- Komt, zeide de jongeling, leidt mij naar uwe ouders, want ik brenge hun eene boodschap van mijnen oom.
Als zij nu onder het dak van den frieschen boer hunne groetenissen gewisseld had, als de reiziger eenigszins van zijne vermoeienissen hersteld was en als zij al te zamen rond den heerd neêrgezeten waren, sprak Snello:
- Vertelt ons, mijn jonge gastvriend, van uwen oom, onzen trouwen vriend. Verhaalt ons de gebeurtenissen van deze laatste jaren.
- Mijn oom, zoo wedervoer de jonge reizenaar, heeft mij belast u zijn laatste vaarwel over te brengen. Hij en is niet meer onder de levenden.
Eene diepe stilte volgde. De friesche boer had het hoofd gebogen. Hij was pijnlijk getroffen door 't vernemen van de dood van zijnen Roomschen vriend.
- Vertelt ons, zoo zeide hij met bedrukte stem, hoe 't gebeurd is.
- Als wij u over zes jaar verlaten hadden, reisden wij langs de groote Roomsche heerwegen naar Colonia Agrippina. Mijn oom was van zin daar eenige weken te vertoeven, en alsdan 't een of 't ander schip af te wachten, om nog voor den winter den Rhenus op te varen en naar ons vaderland terug te keeren.
De goden hadden er anders over beschikt.
Mijn oom kreeg te Colonia hevige koortsen en wierd in korte dagen zijnen levensdraad afgesneden.
Als hij zijn einde voelde naderen, riep hij eenen notarius, miek mij zijn aangenomen zoon, zijnen erfgenaam, en legde mij de volgende verplichtingen op.
Als zijn lijk zoude verbrand zijn, moest ik zijn asschen naar Italiën medenemen en de urna of het aschvat in eenen zerksteen neêrzetten langs den openbaren weg van Roomen naar Tibur, waar hij geboren was.
Ook zond hij mij brieven mede voor onze bloedverwanten in Roomen, met de schikkingen die ik voor mijne toekomst moeste volgen.
Hij legde mij op naar deze streken terug te keeren en ook u in 't bijzonder zijn laatste vaarwel over te brengen.
Ik moest ook verders de geldsommen komen opzoeken