De Beweging. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel 4]Een Staatskommissie voor de Spelllingkwestie?
| |
[pagina 2]
| |
kleine en het grote over het hoofd ziet, zal de ijver van de vereenvoudigers belachelik vinden. Spellingvereenvoudiging is geen panacee tegen de gebreken van het taalonderwijs. Maar een grondige verbetering van het moedertaalonderwijs, in het biezonder op de volkschool, is niet mogelik zonder spellingvereenvoudiging. Men zou kunnen menen dat de zaak daarmee beslist was: het onderwijs eist vereenvoudiging; uit de meest bevoegde onderwijs-kringen is een kommissie voortgekomen, die na langdurige overweging en toetsing aan de praktijk een regeling ontwierp, die èn de meest bereikbare voordelen bracht, èn invoerbaar bleek. Zuid-Afrika getuigde, na de invoering, dat het onderwijs er inderdaad mee gebaat was. Hier te lande kreeg de nieuwe regeling achtereenvolgens de sanktie van de invloedrijkste onderwijs-organisaties. Niet minder dan 130 organisaties of afdelingen daarvan sloten zich bij de Vereniging tot vereenvoudiging van onze schriftaal aan. En wat meer zegt, men liet het niet bij symphatiebetuigingen, maar gezamenlik wendden zich die verenigingen, zowel het openbaar als het biezonder onderwijs vertegenwoordigende, tot de Regering om voor de nieuwe spelling gelijke rechten te vragen, d.w.z. om een geleidelike invoering mogelik te maken. Dat er in de schoolbladen nagemopperd werd en wordt, doet aan de waarde van dit feit niet te kort: de overgrote meerderheid van de Nederlandse onderwijs-wereld acht de invoering van de Vereenvoudigde in het belang van het onderwijs.
Vanwaar dan die hartstochtelike tegenstand? Waarom vindt een dergelijk algemeen verlangen geen willig gehoor bij de Regering? zal een onbevooroordeelde vragen. Waarom geen vertrouwen geschonken aan de onmiddellik belanghebbenden? Inderdaad geloof ik dat een deskundig minister van onderwijs niet aarzelen zou. Als hij van nabij de school en het taalonderwijs kende, zou hij immers inzien dat het onderdrukken van deze beweging krachtsverspilling is. En erger: die onderdrukking brengt op den duur het taalonderwijs in de knel. Onlangs wees een van onze hooglerarenGa naar voetnoot1) op de onmoge- | |
[pagina 3]
| |
likheid om iets goed te onderwijzen waaraan men zelf niet gelooft. Hoe kan de onderwijzer die het lastigste deel van onze spelling als ballast voor de jeugd beschouwt, die spelregels met opgewektheid en met overtuiging inprenten? De heftige tegenstand waarop elke spelling-wijziging stuiten moet - het is niet voor 't eerst dat een dergelijke strijd hier en in Zuid-Nederland hoofden warm maakt! - wordt verklaarbaar als we bedenken dat daarin onmiddellik het grote publiek betrokken wordt. Een nieuwe tekenmethode komt niet ver buiten de schoolmuren; een nieuwe spelling gaat de wereld in. Het grote publiek weigert in de spellingkwestie allereerst een onderwijs-belang te zien, maar schuift de maatschappelike zijde van het vraagstuk naar voren. En met het volste recht. Het onderwijs heeft rekening te houden met het leven. Maar terwijl we dit toegeven, wijzen we er nadrukkelik op, dat een onderwijsverbetering, waarvan het volk in zijn volle omvang profiteert, ook wel een kleine opoffering van de zijde van het publiek waard is. Is die opoffering niet klein? Een rumoer van stemmen antwoord: ‘Een volksbelang bedreigd!’ ‘Onze nationale eenheid in gevaar!’ ‘Verdeling van ons volk in twee delen!’Ga naar voetnoot1) ‘,Misdadige pogingen!’ ‘Aankweken van taalanarchie!’ Wat is de nuchtere werkelikheid, die overblijven zal wanneer dit rumoer bedaard is? Dat we er een tijdlang aan zullen moeten wennen om in korrespondentie, in zaken, in de tijdschriften en later in de kranten tweeërlei spelling naast elkaar te zien. En dat dit geen onoverkomelik bezwaar is, wordt sinds jaren bewezen doordat in de meeste grote tijdschriften de beide spellingen, vreedzaam in dezelfde omslag, onder de ogen van het publiek komen. Dat men begint met de ongewone spelling ‘lelik’ te vinden, spreekt van zelf. Ook de spelling van een andere periode ziet er bij eerste kennismaking ‘raar’ uit. Met ‘schoonheid’ heeft dit niet veel te maken. De eenvoudige waarheid is dat de mens op oudere leeftijd - maar soms al jong - slaaf van de | |
[pagina 4]
| |
gewoonte wordt. Evenals een kwartier later eten, of het bekorten van een middagdutje bij velen prikkelend op het humeur werkt, zo ziet men ongaarne de jarenlang bestaande associatie tussen het woord en het schriftelike woord-beeld gestoord. Dat brengt sommige heetbloedigen in dezelfde opwinding als het gestoorde middagdutje. Ernstige afmetingen zou het bezwaar van twee parallelle spellingen eerst aannemen, wanneer een nieuw systeem bedacht was, of wanneer de wijziging zò ingrijpend was, dat het oog, aan de ene spelling gewend, blijvend door de andere gehinderd zou worden. Natuurlik hebben de ontwerpers van de Vereenvoudigde allereerst er naar gestreefd dit bezwaar te ondervangen. Vandaar dat zij een radikaler wijziging, waarop het lager onderwijs aandrong (de d, t en dt van de werkwoordvormen), niet aandurfden. Immers, veel van wat in de 19de eeuw geschreven en gedrukt is, komt ons dageliks onder ogen. Misschien bevreemdt het, dat ik één vroegere hoofdgrief tot nu toe onaangeroerd liet: namelik dat het toepassen van de Vereenvoudigde gelijk staat met taalverknoeien, met taalverminken. Na Kollewijn's verdediging van de VereenvoudigdeGa naar voetnoot1) kan ik daarover kort zijn. Alleen wie vasthoudt aan het dogmatiese schrijftaalbegrip, en in strijd met alle taal-werkelikheid één aparte ‘schrijftaal’ voor schriftelike gedachtenuitdrukking, en één spreektaal aanneemtGa naar voetnoot2), kan in die waan verkeren. Wie de ontwerpers van de Vereenvoudigde Spelling en hun beginselen kent, weet hoe dwaas het is juist aan hùn de bedoeling toe te schrijven, in kommissie een nieuw soort taal te willen maken of opdringen, en een ander soort taal dood te maken. De velerlei taal die bestaat, kan ook geschreven worden. De beknopt gestelde regels houden allereerst rekening met het algemene schrijven van de algemene taal. Wie motieven heeft om van die algemene taal af te wijken - bv. de dichter, de naturalistiese auteur, de redenaar - zal natuurlik zijn | |
[pagina 5]
| |
spelling zò inrichten dat de lezer zijn taal zo dicht mogelik benaderen kan.Ga naar voetnoot1)
Een opmerkelik verschijnsel is het, hoe zeer de oppositie tegen spellingvereenvoudiging in de laatste jaren van aard veranderd is. Vóór vijftien jaren heette het: de kritiek op De Vries en Te Winkel is onjuist; de voorgestelde vereenvoudigingen zijn onmogelik: hoe zullen we anders koper en kooper, kolen en koolen onderscheiden! Het schrappen van de naamvals-n zal de taal verarmen en onduidelik maken. Van dergelijk verzet hoort men alleen nu en dan een flauwe naklank, meestal van mensen, die zich onlangs met het spellingvraagstuk zijn gaan bemoeien en die nu een ontdekking menen te doen. Eigenlike taalgeleerden brengen zulke argumenten niet meer te berde, tenminste niet in het openbaar. Er zijn er wel, die, met een klassiek schrijftaal-begrip opgevoed, nog niet overtuigd zijn, maar instinktief voelen ze de zwakte van hun argumenten. Bovendien zouden ze door hun optreden een zonderlinge indruk maken. Wanneer werkelik de vereenvoudigers zondigden tegen de taal, dan zou hun konklusie moeten luiden, dat een tiental hoogleraren dageliks foutieve taal op schrift zetten; dat men tegenwoordig herhaaldelik promoveert op een proefschrift vol taalfouten; dat die foutieve taal onder het patronaat van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, van de Academie van Wetenschappen, van de Gentse universiteit de wereld ingaat. Zouden zij zich dan niet blootstellen aan de beschuldiging van het publiek, dat zij medeplichtig zijn aan dat ‘taalbederf’, nu zij het niet tijdig met kracht van argumenten bestreden en geweerd hebben?
Een ander feit dat we met voldoening konstateren, is dat de Vereenvoudigde zich in de laatste tien jaren een blijvende plaats veroverd heeft. Dat lijkt een stoute bewering. Vooral nu onlangs - trouwens van onbevoegde zijde - de mening | |
[pagina 6]
| |
verkondigd werd, dat de Vereniging om het fiasko, in het maatschappelik leven geleden, te verbergen, op listige wijze een aanslag ging beproeven op de school. Tegenover deze valse voorstelling moeten we de ontwikkeling van de beweging in hoofdtrekken nagaan. Misschien zijn er aanvankelik optimisten geweest, die meenden dat de meerderheid van het publiek voor spellinghervorming zò warm te maken was, dat ieder zijn eigen spelling ging veranderen, anderen daartoe overreedde, dat men de grote pers door een verpletterende meerderheid van vereenvoudigende lezers dwong om mee te gaan, en op dezelfde wijze de school plotseling en algemeen deed omslaan. Natuurlik moest daartoe in alle delen van ons vaderland de beweging even ver gevorderd zijn. Zelfs een belangrijke minderheid zou de eenheid in gevaar kunnen brengen. Men moet een tijdlang aan de propaganda deel genomen hebben om de dwaasheid van die illusie in te zien. Het besluit om de op school geleerde spelling voor een andere te verwisselen, schijnt de meeste mensen een zeldzame krachtsinspanning te kosten. Zelfs overtuigde en energieke voorstanders kan men daartoe slechts met grote moeite overhalen. Het grote publiek ziet in elke wijziging niets dan last. De meeste ontwikkelden zeggen: ‘laat mijn kinderen die nieuwe spelling leren, als het onderwijs er baat bij vindt; maar laat mij met rust.’ Wanneer dus deftige hoofdonderwijzers met een plechtig gebaar verkondigen: ‘de school moet het leven volgen!’ dan betekent die frase bij nadere ontleding niets anders dan: laat mij met rust! Want als men daarop zou moeten wachten, dan stond De Vries en Te Winkel onwrikbaar, ten eeuwigen dage. Niet de geringste vereenvoudiging zou er in te brengen zijn. Welk motief zou b.v. een dagblad hebben om veranderingen in de spelling te brengen, die de grote meerderheid van zijn lezers onaangenaam zijn? Er is helemaal geen voordeel aan verbonden. Zolang de school elk jaar een jong geslacht van oude-spellers aflevert, is van het publiek geen initiatief te wachten. De leuze ‘de school moet volgen’ kan niet anders zijn dan de leuze van het volstrekte behoud. Maar aan de andere zijde wordt het doel niet bereikt door | |
[pagina 7]
| |
eenvoudig in onderwijskringen het denkbeeld te propageren, dat een aangegeven vereenvoudiging wenselik is. Elke spelling moet aan de praktijk getoetst worden. De zwaarste tegenstand is de passieve, niet de argumenterende. Het publiek moet aan het nieuwe schriftbeeld wennen. Propaganda van het woord moet samengaan met die van de daad. Door dit over het hoofd te zien, heeft de spellingbeweging in Frankrijk, Amerika en Engeland tot nu toe zo weinig sukses gehad. In ons land heeft een kern van voorstanders sedert 1892 de gepropageerde regeling ook toegepast. Deze kern is voortdurend aangegroeid; in de laatste jaren zelfs vrij sterk, al doen verscheiden besliste voorstanders in dit opzicht hun plicht niet. Dat het aantal nieuwe-spellers de meerderheid, of zelfs maar een zeer groot percent van de natie zou gaan uitmaken, zolang de school voor de nieuwe spelling gesloten blijft, is om bovengenoemde reden eenvoudig onmogelik. Wanneer ik dan ook beweer dat de Vereenvoudigde zich in die jaren langzamerhand een plaats veroverd heeft, bedoel ik dat die spelling nu voor ‘vol’ aangezien wordt. Een maatstaf daarvoor is de gastvrijheid in de grote tijdschriften en in de pers. Het is nog niet zoveel jaren geleden dat een ingezonden stuk in de nieuwe spelling eenvoudig omgespeld of - zooals de buro-ambtenaren van Justitie zouden zeggen - ‘van taalfouten gezuiverd’ werd. Nu nemen het Handelsblad en de Nieuwe Courant zelfs stukken in de vereenvoudigde spelling op. Bij de grote tijdschriften is het een uitzondering geworden, wanneer de redaktie een vijandige houding aanneemt: voorzover mij bekend zijn alleen nog Onze Eeuw en De Tijdspiegel van vreemde smetten vrij gebleven. In de meeste weekbladen, in alle onderwijsorganen die mij bekend zijn, heeft de vereenvoudigde zich vrije toegang en soms een ruime plaats verworven. In wetenschappelike werken en proefschriften, in belletrie en gedichten, in cirkulaires en korrespondentie drong de nieuwe spelling geleidelik allerlei kringen binnen. Het gevolg is, dat het oog van de ontwikkelde lezer in meerdere of mindere mate aan het aanvankelik vreemde schriftbeeld gewoon raakt. Daarmee is een groot deel van de passieve tegenstand, die eerst onverzettelik leek, geweken. | |
[pagina 8]
| |
In die richting is nog meer te bereiken en zal nog meer bereikt worden. Maar er is een noodzakelike grens. Langs die weg is het publiek wel te wennen, maar niet te winnen.
De school zal de doorslag moeten geven. Die mening is niet splinternieuw. De taktiek die daarvan het gevolg was, is geen ‘krijgslist.’ Spellinghervorming langs andere weg is eenvoudig ondenkbaar. De vraag is nu: wanneer is de tijd er rijp voor. Allerlei tekenen wezen er op, dat die rijpheid gekomen was. Eén voor één werden de belangrijkste onderwijsorganisaties gewonnen voor de adresbeweging. De uitgevers bleken bereid voor de nodige schoolboeken in de nieuwe spelling te zorgen. De ergste vijandige stemming onder het publiek was geweken. De invoering zelf zou het overige moeten doen. Geleidelik kon men beginnen waar de toestand rijp was, en waar de wettelik bevoegde autoriteiten, het gemeentebestuur en het schooltoezicht, tot medewerking bereid waren. Toen de eerste pogingen gelukt waren, kwam - zoals te verwachten was - de oppositie los. Tot nu toe hadden de tegenstanders zich wel bevonden bij de onzijdigheid van de Regering. Zonder officiële steun, meenden ze, dreigde er toch nooit gevaar van invoering. Nu veranderde op eens de taktiek, en werd regeringsinmenging noodzakelik geacht. Sommigen verbergen hun bedoeling niet, en hopen dat de Regering de beweging zal onderdrukken, door kortweg de spelling-De Vries en Te Winkel voor openbaar onderwijs en examens voor te schrijven. Het is duidelik dat een levenskrachtige beweging, die in alle vertakkingen van het onderwijs weerklank gevonden heeft, slechts tijdelik te onderdrukken is, en juist door de onderdrukking aan innerlike kracht zou winnen. Tot spellingeenheid zou deze maatregel nooit leiden. Buiten het openbaar onderwijs en de ambtelike geschriften kan immers van vrijheidbeperking op dit gebied nooit sprake zijn. Bovendien zou de Regering door bij Staatsbesluit een officiële spelling aan te nemen, de historiese lijn afbreken. Sedert Thorbecke zijn alle ministers geneigd geweest tot onpartijdigheid. Juist het officiële karakter van de Siegenbeekse spelling had allerlei moeielikheden meegebracht. | |
[pagina 9]
| |
Voor een Regering is het niet zonder gevaar, op dit gebied te gaan dekreteren. Spelling behoeft niet uitsluitend op de grondslag van ‘wetenschap’ te rusten, maar zonder ‘wetenschap’ komt geen spellingverbetering tot stand. Telkens zullen kleine wijzigingen in de praktiese toepassing van de regels nodig blijken. De Woordenlijst van De Vries en Te Winkel moest in de opeenvolgende drukken kleine wijzigingen ondergaan. Zou men nu een stereotiepe woordenlijst verlangen, die alleen bij ministerieel besluit te wijzigen was?
Over de mogelikheid dat de vereenvoudigde van regeringswege ingevoerd zou kunnen worden, behoeven we niet te spreken. Daarbij gelden dezelfde bezwaren als bij een wettelike vastlegging van de oude spelling. Het Onderwijs heeft er niet om gevraagd. De Pruisies-disciplinaire dwang die daarbij noodzakelik zou zijn, is in strijd met ons volkskarakter. De vele aanhangers van de Vereenvoudigde die daarop hopen, en op grond daarvan niet aan geleidelike invoering mee willen werken, hebben zich de zaak waarschijnlik nooit goed voorgesteld. Zij verbeelden zich dat de bezwaren van de overgangstijd dan verdwijnen zouden. Meent men dan werkelik dat plotseling alle ambtenaren, alle buro's, alle handelszaken, alle kranten die regeringspelling zouden volgen? Dat er dan geen ‘slachtoffers’ gemaakt zouden worden, doordat voor een betrekking de oude spelling geëist werd?
In deze stand van zaken schijnt de instelling van een ‘brede staatskommissie’, die het vraagstuk grondig onderzocht, een aanlokkelike uitweg. Oppervlakkig gezien, zou men kunnen menen dat vóór- en tegenstanders in de uitspraak van een onpartijdig samengestelde kommissie zouden berusten, en dat de Regering door het uitgebrachte advies te volgen, een definitieve oplossing geven kon. Dat een Staatskommissie van verschillende zijden met ingenomenheid begroet zou worden is verklaarbaar. De grote meerderheid van het publiek, vooral de invloedrijke mannen en de pers, hebben de ontwikkeling van de spellingbeweging niet gevolgd. De meest krasse staaltjes van misverstand en wanbegrip komen nog dageliks voor den dag. Men denkt zo | |
[pagina 10]
| |
licht: een spelling met een officiële tint, afkomstig van een Staatskommissie, bekleed met deskundig gezag, zal stellig wel beter zijn dan het partikuliere ontwerp van een zekere Dr. Kollewijn, en in elk geval meer kans op invoering hebben. Daarbij komt nog iets: ieder die voor het eerst de Vereenvoudigde onder ogen krijgt, is geneigd tot kiezen: dáár kan ik mij wel mee verenigen, maar dàt wens ik geschrapt te zien. Eigenaardig is het, dat dezelfde mensen die ons het aankweken van tuchteloosheid verwijten, tegelijk klaar staan met het verwijt, dat wij ‘door dik en dun meegaan met de Vereenvoudigde’. Alsof niet altijd partikuliere spellingwensen onderdrukt moeten worden om tot een algemene spelling te geraken! Ieder criticus van de Vereenvoudigde nu hoopt of verwacht dat een Staatskommissie wijzigingen in zíjn geest aan zal brengen. Nam men de geringe moeite om de wording van de Vereenvoudigde na te gaan, dan zou heel wat onberaden kritiek achterwege blijven. Dan zou men weten dat de nieuwe spellingregeling ontworpen ìs, op initiatief van Dr. Kollewijn, door een zeer deskundige kommissie van geleerden en mannen uit de praktijk. Na tienjarige ervaring werd de regeling in 1902 door een brede kommissie herzien. Indien een belangstellend minister met een helder inzicht in de behoeften van het onderwijs, er prijs op gesteld had, rechtstreeks of door bemiddeling van een Staatskommissie invloed te oefenen op de definitieve regeling, dan was het toèn de tijd geweest om overleg te zoeken. De praktijk had uitgewezen in welke opzichten de aanvankelike regeling gefaald had: de losbandigheid in het vernederlandsen van vreemde woorden, de tegenstand tegen de konsekwente ie-spelling, maakten wijziging noodzakelik. De Regering handhaafde een strikte neutraliteit. De Vereniging deed, wat de Regering had kunnen doen: men vroeg advies aan een Kommissie, waartoe men mannen van algemeen erkende bekwaamheid en ervaring uitnodigde. Het is niet overbodig, te herhalen dat daarin zitting hadden Marcellus Emants, H.J. Emous, Dr. J.J. Salverda de Grave, prof. Dr. A.G. van Hamel, Dr. D.C. Hesseling, prof. Dr. H. Kern, Dr. R.A. Kollewijn, Mr. Th. Ruys J. Pzn. en prof. Dr. J. Vercoullie. | |
[pagina 11]
| |
De Regering had wel konservatiever, maar geen bevoegder mannen kunnen kiezen. Dat daarin geen besliste tegenstanders van elke wijziging een plaats kregen, was eer een voordeel dan een nadeel. Zou deze Kommissie de opdracht aanvaard hebben, indien deze geleerden, letterkundigen en onderwijs-autoriteiten de bevoegdheid van de uitnodigende Verenging in twijfel getrokken hadden? Sedert wanneer is bevoegdheid niet denkbaar zonder regeringssanktie? Ook na deze definitieve regeling heeft de Vereenvoudigde aan kritiek blootgestaan. Volmaaktheid is bij een stelsel dat noodwendig op een kompromis berust, onmogelik. Maar nadrukkelik moet gekonstateerd worden, dat geen van de critici er in geslaagd is, zijn kritiek aan te vullen door zodanige praktiese voorstellen, dat ze in ruime kring bijval of toepassing vonden.Ga naar voetnoot1) In de zes jaren die sedert 1902 verstreken zijn, is de Vereenvoudigde veel meer gevorderd dan in de tien jaren daarvóór. Nù is de beweging te ver om nog in te grijpen in de regeling zelf. Zuid-Afrika heeft die spelling ongewijzigd ingevoerd.Ga naar voetnoot2) Er is vrijwat in de nieuwe spelling gedrukt, ook boeken van blijvende letterkundige en wetenschappelike betekenis. De lezers beginnen langzamerhand er aan gewend te raken. Een groot aantal schoolboeken zijn al in die spelling verschenen, en op enige plaatsen in gebruik. Meent men dat de auteurs die nu de nieuwe spelling volgen, weer zo gauw zullen veranderen? Nù nog een middenweg te kiezen, zou betekenen: het scheppen van een derde spelling. Het inslaan van een middenweg brengt in dit stadium geen verzoening, maar verwarring. | |
[pagina 12]
| |
Dat het resultaat van een Staatskommissie een bemiddelingsvoorstel zou zijn, is zeer waarschijnlik. Sommige optimistiese voorstanders hopen wellicht dat de Vereenvoudigde in zijn geheel genade zal vinden in de ogen van een dergelijke kommissie. Andere voorstanders, niet minder optimisties, denken: als de voornaamste vereenvoudigingen er maar door gaan, kunnen we wel wat af laten dingen, b.v. op het punt van de ie-spelling. Door die koncessie menen ze de halve tegenstanders de hand te kunnen reiken. Wie in vreedzame gedachtenwisseling of in scherp debat de tegenstanders en hun argumenten heeft leren kennen, weet wel beter. De meeste tegenstanders - en zij zijn het vooral die het hardst om een Staatskommissie roepen! - denken: als de stroom niet tegen te houden is, dan vooral zachtjes aan. En ze zeggen: ‘Wij zijn nu ook in gaan zien dat spellingvereenvoudiging nodig is, maar de Vereenvoudigde voldoet ons niet; wij wensen in sommige opzichten minder ver te gaan.’ Hun bedoeling is duidelik: de kunstmatige geslachtsonderscheiding en de buigings-n moeten gered worden. Wanneer dit hoofdpunt van de Vereenvoudigde moest prijsgegeven worden, of wanneer ondanks de onwetenschappelike halfheid op dit gebied een middenweg gezocht werd, zou de winst voor het onderwijs uiterst gering zijn, en de sympathie in onderwijs-kringen het nulpunt naderen. Duurzame bevrediging kon er nooit het gevolg van zijn. Het tot elkaar brengen van voor- en tegenstanders door het bemiddelingsvoorstel van een Staatskommissie, zal een illusie blijken. Bovendien, wat zou de Regering moeten doen met het advies van een Staatskommissie? Het onderwijs in overweging geven, niet de Vereenvoudigde, maar de eventuele Staatskommissie-spelling te volgen? Dat kan de bedoeling niet zijn. De spelling van die Staatskommissie tot de officiële te maken, òf door die op de scholen voor te schrijven, òf door die in een wet vast te leggen? Dan gelden de boven ontwikkelde bezwaren in volle kracht, nog afgezien van de impopulaire dwang en de grote geldelike opofferingen van de gemeenten, die bij een plotselinge invoering noodzakelik zouden zijn. | |
[pagina 13]
| |
De leuze: ‘spellingwijziging is regeringszaak’ is meestal een frase. In een land waar eenmaal een officiëel-wettelike bestaat, spreekt dat vanzelf. In een land als het onze, waar de Regering tot nu toe van geen wettelike spelling wilde weten, zou een verandering van standpunt tot bijna onoverkomelike moeielikheden leiden.
Onoplosbaar is de kwestie volstrekt niet. Er ìs een andere uitweg. Wanneer de onzijdigheid van de Regering opgevat wordt als een absoluut laissez-aller in oud-liberale zin, dan zijn ook wij tegenstanders van onzijdigheid. De Regering kan, ook op spellinggebied, geen anarchie in de school dulden. Gesteld dat het schooltoezicht in vier provincies vier verschillende spellingsystemen toeliet, nieuwbedacht en nog door niemand in praktijk gebracht, dan zou daartegen terecht opgetreden moeten worden. Maar zo staat de zaak niet. Er heeft zich langs organiese weg een vereenvoudigd spelling-systeem ontwikkeld. Het wetenschappelik recht van bestaan wordt door deskundigen niet meer betwist. De praktiese bruikbaarheid is door een vijftienjarige praktijk bewezen. De afwijking van de oude spelling is niet zo groot, dat het gebruik naast elkaar in de overgangsperiode ernstige bezwaren oplevert. Het onderwijs vraagt, bij monde van zijn organisaties, uitsluitend voor déze spelling vrijheid naast de bestaande. Van een ander systeem dat bijval vond van enige betekenis, is geen sprake. Welke bezwaren bestaan er dan om aan de twee stelsels gelijke rechten te geven? Dan volgt de Regering eenvoudig de historiese lijn: op die wijze is ook de spelling-De Vries en Te Winkel geleidelik tot algemeen gebruik gekomen. Had de Regering raadgevers die op dit punt de tekenen des tijds niet miskenden, dan zou door een krachtig optreden van de overheid weldra het inzicht veld winnen dat dit de enige weg is die tot orde en eenheid leidt. Zeer juist is dit ingezien door de distriktschoolopziener van Winschoten. De tegenwoordige spellingpraktijk voert tot inkonsekwentie en slordigheid. Zolang de volkschool gebukt gaat onder de last van De Vries en Te Winkel, kan het taalonderwijs niet aan billike eisen voldoen, tenzij men het met | |
[pagina 14]
| |
de spelling zo nauw niet neemt. Nu uit het onderwijs zelf een krachtige stroming voortkomt, om door een eenvoudiger spellingsysteem die slordigheid door orde te vervangen, is het de plicht van de overheid deze stroming in behoorlike bedding te leiden. Wanneer nu door de Regering en haar ambtenaren aan de school de eis gesteld wordt: òf de spelling De Vries en Te Winkel, òf de Vereenvoudigde, dan wordt wel het standpunt van strikte onzijdigheid, maar niet dat van onpartijdigheid verlaten. De vrees dat door deze gedragslijn onze taal voor onafzienbare tijd de last van een dubbele spelling zou moeten dragen is ongegrond. De school zal wel zorgen dat binnen de levenstijd van één mensengeslacht de oude spelling op de achtergrond raakt, om weldra geheel voor de nieuwe plaats te maken. Veeleer zal door aarzeling of onderdrukking de nu bestaande toestand van een dubbele spelling veel langer dan nodig is bestendigd worden. Keurt de Regering het beleid, door het schooltoezicht in het distrikt Winschoten gevolgd, goed, dan is de kans op herwinning van de door allen gewenste spellingeenheid veel groter, dan langs de omslachtige en ondoeltreffende weg van een Staatskommissie. Assen, Sept. 1908. |
|