Bestaan er nog die daar maar half of niet aangeteekend en staan. Zoo bijv., als 't dondert en dat St. Jans Evangelie gelezen wordt, is 't al gespaard zoo verre als de klank gaat van dit gebed; te Brugge zeggen ze dat uw huis en nog drie huizen daarnevens beschut zijn. Er zijn ook menschen die, bij elken fellen weerlicht, insteê van hun kruise te maken, iederen keer zeggen: ‘En het Woord is vleesch geworden en het heeft onder ons gewoond.’ St. Jans Evangelie wordt nog gelezen, allen avond, daar waar 't spookt of waar er kwâ verkeersels zijn. Te Brugge bestaat er een ander gebruik: Als er één gaat loten of dat hij een twijfellot getrokken heeft, en dat | |
[pagina 233]
| |
hij wilt weten of hij der zal uit zijn of der in, neemt hij eenen slotel, draait er eene touwe rond, houdt er de twee uiteinden van vast en leest binstdien St. Jans Evangelie; 'n verspringt de slotel niet van geheel den tijd, dan is 't goê teeken: hij zal der uit zijn. En de boerenmenschen van rond Brugge, om hun land van de musschen te bevrijden, staan 's morgens vroeg op buiten allemans wete, gaan rond het terwestuk, driemaal, al St. Jans Evangelie lezen en trekken weder te bedde zonder dat 't iemand geware wordt. Uit die verschillende voorbeelden mogen we besluiten dat het volk groote achtinge heeft voor St. Jans Heilboodschap en er een veelvuldig gebruik van maakt; ook dat dit gebruik, al is het door de H. Godsgemeente zelve in sommige gevallen bevolen, nochtans geheel dikwijls met wangeloove vermengeld is.
***
Hoe is nu dit gebruik ontstaan en bij 't volk zoo diepe ingedrongen en alom verspreid? Is 't de H. Kerke zelve die het ingebracht heeft en in sommige gevallen opgeleid? Heeft het volk dan verder dit gebruik overgenomen en, er wondere kracht aan hechtend, het allengerhand tot andere gevallen uitgebreid en met wangeloove vermengeld? Neen, gewis is 't en vaste dat dit gebruik sedert eeuwen reeds in het volk was ingeworteld voordat de Godsgemeente er ooit aan dacht om het vooren te schrijven. Ze heeft enkel dit gebruik, dat reeds algemeen in zwang was, aangenomen en bevestigd. Ziet een keer het gebruik van St. Jans Heilboodschap dat gelezen wordt op 't einde van de messe. De messe, moet ge weten, en heeft niet altijd geëindigd met St. Jans Evangelie. De messe, in den tijd, was gedaan als de priester gezeid had: ‘Ite missa est’. Naderhand wierd de laatste zegeninge er bijgevoegd en eindelijk de laatste Heilboodschap. Als ge de oude messeboeken van de jaren 1500, 1400, openslaat, nievers en zult ge er | |
[pagina 234]
| |
die lezinge in ontmoeten. Nochtans, reeds in dien tijd en vroeger ook, wierd het vele gelezen door de priesters na de messe: de eene lazen 't aan den altaar zelve, de andere onderwege als ze, na de laatste zegeninge, den altaar verlieten, de andere terwijl ze hen ontkleedden, anderen nog en zeiden 't niet, daar elkendeen daarin vrij wasGa naar voetnoot(1). 't Diende in 't eerste eigentlijk tot begin hunner dankzeggingGa naar voetnoot(2). In den messeboek der Jacobijnen staat het tusschen de gebeden voor den priester na de messe. Naarvolgens hunne wetten, gemaakt in 't jaar 1358, moesten de Karthuizers dagelijks in elk hun celle lezen hetgeen geheeten wordt de ‘drooge messe’Ga naar voetnoot(3) die ze moesten eindigen met St. Jans Evangelie. En Durand vermeldt dat, in zijnen tijd (1286) reeds, er priesters zijn die 't beginnen te lezen aan den altaar zelve, stille en op hun eigen. En bemerkt eens hoe ze 't lezen: ze beginnen met een kruise te maken eerst op den altaar, dan op hun voorhoofd, niet op eenen boek; trouwens, voegt Durand erbij, elkendeen kon het van buiten. Een bewijs dat het te vooren reeds moest in gebruik zijn. 't Kon voldoende zijn, zoo vervolgt Le Brun, voor den priester dat hij stille en bij zijn zelven St. Jans Evangelie las, maar dat en voldeed de godsvrucht niet van het volk. Het volk wenschte en wilde dat de priester het luidop zei vooraleer den altaar te verlaten; om voldoeninge te geven aan dit verlangen, moest St. Jans Evangelie over het volk gelezen worden, voordat het huiswaarts keerde. Dat het eigentlijk het volk was dat die Heilboodschap deed lezen door | |
[pagina 235]
| |
den priester, alsmede dat dit gebruik reeds veel vroeger en in andere landen ook, zooals in Duitschland, in zwang was, blijkt uit het verslag der gewestelijke kerkvergâringe van Selingenstad ofte Selgenstad, ten jare 1022. Daar kwam dit gebruik te berde; en uitdrukkelijk staat er te vernemen dat het in de gewoonte lag dat de leeken, vooral de vrouwen, dagelijks het Evangelie: ‘In principio erat verbum’ wilden hoorenGa naar voetnoot(1). Zoo groot was dit verlangen onder het volk, dat menig burger, in de stichtingen die hij deed voor messen of jaargetijden te zijner zielen lafenisse, uitdrukkelijk vereischte dat op 't einde van die messen St. Jans Evangelie zou gelezen wordenGa naar voetnoot(2). Weldra en is 't niet meer noodig dergelijke voorzorgen te nemen. Bijna al de priesters lezen 't luide tot slot hunner messe. In de jaren 1500, komt het reeds voor in sommige messeboeken. Eindelijk den 14sten in Hooimaand 1570, wordt het lezen van St. Jans Evangelie op 't einde van de messe algemeen gemaakt en opgeleid door Paus Pius V. 'n Zal 't ook alzoo niet gegaan zijn voor het gebruik van St. Jans Evangelie dat voorengeleid is in den ‘Rituale Romanum’, die uitgegeven en algemeen opgeleid wierd den 17sten in Zomermaand 1614 door Paus Paulus V? Uit het voorgaande blijkt dat het lezen van St. Jans Heilboodschap reeds verscheidene eeuwen in 't volk zit; en tweedens, dat de H. Godsgemeente dit gebruik, dat reeds lang te vooren bestond, goedgekeurd heeft en voor sommige gevallen algemeen gemaakt. *** Hoe dan en wanneer is dit gebruik bij 't volk ontstaan? 't Moet alleszins zijn dat iemand de aandacht van het volk op St. Jans Heilboodschap gevestigd heeft. En om de aandacht van het volk te vestigen op een godsdienstig | |
[pagina 236]
| |
gebruik en dat in zulker voegen dat het zoo diepe en sedert honderden en honderden jaren er ingedrongen is, moet dit geschied zijn ter gelegenheid eener machtige, eener grootsche gebeurtenisse, 't is te weten, naar onze meeninge, ter gelegenheid van de bekeeringe der volkeren tot den christengodsdienst. Zoodat we hier zouden te doen hebben met een heidensch gebruik, dat vanoverouds onuitroeibaar in de zeden vergroeid zat en door de eerste geloofsboden verkerstend wierdGa naar voetnoot(1). Inderdaad, het lezen van St. Jans Evangelie was algemeen in gebruik, niet alleen in Vlanderen, maar ook in 't Luiksche, in Frankrijk, in Duitschland... en dat in gelijkdanige omstandigheden: in tijd van nood, om kwâ geesten, kwâ ziekten, alle kwaad van zijn zelven en van zijn goed af te weren. Dus, 't moet ontstaan zijn uit eene machtige, algemeene, gelijke oorzaak, zooals werkelijk de christengodsdienst is. Een bewijs nu dat dit christelijk gebruik dient om een heidensch te vervangen, is, dat dit gebruik tegenwoordig nog klaarblijkende sporen draagt van bijgeloove, hetgeen heidensche doeninge verraadt. Zegge ‘tegenwoordig nog’; altijd trouwens was er een zweem van bijgeloove aan 't lezen van St. Jans Evangelie. Reeds in 1022, in de kerkvergâringe van Selgenstad, spreekt men van leeken, voornamentlijk vrouwlieden, die, onder andere bijgelovigheden, dagelijks St-Jans Evangelie wilden hooren lezen. 't Wierd aldaar vastgesteld dat dit in 't vervolg niet meer en mocht zijn, 't en zij als 't te stade kwam en uit | |
[pagina 237]
| |
godvruchtigheid - pro reverentia, - niet uit bijgeloovigheid - pro aliquâ divinatione. *** De inhoud en 't gebruik van St. Jans Heilboodschap laten ons toe den aard te gissen van het heidendsch gebruik en de omstandigheden waarin het moest dienen. St. Jans Evangelie handelt in duistere, diepgrondige, geheimzinnige bewoordinge over God en de Godheid. - 't Dient om Gods hulpe af te smeeken en kwaad en ongeval af te weren: ziekten, donder, kwalen, den duivel, alle vreemde onzichtbare macht. 't Dient nog in onze grootsche godsdienstige plechtigheden: op 't einde van de messe; vroeger wierd het gelezen na het doopsel over de gedoopten, ook in alle groote handelingen ('t sluiten van vrede, 't zalven van koningen) waar er moest eed gedaan worden. Men deed den priester, na de messe, St. Jans Evangelie lezen, en daarna, op ditzelfde Evangelie, lei men den eed afGa naar voetnoot(1). Vandaar meenen we te mogen besluiten dat de heidensche bidspreuke, die naderhand door St. Jans Evangelie vervangen wierd, ook iets duisters, iets geheimzinnigs was, gericht tot de goden en gebezigd in de godsdienstige plechtigheden misschien, en alleszins om de macht der kwade geesten af te keeren. Een andere en wellicht de bijzonderste reden waarom de geloofsboden deze aloude heidensche bidspreuke door 't lezen van St. Jans Heilboodschap vervingen, is, dat diezelfde als het nauw begrijp is van de voornaamste geheimenissen van ons geloove: het bestaan van God, één als vezen, drijvoudig als zelfstandeling, de scheppinge der wereld, de menschwordinge Christi. Aldus konden ze deze moeilijke grondwaarheden van den godsdienst gemakkelijker bij 't volk inbrengen, beter doen onthouden en sneller en algemeen verspreiden. *** | |
[pagina 238]
| |
Indien onze beweringe gegrond is, mogen we eens te meer de wijsheid en de voorzichtigheid bewonderen van onze Moeder de H. Kerke, die, insteê van een aloud gebruik uit te roeien (hetgene toch onmogelijk hadde geweest) en aldus het volk te mishagen, dit gebruik behouden maar verkerstend heeft, en het heeft doen dienen tot verspreidinge van den christengodsdienst.
E.V. |
|