schoonheidsidealen en levensliefde. Maar waardoor de meeste van deze verhalen, zoals de vertaalster met recht aantekent, het belangrijkst zijn: Griekse folklore en ‘bijgeloof’, lijkt mij met de oude Griekse mythologie niet meer gemeen te hebben dan onze overblijfselen van oude volksgewoonte en -geloof met de Germaanse cultus. Het is de gewone angst van een nog weinig ‘beschaafde’ en ‘verlichte’ bevolking voor natuurverschijnselen en bepaalde personen, gepaard met een afschuw van of minachting voor gestudeerden, speciaal op geneeskundig gebied. Het karakter van de novellen is, afgezien van enkele elementen, onmiskenbaar Slavies. Voor deze gewaagde bewering heb ik, met mijn beperkte kennis van de Russiese literatuur, in vertalingen nog wel, geen andere bewijsgrond, dan dat ze mij doen denken aan verhalen van Gogol, Tourgeniew, Dostojewski. Hier als daar hetzelfde kinderlijk vertrouwen en...wantrouwen in mensen en wereld, hetzelfde mededogen met alles wat lijdt, dezelfde fijne psychologie. Misschien is ook, wat ik hier ‘Slavies’ noem, Grieks-Katholiek. Maar een overeenkomst is er. En heeft niet ieder volk de vorm van godsdienst, die het past?
En dan is hier nog, het sterkst in de ‘Verhalen van de Zee’, de natuuruitbeelding. De suggestie, waaronder de onheilspellende uil de gehele bemanning van de boot brengt, is even meesterlik weergegeven, als het dier zelf in zijn onwezenlik kijken en zijn wolkachtig fladderende vlucht. Ook het lichtverschijnsel, waardoor de oprijzing van de Gorgona wordt aangekondigd, is van een grote ziening.
Het boekje van Eftaliotis: ‘Verhalen van de Grieksche Eilanden’, is oneindig minder dan de twee andere. De schrijver heeft zijn gevoeligheid niet kunnen vrij houden van sentimentaliteit en waar hij, zoals in ‘Angelica’, guitig wil zijn, is die opzet te duidelik. Het laatste schetsje: ‘In de Boot, een kloostervertelling’ is een zwakke allegorie, die niets eigens heeft.
De vertaalster is er in geslaagd een vloeiend, pittig Nederlands te geven en, voorzover een leek als ik daarover kan oordelen, tegelijk de eigenaardigheden van het oorspronkelik te bewaren. Ik vestig de aandacht op het voortdurend afwisselen van verleden en tegenwoordige tijd, een eigenschap, waardoor alle levendige, bij het gesproken woord aansluitende, nog niet