Biekorf. Jaargang 3
(1892)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1] | |
Sint-OmaarsputHET is elkendeen bekend hoe Sint Omaar, halfwege de zevende eeuwe, van langs den Rhyn herwaards kwam om bisschop te worden van Moerenland; hoe hij gestadig zijn bisdom rondreisde, namentlijk in Veurne-Ambacht, waar hij de afgoderije geheel uitroeide, de afgoden vergruizelde, en rond hunne offersteenen vele kerken ter eere van den eenen waarachtigen God deed bouwen. Wonderbaar! In den loop der eeuwen zijn vele geleerden, wetgevers, oorlogshelden op de wereldbane voorbij gegaan, en de tijdgenoten bezagen ze verbaasd en vol eerbied. Zij deden immers wonderen, en nu nog draagt de maatschappij de lijkteekens hunner wapens of den stempel hunner leeringe. Maar zegt, wat is er van hen overgebleven in de gemoederen van het volk? Niet meer als van hunne voetstappen in het zand. Hun name en hun roem rusten nog ievers midden 't stof der handvesten, of staan ten hoogste vermeld in boeken daar de geleerden | |
[pagina 2]
| |
alleene in lezen. Wat verschil met Gods lieve heiligen! Zij, ze leven in de ziele van het volk, dat gestadig vol erkentelijkheid blijft, en met eerbied de geheugenisse bewaart van al de omstandigheden huns levens. En zoo leeft en bloeit nog onder het volk van Vlanderen, na 1200 jaren, de gedachtenisse van Sint Omaar. Dat getuigen de menigvuldige kerken die hem in 't Veurensche toegewijd zijn, en dat getuigt Sint-OmaarsputGa naar voetnoot(1) te Alveringhem. Als gij zuidwaards, al den burchtweg, het dorp verlaat, maakt de strate, tenden de reke huizen, eenen ommegang rond eenen diepen kegeldanigen put. Vraagt gij aan 't volk uitleg nopens dien put, het zal er bescheed over doen, en daaromtrent vertellen hetgeen Pauwel Heindrycx rond 1680 schreef in zijne Jaerboucken van Veurne en Veurnambacht: Terwijl Sint Omaar in Veurne-Ambacht met veel ijver predikende was ‘vernam dit,’ zoo vertelt Heindrycx, ‘een zeer machtig en treffelijk man, genaamd Adalfridus, welke was overste van Veurne-Ambacht. Deze heeft den heiligen bisschop gebeden van in zijn huis te komen wonen, en 't zelve te gebruiken zoo lange als hij in dit land zoude wezen, om de heidenen te bekeeren: het stond in 't midden van Veurne-Ambacht, in eene zeer aangename plaatse, die naar hem genaamd Adalfridusheim, 't welke nu is Alveringhem: want bij lankheid van tijde, is die name van eenige letters veranderd.Ga naar voetnoot(2) De bisschop deze gelegenheid waarnemende, is, ten jare 663, derwaarts getrokken, om zijn heilig werk te volbrengen. Adalfridus hadde een kind, drij maanden oud, 't welke blind geboren was; Sint-Omaar in 't huis trekkende, zag het kind op zijner moeder schoot, welke bad om haar kinds gezondheid; waarop de heilige man antwoordde niet wonder te wezen dat het kind geen | |
[pagina 3]
| |
licht en hadde in zijne oogen, nademaal dat het beroofd was van het inwendig licht. Adalfridus bekende dat het 't doopsel nog niet ontvangen hadde, maar zeide dat hij zijne komste daartoe verwachtte. De bisschop liet alle zaken bereiden tot het doopsel, en dede zeggen, de geheele prochie door, dat zij zouden bidden; daarnaar begon hij de ceremonien die het doopsel voorgaan; en alzoo het de maniere is, gelijk het ook alsdan was, van den kinde te vragen: Abrenuntias Sathanae? (verzaakt gij satan?) vroeg de bisschop 't zelve van den peter, opdat hij zoude voor het kind verantwoorden; en eer het woord hem konde uit den monde vliên, heeft het kind zelve gezeid: Abrenuntio (ik verzake), 't welke groote verwonderinge gaf aan het bijstaande volk, dat daar in groot getal was gekomen om het doopsel aan het kind van hemlieder Heere te zien geven; maar de bisschop (alsof er hem niets wonders ware voorgevallen), is voortgegaan in het doopen, en als hij uitsprak de sacramentele woorden: Ego te baptizo (ik doope u), enz. heeft het kind zijne oogen open gedaan en de omstaanders aanzien. In korten tijd wierd deze mare verspreid door geheel het land van Vlanderen, en namentlijk onder het gebied van dezen bisschop; waardoor dat er vele menschen christen geworden zijn, die voordien naar het Evangelie niet en wilden hooren. Dit mirakel heeft geweest de oorsprong van den grooten voortgang der christelijke religie in Veurne-Ambacht, en het is daardoor dat ten meerderen deele de inwoonders het doopsel hebben aangenomen. Alzoo het alsdan de maniere was, dat men al de nieuwe christenen in opene plaatsen doopte buiten der kerke ofte huizen, in rivieren of grachten, wierd de zone van Adalfridus ook op die maniere gedoopt in eenen grooten put, dien men zien mag tot Alveringhem, nog hedendaags genaamd Sint-Omaarsput, dewelke is gelegen omtrent eene boogschote zuid van der kerke.’ In de kerke, nevens de sacristie, hangt eene schoone schilderij - door kenders aan Van Oost toegeschreven - die dit wonder voorenstelt. | |
[pagina 4]
| |
De kinderverbeeldinge heeft rond deze gebeurtenisse hare blommen gevlochten: 't kindtje moest gedoopt worden, en daar en was geen water; de goede Sint Omaar boorde een putje in den grond met zijne gouden bisschopsmakke, en daar kwelmde er seffens een plasselke naar boven, genoeg om 't kindje te doopen; 't putje kwam grooter en dieper, eenen geheelen voet telken jare, en 't wierd die groote Sint-Omaarsput die nog ieder jaar verbreedt, wilt gij er op letten. Adelfried die, volgens Malfranck, kind was van Saladru of Saladraan, tienden zone der vijftiene van Liederik de Buck, was een rijk en vermogend man, en hij wilde Sint Omaar dankbaar zijn om de verkregene weldaad. Hij schonk hem zijn erfdom en al zijnen aanhang, zijnde een schoon casteel, vele landen te Lampernesse, Dixmude, Steenkerke, Oudecapelle, Loo en elders; heerlijke renten, tienden en andere inkomsten; benevens een schoon rechtgebied, vermogend hoog, middel en leeg recht. Die heerlijkheid wierd genaamd het vrije van Sint-Omaars. Sint Omaar schonk al die goederen aan de kerke, die hij te Sithiu ter eere van O.L. Vrouwe had doen bouwen. Heel waarschijnlijk had hij deze kerke toevertrouwd aan den abt Sint Bertijn, zijnen land- en ambtgenoot, die door de goedjonstigheid van Adroald verholpen, daar een klooster getimmerd had. Later wierd zij aan haren stichter toegewijd, alsmede de stad waar zij stond, die alzoo haren name van Sithiu met dezen van Sint-Omaars verwisselde, die in grieksch latijn Audomaropolis wierd geschreven, en die nu bij de Vlamingen Sint-Omas heet, en ook wel eens Saint-Omer. ('t Vervolgt) Ser. Dequidt |
|