De Beweging. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Madame de Staël's Corinna
| |
[pagina 183]
| |
't Land waar dit mogelik is, en waar dit alleen mogelik màg zijn, is Italië, dat, schoon in 't staatkundige onzelfstandig en aan de vreemdeling overgeleverd, - de geschiedenis speelt omstreeks 1800 - het land is van de traditionele vrijheid van gedachte, van geestelike onafhankelikheid, van schitterende roem. Zo wilde het Madame De Staël, en zij zelf, de onafhankelike van geest, heeft haar wensen en begeren, haar smachten en verlangen, haar liefde en haar leed neergelegd in dit merkwaardige boek.Ga naar voetnoot1) Het is een roep aan de volken, een beroep op 't nageslacht. Het is 'n zielekreet van 't sentiment, aangeheven door de vrouw als tolk van de vrouwelike mensheid, om haar recht; een stem, waarvan ze in haar worstelend ondergaan met 'n tot zekerheid naderende twijfel weet, dat ze niet verhoord zal worden, maar die klinkt en terugschalt tegen de wolken en rotsen van de op eenmaal stilgeworden schepping; en die, nu alle oren in stilte zijn blijven luisteren, het voorrecht heeft, verstaan en gevoeld te worden door het eeuwig meetrillend menselik gemoed. Want Corinna gaat onder! Deze vrouw, vol geest en zelf-bewustzijn, met open oog en met psychologiese zin voor al wat op de brede linie van menselike openbaringen en levensuitingen bestaat en deze herleidende tot op de door de natuur gelegde gronden, deze vrouw verkwijnt en versterft, omdat zij, tegelijkertijd met 'n diep gevoelig hart begiftigd, dat in hevige hartstocht voor een ander blaakt, door het leed van deze hartstocht, dat zij in bestendige zelfanalyse zich klaar als een overstelpende en vernietigende overmacht bewust is, ten laatste vermoeid en verwonnen de kamp tegen 't leven opgeeft en berustend zich overgeeft aan de dood. Zo is Corinna de heerlik bloeiende roos, waaraan de worm van 't harteleed langzaam, doch onherroepelik, het zware en bange vonnis des doods voltrekt. Wil men Corinna's verdiensten kennen? Haar de rollen zien vertolken in 'n treur- of blijspel van Shakespeare; haar zien dansen als 'n nimf, of haar 't penseel zien hanteren met evenveel gratie als vernuft? Haar improvisaties zijn met goud en | |
[pagina 184]
| |
bloemen doorstikte oden; haar conversaties zijn inleidingen op litteratuur en kunst. Van haar roem zijn de straten vol; de dag van haar kroning is 'n Romeinse feestdag. Ieder Romein weet 'n trek te voegen bij het beeld dat de vereniging vormt van alle talenten, die de geest kunnen boeien. De huizen zijn versierd; het volk loopt te hoop en vervult de pleinen met gejuich; de muziek speelt; de kanonnen laten zich horen; - daar nadert de zegewagen, door vier smetteloos witte paarden getrokken, en geflankeerd door in 't wit geklede maagden. De lucht wordt, haar ter eer, vervuld met welriekende geuren; de vensters begroeten haar met bloemen, de balkons laten tapijten af. Kortom, geheel Rome schijnt zich te hebben verbonden om haar wierook te brengen aan de schoonste gaven, die de natuur, de geest, de verbeelding en 't gevoel in één schepsel op harmoniese wijze verenigd had. Als de Sibylle van Domenichuino in 'n wit gewaad; met 'n Indiese sjaal om haar hoofd gewonden, waarin de donkere lokken zich strengelden door de kleurige zijde; getooid met 'n onder de boezem vastgehechte draperie in 't blauw, was haar kledij schilderachtig, zonder als opschik gekunsteld te zijn. Met 'n uitdrukking van adel in haar gelaat als van 'n koningin, doch met de nedrigheid van 'n beschroomde maagd, paarde zij aan de stille blijdschap, die de verering van anderen in ons opwekt, 'n gepast gevoel van bescheidenheid door de openlikheid van de hulde, alsof de blooheid der vrouw vergiffenis vroeg voor de triomf van 't genie. Haar rijzige gestalte beeldde op krachtige wijze de jeugd en 't geluk van haar leven af; de uitdrukking van haar gelaat vroeg de onmiddellike belangstelling; een blik van haar oogen gaf leven en bezieling. Zelfs in de manier waarop ze groette en dankte voor de haar opgedrongen eerbewijzen, kwamen haar natuur en geaardheid onverbloemd uit, welke op haar beurt weer kleur gaven aan de glans van haar feestelike verschijning. Zo naderde zij in triomf de heilige plek, de indruk gevende van 'n priesteres van Apollo, voorttrekkende naar de Zonnetempel, en tevens van 'n vrouw uit de samenleving, welke in 'n slechts gewone betrekking stond tot haar overige medeschepselen, doch met 'n bekoorlikheid in haar doen en laten, die overal de bewondering en de genegenheid wekten. | |
[pagina 185]
| |
Onder fanfares en onder 't gebulder van de kanonnen beklimt Corinna de treden van 't Kapitool, dat met z'n overweldigende majesteit in goedaardige welwillendheid de lichte schreden van 'n vrouw schijnt te ontvangen. Doch deze vrouw wordt, eenmaal te midden van 'n drom van magistraatspersonen, kardinalen en geleerden geplaatst, eensklaps de triumferende Sibylle, die op 'n verhevenheid gezeteld, van al de om haar geschaarde talenten de eerbied der kunsten en wetenschappen afdwingt. Poëten beginnen haar te omstuwen met sonnetten en oden; men prijst haar grondige studie der buitenlandse litteratuur; wijst op haar vermogen om het vernuft, de kleurengloed en geestesschittering van 't zuiden op de meest volkomen wijze te paren aan de kennis van 't menselik hart, welke 't erfdeel schijnt te zijn van die landen, waar minder dan elders de uitwendige dingen de belangstelling vergen. Daar roemt men haar bevalligheid, en haar levenslust, die zonder in 'n enkel opzicht in spotlust haar luim te vieren, enkel voortvloeit uit de zuivere bron van haar vlugge geest en de frisheid van haar verbeelding. Gewezen wordt op de hartstochtelike gevoeligheid van Corinna's poëzie, op haar gave de treffende harmonie te vatten tussen de schoonheden der natuur en de innigste gewaarwordingen der ziel. Men verheft de oorspronkelikheid van haar wijze van uitdrukken, welke haar oorsprong heeft in haar karakter en haar wijze van voelen, zonder dat 'n zweem van gekunsteldheid ooit 'n onzuivere toets vermocht te brengen in de bekoring van haar taal, welke niet alleen natuurlik is te noemen, maar ook van 'n louter spontaan karakter is. Niets is er wat niet in de lofzang op Corinna betrokken wordt. Haar welsprekendheid: - van 'n alvermogende kracht, die zooveel te meer de macht heeft de luisteraars te boeien, naarmate ze zelf rijker in geest en waarachtige gevoelens zijn, en boven 'n zeker peil van verstands- en gemoedsontwikkeling zowel door de glans als door het omhulsel tot de kern van haar wezen kunnen doordringen. Haar improviserend talent: - ongeëvenaard, en op niets gelijkende wat men tot heden onder de benaming pleegt te verstaan; voortkomende uit 'n zeldzame vruchtbaarheid van haar geest en de diepe emotie welke haar edele denkbeelden in haar zelve verwekken; éen enkel woord, welke die beelden oproept, ontsluit in haar binnenste 'n onuitputtelike | |
[pagina 186]
| |
bron van gedachten en gevoelens, welke haar gloed en leven geven. Haar taal: - zuiver en welluidend; haar poëzie: - 'n geestelike melodie, welke op zich zelf reeds als door 'n tovermacht de onnaspeurbaarste en teederste indrukken weet te geven. Kortom, ieder die 't voorrecht heeft gehad, met Corinna de tempels der kunsten te bezoeken, en met haar 't genot der muziek en der lektuur te delen, heeft in al deze onderwerpen van gezamenlike beschouwing de vonk van haar geest kunnen opmerken; en vindt hij, die na haar kennismaking zich voor korter of langer tijd het genot van haar bijzijn heeft moeten ontzeggen, het op z'n minst nodig z'n toevlucht tot de eenmaal bezochte oorden te nemen, om, in de zekerheid van nergens elders enig spoor van dit vuur terug te kunnen vinden, altans dáár de levensvonk nog aan te zullen treffen op de plaats waar Corinna heeft vertoefd. Alleen dan, zei men, wanneer men voor lange tijd verzekerd was van 't geluk van 'n verdubbeld levensgevoel, dat haar bijzijn gaf, was 't geraden, haar vriendschap te zoeken; was men daarentegen genoodzaakt, haar na 'n eerste kennismaking voor goed te verlaten, dan was 't ongeraden haar te leren kennen; immers, eenmaal met 'n wezen als zij was bevriend, zou men door heel de wereld, doch vruchteloos, 'n scheppende geest willen terugvinden, die zozeer als zij in staat was iemands gedachten en gevoelens te verstaan, ze te delen, en ze in oneindige vertakkingen te vermenigvuldigen. Zulk 'n wezen te bezitten, was voor Rome 'n weldaad, door de Italiaanse hemel gegeven, door de bezielde natuur verleend. Zij, roemde men, was 't beeld van 't schone Italië; het ideaal dat de Romeinen van heden zouden kunnen bereiken, zonder hun tekortkomingen vanwege de onwetendheid, naijver, tweedracht en onlust, waarmee het lot hun ter kwader ure had bedeeld. Ieder Romein, betuigde men, moest er behagen in scheppen haar te vereren als de wondervolle telg van de Italiaanse natuur en 't Italiaanse kunstgenie, als de nieuwe loot op de oude stam van 't verleden, welke 'n profetie voor 'n verre toekomst beloofde te zijn. En als de vreemdeling kwam, zonder medelijden als hij was voor de tekortkomingen die voortvloeiden uit hun rampen, - en durfde schimpen op het land, van waaruit de zon der beschaving het ganse Europa eens had verlicht, - men zou hem | |
[pagina 187]
| |
de Onvergelijkelike Corinna tonen; de band, die hen samensnoerde; de harteklop van hun leven, de zon van hun hoop, de trots en de toekomst van 't Volk; en hem toeroepen: ‘Zie Corinna, vereer haar, die 't symbool is van 't schone Italië!’
Wanneer wij de beschrijving van Corinna's vrouwelik genie, door ons samengelezen uit hare roemruchtige apotheose door Rome's dichtrental op 't eervolle Kapitool, vergelijken met de gegevens welke Madame de Staëls levensbeschrijvers ons bieden, dan bewonderen we des te meer deze vrouw, die in de meesterlike zelf-analyse de bewustheid van haar eigen waarde heeft gelegd. Zij was inderdaad een buitengewone geest. Zij elektriseerde haar omgeving. Allen, die zij tot zich trok, meenden in haar 'n wonder te hebben gezien. Terwijl echter wonderen worden gezien en vergeten, beheerste zij degenen, die haar leerden kennen, ook voor 'n gans volgend tijdperk. De levend borrelende woordenstroom in haar conversaties liet nooit na de oren te betoveren; de rijke ontwikkeling van haar denkbeelden, haar gunstige schakering van licht en schaduw, de schat van diepe en edele gevoelens die zij te voorschijn riep, werkten niet alleen imponerend, maar ook bevruchtend op de geesten die haar omringden. Zò kon het gebeuren, dat mannen van onsterfelike roem, wanneer zij van deze vrouw het licht van 'n nieuw idee in hun brein hadden opgevangen, met het kostbaar kleinood in zich zelven keerden, om vervolgens met het gelaat naar de wereld gewend, door middel van de door hen zorgvol vermenigvuldigde lichtvlakken de volken deelgenoot te maken van de onschatbare winst. Daarbij had zij de gave om als énig middelpunt van 't gezelschap, de verschillende karakters te beheersen, zonder zich op die heerschappij te laten voorstaan; de uiteenlopendste elementen tot elkander te brengen, en met vaardigheid en fijne takt, bevalligheid en gratie, in hare soireés, de bontste groeperingen, waar ook en wanneer ook, in de door haar gewenste geestesstroom te leiden. Zij was als de karbonkel uit de sprookjeswereld: de lichtstroom hield niet op met vloeien, ook als de steen op 't plotselingst voor 't oog verholen werd; de gouden en kristallen wanden blonken jarenlang na van de schittering van 't oorspronkelike licht, dat in de schrijn | |
[pagina 188]
| |
gekneld, z'n kerkering wraakte met 'n onuitdoofbare gloed. In de verbloemde zelfbeschrijving dan, vinden we trekjes genoeg terug, welke Corinna in onze ogen tot 'n afdruk maken van de gevierde schrijfster zelf. Geeft Corinna's grootste lofredenaar, de prins van Castel-Forte, aan de gevierde vrouw de eer, dat zij door haar universele belezenheid en haar historiese zin, recht weet te geven aan de schitterende geestesgaven van 't Zuiden, zowel als aan de wijsgerige en zielkundige denkkracht van 't Noorden, dan heeft hij 'n trek toegevoegd aan de kennis van haar, die in de nationale litteraturen de afspiegeling vond van de eigenaardige klimatologiese en sociale condities der volken. Verheft dezelfde panegyrist Corinna's gave, om onmiddellik en nauwkeurig de verhouding op te kunnen sporen tussen de schoonheid van de natuur en de gevoeligste zielsindrukken, dan levert hij wederom 'n bijdrage tot de kennis van haar, die in diepe verering voor Rousseau 't eerst waagde het karakter en de geschriften van deze naturalist in 't ware licht te stellen. Feitelik zijn dit natuurgevoel en de psychologiese waardering van de in broederschap tredende volken, loten van één stam; beide hebben hun grond in de behoefte van het vrijgeworsteld en onbevooroordeeld gemoed, om aan al wat zich in de werkelikheid als nauw zichtbare levenskiem durft vertonen, eveneens z'n recht van optreden te geven; beide ontlenen hun cultus aan de onafwijsbare drang, om bij 't voortdurend appeleren op de causale orde in de voor ons liggende schepping, tevens 't levens-beginsel in al 't gecreëerde, 't menselik ingeschapene mede, tegen inbeeldingen en traditiën te ontvouwen. Dit Rechtsgevoel voor de Kosmos, groot en klein, is een der grootste triomfen van de bewustwordende mensheid; veel meer dan de politieke en sociale nivellering die men honderd jaar geleden met meer of minder sukses in praktijk trachtte te brengen, betekent de vrijheid, gelijkheid en broederschap in de konsekwentie van de lijn van Rousseau; en 't is zo waar niet aan Mevrouw de Staël te wijten, zo na haar eeuw, hier en daar de herleiding der litteraire verschijnselen op haar historiespsychologiese factoren, met onvoldoende erkenning van de rechten der in oorsprong natuurlike en daardoor alleen geldige grondregels is geschied. Zo iemand, dan is zij onbevooroor- | |
[pagina 189]
| |
deeld geweest; heeft zij, op 'n tot haar tijd ongekend breed terrein, gestreden voor de rechten van het menselike in de Mens.
De jonge, schone, geleerde en talentvolle Corinna, fier en onafhankelik, rijk en milddadig, gaat, zoals gezegd is, onder door 't leed van 'n onuitblusbare liefde. Vergeeflike tekortkoming, lief te hebben; vergeeflik in 'n vrouw van talent, die, aangetrokken door de overeenstemming in 't gevoelsleven met 'n beschaafd en welgemaakt man, nog te meer geprikkeld wordt tot toenadering, wegens een van haar in richting afwijkende geestesvorming, 'n andere levensopvatting en een van andere beschouwingen uitgaande kunstsmaak. Doch deze sympathie en deze verscheidenheid, welke in staat zijn de hechtste liefde te kweken, zijn tevens de voorwaarden van 'n andere en helaas uiterste tragiese waarheid. Ze is deze, dat de rijkst aangelegde geesten ook 't diepste de smarten voelen; dat voor 't in droefenis verzinkende hart de schitterendste gaven niet eens vermogen 'n toevlucht te zijn, aangezien de geest eerst z'n licht kan uitstralen bij 'n volkomen evenwicht en 'n volstrekte kalmte van 't gemoed; dat juist de rijkdom der denkbeelden de oorzaak is, dat in 'n gevoelige ziel het aantal verdrietelikheden vermeerdert, omdat het genie, zo goed als het in de omringende natuur ontdekkingen doet, evenzo z'n bevindingen schept uit de borrelende bron van z'n eigen heftige beroeringen, en 't hopeloos, onoverkomelik ongeluk van z'n hart in alle reflexiën voelt. Zo wreekt zich de verhevenheid van 't verstand op de gevoeligheid van 't gemoed. De misplaatste genegenheid voor de man, is bij de vrouw de steeds voortwoekerende schimmelplant, die op de gunstige bodem van 'n kies en fijn gevoel, begint met al de vermogens van de geest te verdorren, om ten slotte, na 't intellektuele leven te hebben verstikt, de door strijd vermoeide ook nog in 't physieke organisme aan te tasten, en in 'n onverwinbaar leed te doen verteren. De schitterende roos Corinna, draagt, verscholen voor 't oog van de oppervlakkige toeschouwer, in haar levenskern het nauweliks merkbare, maar toch onmiskenbare teken dat de noodlottige steek aanwijst van de verderfaanbrengende engel ener dodelike liefde. Juist op 't ogenblik van Corinna's schoonste ontwikkeling, als de | |
[pagina 190]
| |
triomf van haar gratie van geest en verschijning, om haar slapen de krans der eeuwige onsterfelikheid spant, sluipt het bedwelmende gif in 't weeldevolle hart van de gevierde vrouw, welke het zich als haar hoogste ideaal blijft rekenen, alle hulde die het haar mogelik is te omvatten, eenmaal als 'n offer neer te mogen leggen voor de voeten van 'n door haar aangebeden man....En - deze man komt.
* * * Wie is hij? Ginds op de steile hoogten van de Tiroler bergen, langs duizelingwekkende kloven en loodrechte bergwanden, beweegt zich, op z'n reis van 't Noorden naar 't zonnig Italië, de koene ruiter met z'n slanke gestalte en z'n edel voorkomen. De bewoners der dalen zien de vermetele reiziger en 't gevaar waaraan hij zich roekeloos blootstelt; aan de grond genageld van ontzetting, waarschuwen ze hem met angstig geroep; doch de stoutmoedige vreemdeling schijnt alle bezwaren te kunnen overwinnen; plotseling toch weerklinken de hellingen der bergen van 't gejuich en 't handgeklap van de landlieden, verrukt over zoveel tegenwoordigheid van geest. Tevoren heeft hij, op z'n reis over de zee, de harten der schepelingen gewonnen wegens z'n hulpvaardigheid, die hij jegens de passagiers zoowel als jegens de bemanning betoonde; grijsaards steunde hij wanneer ze wankelden op het wrakke vaartuig; in 't noodweer hielp hij 't matrozenvolk het scheepje koers houden door de woeste golven; nam zelfs het roer over, en bracht, onder de toejuiching en de zegenwensen van z'n opgetogen lotgenoten, hen in de veilige haven. Zo aanstonds, als hij over de sneeuwpaden van de Alpen in de groene valleien van Italië zal afgedaald zijn, zal hij te Ancona, in 'n geduchte brand welke de halve stad verwoest, de Joden uit hun stadskwartier, en de krankzinnigen uit 't dolhuis redden; de door traagheid en bijgeloof in de aanvang werkeloze stadsbevolking zal op zijn wakker voorbeeld, onder gejuich, hem de behulpzame hand bieden in 't behouden van wat er nog overschoot; de vrouwen zullen hem te voet vallen, en tot hem opziende als tot 'n uit de hemel gedaalde engel, z'n bemiddeling en z'n wondermacht inroepen tot genezing en behoud van hare echtgenoten en kinderen. De faam van z'n heldenmoed en z'n zelfopoffering | |
[pagina 191]
| |
vliegt hem vooruit, en baant hem de triomfweg, waarlangs de scharen hem begroeten. Trekt hij, later naar Engeland teruggekeerd, aan 't hoofd van 'n regiment naar de koloniën, om er de vijand te bevechten, dan wint hij de achting en liefde van z'n soldaten door z'n onversaagdheid en z'n minzaamheid; ze dragen hem op de handen en storten tranen bij 't nemen van z'n afscheid. Waar hij komt en gaat, overal geeft hij z'n steun, door z'n persoonlik optreden en z'n ruime middelen; niets is hem te veel; niemand hem te onaanzienlik; en bij al z'n gereserveerdheid, z'n beschaafdheid, z'n edele manieren, toont hij in z'n handelingen zoveel belangeloosheid en zelfverlochening, dat zij die getuige van z'n daden zijn, niet weten wat zij meer moeten bewonderen, òf de bereidwilligheid en de toewijding van de slanke edele lord, òf wel de schier naar hooghartige koelheid zwemende kalme eenvoud, waarmee hij voor z'n opofferingen de dank van z'n medemensen afwijzend ontwijkt. Desondanks draagt de edele Schotse lord Nelvil de kiemen in zich van 'n dodelike melancholie. Over z'n jonge leven hangt 'n somber wolkenfloers van droefgeestigheid. Zwak en besluiteloos van karakter; van z'n vroegste jeugd af sterk gehecht aan 'n voorbeeldige, zorgvolle vader, heeft hij door 'n lange afwezigheid in Frankrijk het hart van die vader bedroefd, en, eenmaal teruggekeerd in de ouderlike woning, waaruit de in kwijning vervallen bewoner kort te voren grafwaarts gedragen was, grijpt hem de angstige kwelling aan van z'n schuldbesef, en bant de twijfel, of hij wel ooit de schim van de overledene z'n zielsrust kan geven, z'n eigen waken en slapen de gemoedsrust ten enemale uit. De reis, die hij, op aanraden van z'n doktoren, naar Italië onderneemt, en die hij, in de hoop, aan z'n voor hem waardeloos geworden leven altans nog enige afwisseling te kunnen geven, na lang twijfelen en talmen aanvaardt, blijkt hem niet te baten. In den vreemde voelt hij z'n eenzaamheid des te drukkender, en in de moedeloze gelatenheid zijner afzondering, vindt de verscheurende twijfel, bij de totale afwezigheid van de wil, 'n steeds vruchtbaarder bodem voor nieuwe folteringen. 't Is deze zielsgesteldheid, welke z'n belangeloze doodsverachting verklaart. Z'n levensmoeheid maakt hem het meest vertrouwd met die ogen- | |
[pagina 192]
| |
blikken, waarin hij als 't ware staat op de rand van z'n ondergang, omdat enerzijds het vege leven, hangende aan 'n draad, bij de minste vingerverroering is prijs te geven, en anderzijds dit verlies te veel aan 't toeval overlaat, om zich met het zelfverwijt ener vrijwillige vernietiging behoeven te belasten. Zo wordt het besef van gevaar voor hem 'n verzoening met het leven; en ontheft deze toestand van evenwicht het gemoed van z'n schrijnende smart. Doch zo het waar is, dat het tarten van de doodsnood 'n blijde toevlucht kan zijn, dan is de belangeloosheid van deze vermetele moed slechts de roem van de zelfzucht, en is de onverschilligheid waarmee het juichend misverstand der menigte wordt ontweken, in zooverre 'n vorm van geblaseerdheid, dat ze van deze heldhaftigen de tegenzin in hun eigen bestaan openbaart. De ‘wereldsmart’ geworden droefgeestigheid heeft haar eigenaardige prikkel op sentimentele gemoederen. Eenzaam staat lord Nelvil in de vrolik drukke marsgang van 't leven, en velen die hem voorbijtrekken en omkijken, nemen op hun lippen de vraag naar 'n waarom. De éénling wordt interressant. Bij de feesten en in de salons, bij de maskerades en bij de processies, staat, afgezonderd van de bonte beweging, half verscholen achter 'n pijler, in de schaduw, de peinzende jongeling, met de hand aan de kin, met starende ogen en droefgeestige blik; 't luidruchtige leven gaat hem voorbij; schone vrouwen, blinkende kurassen, heilige zangen, heldere klaroenen, bloemenpracht, alles houdt schilderachtig défilé....Doch te meer trekt hij zich terug; walgt hij van alles; de zorgeloze vrolikheid en de zucht naar 't levensgenot om hem heen versombert te meer nog de zwartheid van z'n gemoed, sluit hem te nauwer nog op in zich zelf, verbittert hem tegen de levensuitingen zelve, verhardt hem tegen de vrije en ongekunstelde openbaring zelfs in die levensvormen, ja, stelt deze openbaringen tegenover die levensvoorwaarden, waaruit z'n eigen opvattingen haar oorsprong nemen, en die in dromende geest terugvoeren naar de kalme eenvormigheid, waarin z'n oudengelse opvoeding in de nationale begrippen z'n kinder- en jongelingsjaren op vreedzame wijze hebben doen slijten. Overgedragen op deze misanthropiese lord, komen als van zelf de exclusivistiese opvattingen van het Engelse ras in 'n | |
[pagina 193]
| |
zo schril mogelik kontrast met z'n nieuwe Italiaanse omgeving. In hem kan het Noorden met z'n intiem huiselik leven, noodwendig gevolg van de physiese voorwaarden van bodem en luchtstreek, zich onmogelik met het openbare leven van 't Zuiden verstaan. In 't land van storm en sneeuw, regen en mist drijft de sombere natuur de landzaat in 'n welbesloten huis, waarin z'n noeste vlijt de nooddruft voor de komende winter heeft vergaard; in 't lachend Italië drijft de natuur de kinderen des lands naar buiten, waar de weelderige bodem met overdaad in hun luttele behoeften voorziet, en hen de dagen, als in 'n eeuwige lente, in spel en dans doet slijten. De verscheidenheid in leefwijze en in temperament doet deze verschillende natiën de raadselen en vragen der wereld op 'n uiteenloopende wijze beschouwen, en hun gaven van geest, bij onderscheiden aanleg, op verschillende wijzen openbaren. In haar verhoudingen, neigingen en gevoelens, in haar godsdienst, in haar kunstgevoel, overal wijkt de Italiaanse wereld af van de begrippen die de lord uit Engeland heeft meegebracht. Als produkt van z'n ras, z'n rechtzinnig Protestantisme en de moraliserende kritiek van 'n tijd, staat hij zo scheef mogelik tegenover 'n kunst, die, onder de vleugelen van 't zuidelik Katholicisme tot 'n ongekende hoogte gestegen, in haar waardering 'n onbevooroordeeldheid vergt welke vrij is van nationale en tijdelike leerstelligheid en moraal. Daarbij hindert z'n Germaanse ernst de levendigheid der Zuideliken, die hem als vluchtigheid en aanstellerigheid voorkomt; als Protestant ziet hij in 't Katholicisme 't liefst het bijgeloof; als beredeneerd moralist geldt bij hem alleen datgene wat het verstand bevestigt, en wat klopt met z'n vormelik begrip van deugd. Doch boven dit alles stelt lord Nelvil z'n politieke maatstaf van 't constitutioneel ontwikkelde Britse volk. Tegenover de mannelike zelfstandigheid van z'n natie, is, bij de individuele zelfbewustheid van elk Engelsman, voor hem de Italiaan 'n ongelukkig wezen zonder vaderland; iemand die tot geen organies gegroeid volk behoort; iemand die geen nationale instellingen kan dienen, nòch 'n militaire loopbaan kan volgen; een slaaf dus, krachteloos, zonder besef van en zonder recht op eigenwaarde. Zulke mannen, meent de lord, zullen 't leven nooit als ernstigs en iets waardigs, daarentegen altijd 't als 'n | |
[pagina 194]
| |
spel beschouwen, en dit leven spelen als 'n speler op 'n schaakbord, met 't ijdele sukses als enig doel. Zonder ernstige bezigheid, zal 't karakter van de Italiaan verslappen, en 't lijkt de vreemdeling geen wonder dat hun spreekwoord: wíe niet weet te veinzen, weet ook niet te leven, - gans en al 'n vrouwenspreekwoord is. De mannen immers, meent hij, werden vrouwen; en terwijl de natuurlike orde van de dingen meebrengt, dat de man beschermer is en de vrouw beschermeling, wier zwakheid vereerd wordt door hem die haar verdedigt, brengt de omgekeerde wereld in Italie mee, dat de vrouwen niets voor de verering der mannen gevoelen, en 't dit gebrek aan eerbied is, wat de liefde van de man voor de vrouw verwoest. Een tweede omstandigheid, welke de lichtzinnigheid in zake de liefde bevordert, komt lord Nelvil voor, is de tegenzin in elke inspanning en de bestendige jacht naar 't allesverlokkende geluk. Zulke mannen kunnen, volgens hem, niet ernstig beminnen; zij zoeken alleen het aroma, met hetwelk de in wuftheid opgevatte genegenheid vervliegt; even licht zullen dezulken hun dode vergeten, omdat hun vluchtigheid alreeds het denkbeeld van de dood ontvliedt. Kortom, besluit lord Nelvil, al wat er verder voor ernstigs aan sommige levensvormen mag overblijven, wordt eenvoudig overgelaten aan daarvoor betaalde priesters; zelfs laat men 't voldoen aan de eisen ener verplichte galanterie over aan cavaliers servants; en daar er de vormen en gebruiken, als van te voren besteld, worden vervuld, hebben de droefheid, nòch de rouw, nòch de geestdrift, nòch de liefde er enige wezenlike waarde, en zijn en blijven slechts ijdele, holle klanken. Zo nauw zelfs sluit de wereldwarsheid van lord Nelvil hem op in z'n nationale trots, dat de rechtmatige en uit hun kunstgevoel geboren trots van de Romeinen op de herinneringen van hun roemrijk verleden, in de ruïnen van hun gebouwen en de overblijfselen der antieke kunst, niet eens vermag hen in de ogen van de Engelsman te verheffen. De onevenredigheid tussen wat de Romeinen waren, en wat ze zijn, doet hem onaestheties aan; de uitwendige pracht, waarmee de groten de ogen van de vreemdeling uitsteken, en het hoogdravende in hun uitdrukkingen, doen hem des te meer walgen van de lage soort hunner genietingen, en het onachtzame en slordige | |
[pagina 195]
| |
in hun huiselike zaken. Doch ook als hij gerechtigd is, het volk en 't land van heden uit z'n gedachten te zetten, en de kunst der ouden of de roem der Renaissance te genieten als historiese beschavingsuiting, staan hun z'n beredenerende en moraliserende tendenzen telkens in de weg. Tussen hem en de kunst schuiven zich het verstand, het gemoed, het feit, de anekdote. Niet de kunst zien wij, maar lord Nelvil; evenals tussen hem en 't voorwerp der kunst de door hem nooit te overspringen schaduw zijner vooroordelen ligt. Ziet hij op de deuren van de St. Pieterskerk de basreliefs, welke tonelen uit de metamorphosen voorstellen, dan kwetst z'n waarheidsgevoel zich aan 'n smakeloosheid welke 'n christelike tempel door middel van heidense motieven ontwijdt. Ziet hij de plafonds van de sixtijnsche kapel beschilderd met de krachtige mannen- en vrouwenfiguren der profeten en sibyllen, dan ergert hij zich over het gemis aan deemoed in deze gestalten, en ziet hij in hun stoute groeperingen 'n vloekend kontrast met de devote bestemming van 'n christenkapel. Bij 't Coloseum belet hem ten enemale de herinnering aan 't worstelperk, de indrukwekkende grootheid van 't gebouw te bewonderen; het bloed van de hier gevallen christenoffers maakt z'n ogen troebel voor de waardering van dit monument der kunst. Hij ziet niet in dat 'n kunstwerk als zodanig beoordeeld moet worden, met terzijdestelling van door religie en moraal gekweekte opvattingen; dat men eerst door studie en door opzettelike inleving zich 'n inzicht kan verschaffen in de tendenzen van 't humanisme, met z'n overgeleverde inhoud en z'n opgewekte vormendienst; dat men zich allereerst rekenschap moet geven van de oorzaken en de gang eener verplaatsing van 't cultuurbezielend overwicht, uit de Middeleeuwen op de Nieuwe Tijd: - eertijds had de kunst de grondwaarheden der godsdienst, en daarmee 't geloofsleven verdiept; tijdens de Renaissance diende de inhoud van de religie de kunst, welke, door 'n in zelf-openbaring hoog-geestdriftvolle cultus van 't individu, zelf 'n bezielende religie werd.
Voor hem, die 't voorrecht heeft gehad, eenvoudige samenlevingen in stilte gade te slaan, worden bekrompenheid en onbeschaafdheid zeer betrekkelike begrippen. Aan te nemen | |
[pagina 196]
| |
is daarom, zo we slechts rekening houden met de afwijkende beschaving van z'n geboorteland, dat aan Oswald Nelvils afkeer van de geest der antieken, in zoverre ze de scheppingen van de christelike kunst dooradert, dezelfde lichtgeraakte kiesheid ten grondslag legt, welke hem, onder de vormen van teruggetrokken bedeesdheid en minzame voorkomendheid, in z'n omgang de sympathie en de verering van z'n medemensen verzekert. Deze overgevoeligheid nu is bestemd evenzeer de aandacht van 'n andere met diep gevoel begaafde ziel te trekken, als z'n degelike verstandelike vorming gehouden is de geest te boeien van 'n rijk ontwikkeld genie. Zo is het dan de wil der goden, dat de schone, onafhankelike, begaafde, in deugden schitterende, doch droefgeestige jongeling het hart bekoort van de evenzeer schone, onafhankelike, vernuftige en levendige Corinna. Zoals hij, Corinna ziende, zich dadelik tot haar voelt aangetrokken, zo ook houdt Corinna, hem ziende, z'n beeld voor immer vast. 't Is Corinna's feestdag, welke de vriendschapsband om hen slingert. Als zij op 't Kapitool, bij 't ontvangen van de bedwelmende hulde, met haar ogen in de eenvormige ruimte der algemeene verering 'n vast steunpunt tot bescherming zoekt, valt haar oog eensklaps op Oswald; en alsof bij 't herkennen van de zee van weemoed die er in de diepte van z'n wezen ligt, de wereld voor haar'n plotselinge ommezwaai neemt, zwenkt op staande voet, als op hoger last, de lijn van haar improvisatie, en wordt het jubelend recitatief, dat de lof op 't van geest en schoonheid schitterend Ausonië inhoudt, ineens doortrild van 'n toon van weemoed, en opent in haar troostend lied, 't gelukkig Italië meelijdend de armen ook voor hem, die met 'n droevig hart gekomen, er balsem voor zijn wonden zoekt. Bij deze troostelike toezegging van de schone Sibylle Corinna, wordt haar zonnig vaderland voor hem 'n belofte, haar bijzijn hem 'n behoefte; doch aan de andere kant krijgen Corinna's stemmingen allengs 'n klank en 'n kleur, die haar nader brengen aan de zielsgesteldheid van de gemoedsrust zoekende Oswald. Zo worden Corinna en Oswald elkanders echo; en de hemel, de ruïnen en de zuilen kaatsen hun ontboezemingen terug. Het heilig Italie is hun de tempel, waar hun wederzijdse liefde hun gemeenschappelik geluk, hun troost en leed ten offer brengt. De pijlers en stenen van Rome zijn | |
[pagina 197]
| |
voor hen de snaren en toetsen; en de galm van 't vermanend verleden, in één richting van gedachten en gevoelens geleid, en versterkt door de grondklank van hun diepste sentiment, beroert de wereld, en roept appel aan de eeuwigheid en de natuur. Steeds wandelen zij, zich hoe langer hoe meer aan 't bedrijvig leven onttrekkend, nu eens vertrouwelik onderrichtend, dan weer droefgeestig zuchtend, over de ruïnen van Rome, of trekken over 't door 't maanlicht beschenen dromenland van de Campagna; tochten, die eensdeels 't karakter dragen van pelgrimages naar door de kunst en de historie gewijde oorden, anderdeels speelreisjes zijn van twee minnenden door een teder-bekoorlike natuur. Doch onderwijl sluipt in deze onafscheidelik verbonden harten, wier zuiverheid en adel van gevoelen geen andere kroning vergt dan 'n eeuwig samenzijn door de band van de echtelike trouw, - de onrust van de twijfel aan de bestendige duur van hun genegenheid; in beider gemoederen zweeft het vage voorgevoel van 't naderend einde van hun ogenblikkelik geluk; en terwijl zij, door de vrees voor 't verlies, hun onderlinge waarde gedurig hoger schatten, en de op hun achting gegronde genegenheid steeds dieper wortel schiet, krijgen de beschrijvingen van de hevige verlangens en de geweldige smarten, met hun historie- en natuurberoep, heroïese propoërties, en treden door de hoge sfeer van de wereldpoëzie in 't kader van 't onsterfelike boek.
* * *
Datgene wat een nauwere verbintenis van deze twee minnenden in de weg ligt, is het bestaan van persoonlike geheimen, waarvan bij beiden 'n reeks van voorafgaande gebeurtenissen, maar toch in de eerste instantie het verschil van hun natuur de grondslag vormt. De lijn van Corinna's geschiedenis heeft namelik vóór hun ontmoeting op 't Kapitool reeds raakpunten gehad met Oswalds levensweg. Corinna is niemand minder dan de spruit van 'n Engelsman, lord Edgermond, en van 'n Italiaanse vrouw. In 't Zuiden geboren, genoot zij er 'n voortreffelike opvoeding, en met de ontwikkeling van haar schitterende talenten hield haar steeds toenemende liefde voor haar geboorteland, het vaderland der kunsten, gelijke tred. Na de dood van z'n eerste vrouw had lord Edgermond z'n dochter, | |
[pagina 198]
| |
ter voltooiing van haar opvoeding, in Italië bij 'n verwante van haar moederszijde, achtergelaten, en was zelf naar Engeland teruggekeerd; later, toen hij 'n twede huwelik had aangegaan, kreeg hij het in z'n hoofd, ook z'n voorkind in het nieuwe gezin op te nemen, en riep z'n dochter naar z'n kasteel in Northumberland. Hier, in 't koude Noorden, leidde het talentvolle en levendige kind, te midden van de overgeleverde begrippen en de alledaagse toonloze conversatie van de oude landadel, 'n ongelukkig leven. Geen enkele gelegenheid vond zij, haar talent te ontwikkelen of 'n geestig gesprek te voeren; elk woord of elk denkbeeld van haar, dat maar even buiten de sleur van de ingeroeste opvattingen van haar omgeving viel, wekte bevreemding, en werd met stilzwijgen ontvangen. Niemand bemoeide zich met haar; de enige die belangstelling voor haar toonde, was haar vader; en de enige, aan wie zij al haar genegenheid en toewijding kon schenken, was haar jongere zuster Lucile, het kind uit haar vaders twede huwelik. Ten slotte, wanneer lord Edgermond het oog voor goed gesloten heeft, en zijn dochter enige eenzame jaren in vertwijfeling heeft gesleten, waagt zij het, tegenover haar stiefmoeder het voornemen uit te spreken, weer naar Italië terug te keren. Lady Edgermond, die het voorbeeld is van oud-adellike trots en huiselike plichtsopvatting, eist, zo haar stiefdochter ooit aan dit plan gevolg zou willen geven, een volledige afstand van haar tietel en familierechten. Na 'n lange tweestrijd onderneemt zij de stap, en scheept zich heimelik met haar trouw gebleven kamenier naar Italië in, waar zij, onder de naam van Corinna na vijf jaar vertoevens, door haar geleerdheid en haar kunstsmaak tot die eer en dat aanzien komt, welke haar, als de gevierdste geest van 't nieuwe vaderland, op 't Kapitool de onsterfelike roem van 'n Dante en 'n Tasso doet verwerven. Tijdens haar verblijf in Northumberland, was Corinna's vader door 'n oud vriend van hem, die niemand anders was dan lord Nelvil, Oswalds vader, aangezocht tot 'n correspondentie over 'n mogelik huwelik tussen Oswald en lord Edgermonds oudste dochter. De eerste onderhandelingen leidden er toe, dat lord Nelvil, die z'n goederen in Schotland had, naar Northumberland overkwam, om nader met de eventuële bruid kennis te maken. Ofschoon Oswalds vader niets had af te | |
[pagina 199]
| |
dingen op de vele goede eigenschappen van het schrandere en ontwikkelde meisje, achtte hij haar toch 'n minder geschikte partij voor z'n zoon; aan 't onvaste karakter van Oswald zou eer 'n streng huiselik opgevoede vrouw ten goede komen dan iemand, wier schitterende gaven haar in verleiding zouden brengen, eenmaal in de wereld op te treden. Om nu met het opgeven van het eerste plan, de oude connecties niet te verbreken, werd er op 'n aanstaande verbintenis van Oswald met lord Edgermonds jongste dochter Lucile gedoeld, welk meisje destijds nog maar 'n kind was, maar die eenmaal beloofde, door haar zeldzame schoonheid en de zorgvuldige opvoeding van de plichtvolle lady Edgermond, een sieraad onder de edele dochteren des lands te worden. 't Is deze hartewens van z'n vader nu, welke Oswald, voor wiens ogen nog altijd de onverzoende schim van lord Nelvil zweeft, bij al de afleiding en voldoening, welke z'n verhouding tot Corinna hem verschaft, z'n verscheurd gemoed dag aan dag in tweestrijd houdt. Van haar kant vreest Corinna, dat wanneer zij zal openbaren, hoe zij, van haar nabestaanden en haar tietel als verstorven, in Italië kwam rond te zwerven, deze ontdekking de volgens de conscientieuse Engelse begrippen opgevoede lord Oswald ten enemale van haar zal verwijderen. Zo, met het geheim van haar leven belast, welke de rechtschapenheid echter eenmaal zal gebieden te onthullen; anderdeels gekweld door het denkbeeld van 'n mogelike scheiding, gevolgd door 'n eeuwigdurend afzijn, doet zij al het mogelike om Oswald zo nauw doenlik aan haar te verbinden door zich onontbeerlik te maken, en hem in de nog voor hem beschikbare tijd - binnenkort wordt hij opgeroepen om z'n regiment aan te voeren - in haar nabijheid te houden. Om deze reden is het, dat zij hem voorslaat onder haar geleide de merkwaardigheden van Rome te gaan beschouwen, trekt daarna met hem naar Napels en naar Venetië, en wordt op deze wijze z'n cicerone op z'n pelgrimstochten door de Romeinse ruïnen en door het Paradijs van de schone zuidelike natuur. Op deze zwerftochten, waarbij ze, als 't ware hand aan hand, onder 't weemoedig melodiëren van hun onbestemde gevoelens en verlangens, zich in hun stemmingen hoe langer hoe meer van hun aardse omgeving laten ontvoeren, zoekt de vaagheid van hun dromen 'n toe- | |
[pagina 200]
| |
vlucht en 'n weergalm in de oneindigheid van de schepping en in de onbegrensdheid van de historie, waarbij de reeks der vergankelikheden van de Eeuwige stad het naar onsterfelikheid smachtende schepsel op de broosheid der menselike vermogens en 't vluchtige van z'n wezen wijst. Onder 't stijgend roepen om 'n onverbreekbaar levensgeluk, manen de klokken der kerken aan het bloot tijdelike van hun samenzijn. Door de zachte zefir der liefde suist de dodende adem van de twijfel, tot zoverre ze de minnenden, bij elk gemis van 'n verklaarde verhouding, tot de averechtse vervoering brengt, hun genegenheid, door 't plotseling afbreken van hun leven, tot in eeuwigheid te willen bestendigen. Zo klinkt door de idylle van 't zacht jubelend gemoed de angstschreeuw van de dreigend opkomende misantrophie. Het boek Corinna betaalt de tol van z'n tijd. Ook hier verdringen zich stormend de levenstochten. Ook hierin spiegelt zich af het machtige verschijnsel van de eeuw, waarin de breidelloze, van de rots van 't rationalisme hoogafgestoten fantasie, na wijde bogen van brede vlucht, moe van haar zwerftochten afgemat neerzeeg, haar onvoldaanheid ging wreken op de rust van 't gemoed, en steeds voortging in wilde vlagen haar krachten te beproeven in 't tartend uitbuiten van de beelden en de schokkende verschijnselen in de Natuur. Nog lange tijd blijven haar wilde wiekslagen het tragiese hulpmiddel bij elke heldhaftige poging tot 'n vernieuwde hemelbestorming.
Oswald te genezen van z'n vooroordeelen tegen de Italianen, is tevens Oswald winnen voor Corinna, die in haar persoon het land en het volk van Italië symboliseert. Het tournooiveld is Rome, het brandpunt van hen die de kunsten en wetenschappen in hun bronnen willen leren kennen. Daar ontmoeten elkaar de voor Engeland pleitende lord Oswald, de lichtzinnige oppervlakkige Fransman d'Erfeuil, en Corinna, die 't voor Italië opneemt. Feitelik is Corinna met haar kennis van de noordelike en zuidelike beschavingen, de universele spiegel, waarin de stralen van de veelzijdigste opvattingen samenkomen, en de lichtkern van haar eigen persoonlike mening de nevelen van de nationale vooroordeelen der woordvoerende volken verduistert. In haar is het genie, leidend omkranst door de liefde, aan 't woord. Oswalds blik moet in die mate worden | |
[pagina 201]
| |
verruimd, dat zij als vrouw met hem kan leven, zonder dat hij met de in Engeland heersende begrippen over 't geen 'n huisvrouw zou passen, in botsing komt. Zo wordt elk gesprek met Corinna 'n onderdeel van 'n cursus over algemeene geestesvorming, en komen in haar woordenvloed haar kosmopolitiese ideeën, geëmancipeerd van 't plaatselike en tijdelike, als algemene waarheden aan 't licht. Het middelpunt van haar pleidooi vormt het vrije standpunt van de vrouw in Italië. Stoutweg neemt ze Oswalds eigen oordeel in deze, toegepast op haar zelve over, en begint van hier als steunpunt, haar weg. Zij weet hoe Oswald haar ziet: diep van gevoel weliswaar, maar lichtzinnig in haar genietingen; onafhankelik door de fierheid van haar geest, zeker, maar onderworpen aan haar verkleefdheid aan afleiding; in staat om één alleen lief te hebben, maar toch de omgang van allen eisende, en daardoor bij machte het hart te verontrusten van hem, die haar zal beminnen. Deze openbaringen van haar wezen in verschillende richtingen nu, wil zij tegenover Oswald noch verbloemen, noch verdedigen; uiteenlopende meningen en afwijkende gevoelens op gekunstelde wijze overeen te willen stemmen, is, meent zij, niets anders dan 'n zich zelve opgelegde dwang; openhartige karakters zijn meestal inkonsekwent; en juist de terughouding der engelse vrouwen en de kokette manieren der franse, zullen dikwels de helft verbergen van wat er in hun binnenste woelt. Toegeven moet zij, dat waar geen vaderland is, de mannen geen hoge belangen kunnen dienen; dat waar geen openbare meening, doch 'n intellektuele samenleving is, de vrouwen minder eerbied voor de mannen moeten hebben en zelfs bij machte zijn 'n zeker overwicht over hen uit te oefenen. Doch zou om die reden in haar verhouding tot de mannen minder kiesheid en toewijding zijn? Waarheid is het, dat in Engeland de huiselike deugden de roem en 't geluk van de vrouwen uitmaken; maar zo er landen zijn, waar de liefde buiten de heilige banden van de echt kan bestaan, moet onder die landen, waar 't geluk der vrouwen het meeste wordt ontzien, in de eerste plaats Italië worden genoemd. Daar juist hebben de mannen zich een moraal gesteld voor verhoudingen buiten 't morele; daar zijn ze altans in de verdeling der plichten billik en edelmoedig geweest, en hebben ze, waar ze de banden der liefde | |
[pagina 202]
| |
verbraken, zich steeds schuldiger dan de vrouwen beschouwd, omdat de vrouwen er meer bij hadden opgeofferd en er meer bij verloren; zij delen de vaste mening, dat voor de rechtbank van 't hart, zij, die 't meeste kwaad doen, de misdadigsten zijn; zij weten dat wanneer de mannen ongelijk hebben, dit is om hun hardvochtigheid, en zo de vrouwen ongelijk hebben, het is door haar zwakheid. Een samenleving die onmeedogend is voor die tekortkomingen welke ongelukken na zich slepen, oordeelt zij terecht, moet wel strenger voor de vrouwen zijn; moet daarom in 'n land als Italië, zonder openbare mening en samenleving, de natuurlike welwillendheid dan niet van overwegende invloed zijn? Veelszins toch wordt, door 't gemis van 'n alles onder haar oordeel trekkende openbare mening in 't sociale verkeer, in de besloten kringen de verhouding tussen de seksen losser, en de vrijheid in 't onderling verkeer en in de omgang natuurliker. Niet, zooals in Engeland, ergert men er zich aan; niet, zooals in Frankrijk, fluistert men achter de rug. 't Is juist het gemis aan wantrouwen, de onverschilligheid omtrent wat de wereld er van zal zeggen, wat aan die verhouding in Italie de bekende ongedwongenheid geeft. Men is er oprechter met z'n hart en met z'n mond; men veinst niet tegenover 'n ander, noch verhovaardigt zich op zich zelf; doch toont elkaar de ongekunsteldste en oprechtste gevoelens. Zo komt het ook, dat de vrouwen, - door haar leven te midden van de gevallen en de betuigingen van liefde aan hartegevoelens gewoon, - haar innerlike gevoelens niet nodig oordelen voor zich te houden, maar ze openhartig uitspreken, zonder enige bijgedachte dat ze hiermee zich ooit belachelik zouden kunnen maken. Dus wordt, wat voor de vreemdeling als immoreel of onbeschaamd toeschijnt, in Italie 'n naïef uitvloeisel van de aangeboren aard: ononderwezen meisjes dicteren aan de openbare weg aan de schrijvers haar met de innigste liefdesbetuigingen vervulde brieven; anderzijds geeft er de vrouwelike geleerde aan de akademie lessen in 't openbaar; en niemand vindt het er dwaas, dat zij grieks kennen, en er met eerlike arbeid zich 'n bestaan zoeken te verschaffen. Corinna personifiëert niet alleen de beschaving en de zeden van de Italiaanse vrouw, maar in haar schoonheid en genie ligt ook het symbool - men lette steeds op de tietel! - | |
[pagina 203]
| |
van de pracht der natuur en de roem van de historie bij de hoogstontwikkelde menselike geest. Staat dus Corinna eensdeels, voor de oogen van de Engelsman en de Fransman, gezuiverd door haar apologie van de vrouw, - nog blijft er over, aan de vreemdeling eerbied in te boezemen voor land en volk, door te wijzen op Rome's verleden. Zooals 'n moeder haar kwijnend jongske met des te tederder liefde aan 't harte drukt, zo is aan Corinna 't Italië van haar tijd, dromend liggend onder de schone hemel, des te dierbaarder door haar hulpeloosheid. Nu de vreemdeling 't onbillik veracht, zal zij het des te zorgvoller beschermen! Krijgshaftig onder de Romeinen, vrijheidlievend onder de middeleeuwsche republieken, beroemd in kunsten en wetenschappen in de 16e eeuw, heeft het de roem in al z'n vormen nagejaagd; en tans, nu de vreemdeling het voorwerp van z'n bestendige begeerte om strijd heeft verheerd en verdeeld, en het met bitterheid haar achterstand bij de twistende en buit bejagende volken heeft verweten, zou hij het arme volk van Italië ook nog de enige roem willen benemen, welke 'n natie zonder politieke vrijheid en militaire macht kan worden toegestaan: n.l. z'n roem in kunsten en wetenschappen. Veeleer moesten de verongelijkingen, Italie aangedaan, bij de vreemdeling 'n gevoel van mededogen verwekken!
Met dezelfde grondgedachte nu, dat te midden van 'n natuur, die meer dan elders doet peinzen en dromen, Italië hulpeloos als 'n met bloemen getooid slachtoffer neergestrekt ligt, worden de tochten over de Romeinse monumenten ondernomen, en de gesprekken over poëzie, godsdienst en litteratuur gevoerd. De stemming is gegeven: gebannen moeten worden uit den geest alle wereldse en politieke belangen, welke 't hart verkoelen; gebannen ook de genietingen welke de samenleving pleegt te geven, en welke het hart verdorren. Hiermee zijn bij voorbaat Engelse en Franse vooroordelen geweerd; de geest moet vrij zijn, en 't hart moet, onder de indruk van de wereldschatten, zich neigen tot de eredienst van 't ideale schoon, dat 't voordeel heeft alle erediensten te omvatten, in 't heilige Rome z'n hoogaltaar opricht, en tevens 't vermogen heeft de mens te troosten over 't verlies van elk menselik aanzien en | |
[pagina 204]
| |
elke menselike ijdelheid. Zelfs koningen troosten zich, bij de aanblik van de macht der eeuwigheid boven de tijdelike en plaatselike belangen, over 't verlies van hun kroon. Hier is de stad geen groep van menselike woningen; ze is 'n panorama der wereldgeschiedenis, voorgesteld in uiteenlopende symbolen, vertegenwoordigd in verschillende vormen. Alles doet er 'n beroep op de eeuwigheid; alles is er belangwekkend alléén door dit beroep. De geest der Oudheid doet er in mee. Wilden de Antieken niet het leven vergoddeliken? Zochten ze 't denkbeeld van de vergankelikheid niet te verzachten? De urn met de asch van Agrippa plaatsten ze vóór de voet van 't standbeeld dat hij voor zich zelf had opgericht: de machtige schoonheid van het porphieren vat moest elk denkbeeld van vernietiging opheffen, en de sombere en verschrikkelike gedachten aan de dood op zijde zetten. De pracht van hun tomben wiste de tegenstelling uit tussen de glans van 't leven en de vernietiging door 't graf. Door hun zwakkere hoop op 'n toekomstige wereld betwistten zij te gemakkeliker aan de dood de gedachtenis, welke de Christen zonder vreze aan de schoot van de eeuwigheid toevertrouwt. De uitgestrektheid van hun grafplaatsen buiten de poort van St. Sebastiaan, roept de sympathie van het nakroost wakker. De Ouden toch kenden niet het dorre nuttigheidsbejag, 't welk er zich op toelegt enige stukken gronds meer aan 'n winstgevende exploitatie toe te voegen, en daarmee 't gebied van de gedachte en 't gevoel met 'n dorre onvruchtbaarheid te slaan. Dan voert de via Appia het tweetal naar 't grenzeloos dromenland van de Campagna. Hier vooral waart in hun oogen de geest van Italië: hier vertrouwelijkt zich het leven met de dood. Op deze vlakke doodse woestijn, waar de blik nòch bomen nòch woningen van mensen ontwaart, hernieuwt de krachtige wasdom van de bodem zonder ophouden het kleed van 'n oorspronkelik wilde plantengroei; daar wringen zich de parasitiese kruiden in de graven; kruipen op tegen de ruïnen om ze te bekransen, en bestaan alleen om hulde te brengen aan de dood. Daar zien Corinna en Oswald in, de wraak der natuur. Fier op de herinnering van de tijden, toen Cincinnatus de ploeg door de vore dreef, wijst ze alle menselike arbeid af; de gewassen die ze in 't wilde opstuwt, weigeren aan de | |
[pagina 205]
| |
levende schepselen elk hulpbetoon. Alle wezens, die hier de grond als winstgevend zouden willen benuttigen, wijken van deze onbebouwbare plekken. Doch zoveel te gretiger scheppen de peinzende geesten, voor wie zowel de dood als 't leven het voorwerp van hun gedachten zijn, er behagen in de vlakten te bewandelen, waarop de tijd van 't heden geen enkel spoor kan laten. Zij voelen zich thuis op de grond die z'n doden liefheeft; zij kussen de bodem die de afgestorvenen met bloemen en planten bedekt, welke kruipen over de aarde, en zich nooit hoog genoeg verheffen om van de asch te scheiden, welke er liefkozend door wordt beschermd. Zij zoeken de wildernissen, vaag als de zich in eeuwigheid verliezende gedachte; zij ontvluchten de mensen; voor de eenzaamheid der sneeuwwoestijnen op de toppen der Alpen, of die der oerwouden van Overzee, zoeken deze twee de ruïnenwereld der herinneringen en gevoelens, en vergen voor zich die peinzende eenzaamheid, waarin de deelneming aan de lotgevallen der volken en in de aandoeningen der mensheid de eigenaardige stemming geeft. ‘Corinna’, ‘René’ en ‘Oberman’ herinneren ons, welke omwegen soms de historie kiest om tot 'n onmiddellik in de nabijheid gelegen doelwit te komen. Welk raadsel toch in onze ogen, deze oudste Romantiek! Het menselik hart ging uit om zich zelf in 't volkshart te zoeken; doch meende dit niet beter te kunnen doen, dan door, afgezonderd van de massa, in z'n eigen geïsoleerde ruimte de echo te laten weerklinken uit de ruïnen, de graven en de woestijnen, en deze galm te noemen de stem der historie of die der natuur!....Wat zijn wij veel eenvoudiger mensen, door ons meeleven in het Leven, en de Volks-spraak te laten grijpen in ons stil-luisterend Gemoed!
* * *
De jubelende muziek van Corinna's leven, welke op 't Kapitool ernstig-weemoedige motieven heeft opgenomen, gaat door het voortwerken van de ‘Weltschmerz’-bacil, langzamerhand over in de mineur. Naarmate de hartstocht haar meester wordt, woekert het gif voort van 't harteleed. Zoals haar trots en haar roem strekken tot 'n offergave voor de voeten van Oswald, zo lossen, bij 't prijsgeven van alle zelfstandigheid, allengs haar persoonlike gedachten en gevoelens zich op in de droef- | |
[pagina 206]
| |
geestige meditaties en stemmingen met Oswald als middelpunt. Als de gids van haar geliefde de weg naar de ruïnen ingeslagen, stemt ze al dadelik de snaren, en geeft de gang en de toon aan. Men komt aan 't Pantheon. Al dadelik wijst ze op 't van boven invallende daglicht, als symbool van de opperste Godheid. Deze plaats moet namelik zijn 'n gewijde. De heidense symboliek, ‘meer dan 't gesproken woord de taal van de godsdienst,’ de sobere lijnen, moeten er de kalmte vertolken, er de feestelike stemming aan geven. Hier is 't oord der onsterfelikheid. In de nissen, waarin weleer de goden der Ouden stonden, pralen tans de beelden van Rome's beroemde mannen. Moest nu de vreemdeling, meent Corinna, geen edeler lot toewensen aan 'n volk, dat z'n talenten eert, en waar 't genie de enige trots is? Zo niet, dan moest hij altans z'n hart vertederen voor 't schone lijdende land. Oswald altans, moest het zich herinneren, dat het haar en haarsgelijken ‘mede beoefenaars van de kunst en liefhebbers van de roem,’ 'n zoete hoop zal blijven, in dit heiligdom te mogen rusten. ‘Zie hier de plek, welke ik voor mij bestemd heb,’ is haar overgang, wijzende op 'n nog ledige nis. Wie weet, Oswald, of gij niet eenmaal zult wederkomen in deze zelfde ruimte, en er mijn borstbeeld vinden. Dan....’ Maar Oswald, levendig ontroerd, valt haar in de rede: ‘Hoe kunt gij, schitterend van jeugd en schoonheid, zo spreken tot iemand, die door z'n ongeluk en z'n harteleed, z'n hoofd reeds ten grave nijgt?’ - ‘Ach,’ herneemt Corinna, ‘hoe kan niet in 'n korte spanne de storm het bloempje knakken, dat tans nog het hoofd omhoog houdt. Oswald, beste Oswald, waarom zoudt gij niet gelukkig zijn, waarom....’ - ‘Doe nooit meer die vraag!’ is 't geheimzinnige antwoord; ‘gij hebt uw geheimen, en ik de mijne; laten we elkanders zwijgen eerbiedigen. Neen, gij weet niet, welke aandoeningen ik zou moeten doorstaan, zo ik U m'n rampzaligheden moest mededelen!....’ Corinna zweeg; en toen ze 't heiligdom verliet, had zij haar schreden vertraagd, en stonden haar ogen peinzend.... Zo hier, zo elders. De monumenten, de kerken, de ruïnen, gans Rome, ja, heel de schepping lost zich op in beelden, vergelijkingen, stemmingen en zuchten. Op de eenzaam geworden aarde, onder 't zwijgend luisteren van 'n in stilte pra- | |
[pagina 207]
| |
lende natuur, staat, als weleer, de mens, de enige Adam, de ogen en de handen ten hemel geheven, roepend tot God, om hem in te lichten omtrent 'et raadsel van 't Levensgeluk. God zwijgt, en de echoën der bergen antwoorden niet. Aldus, zonder steun van buiten, verteert de vertwijfelde zich zelf in onnutte krachtsverspilling, en ondermijnt de doffe moeheid de geestkracht en het levensvuur. 't Genie, door de onrust verjaagd, verdooft voorgoed door 't drukkendste zieleleed. En 't gif werkt voort. Wanneer - als appèl van 't dromende heden aan de roem van 't voorgeslacht, - Rome in 't licht der oudheid is gezien, onttrekt zich Oswald, altijd even onvast van karakter, aan Corinna's bekoring; hij wordt ineens de bedoelingen van z'n vader indachtig; en ofschoon hij z'n woord nog niet aan de jonge lady Edgermond heeft verpand, voelt hij maar al te goed, dat 'n verbintenis met de geniale en onafhankelike Corinna, wier ware naam niemand kende, nooit de goedkeuring van de streng-zedelike en patriarchale lord Nelvil had kunnen wegdragen. Evenwel blijkt z'n opzettelike verwijdering uit Corinna's nabijheid, voor z'n zwakheid 'n te sterke proef te zijn; en reeds op de avond van de vierde dag, dwalen beide, de vertwijfelende Oswald en de door onrust gekwelde Corinna, bij 't heldere maanlicht tusschen de schaduwen der ruïnen. Daar waar de eeuwig ruisende wateren van de fontein Trevi het droefgeestig accompagnement vormen van de dromerige stilte der slapende omgeving, vinden ze elkaar terug; over de rand van 't heldere water gebogen, zien ze in de ‘Bron der kuisheid’, heftig bewogen, elkanders aangezicht. - ‘Corinna, dierbare Corinna,’ roept hij, ‘heeft mijn afzijn u zó rampzalig gemaakt?’ - ‘Ach ja,’ antwoordt zij, ‘ge moest dit weten. Waarom hebt ge mij dit aangedaan! Moest ik lijden door u?....’ - ‘Neen,’ roept hij uit, ‘neen, betwijfel het niet. Maar....als ik mij hier binnen niet vrij gevoel, als m'n hart met onrust en droefheid vervuld is, waartoe zou ik u dan deelgenoot maken van m'n kwellingen en bekommernissen? Waarom....’ - ‘'t Is te laat,’ antwoordt Corinna, ‘'t Is te laat; de smart knaagt reeds aan mijn boezem. Spaar mij!....’ - ‘Gij voelt smart?’ herneemt Oswald, ‘en dat trots 'n schitterende loopbaan, zulk 'n levendige verbeelding | |
[pagina 208]
| |
en zulk 'n roem?’ - ‘Houd op,’ roept Corinna, ‘gij kent mij niet; van al m'n vermogens is de machtigste die van te lijden. Ik ben geboren tot het geluk; m'n karakter is open, m'n verbeelding levendig; maar de zorgen wekken in mij zulke hevige gemoedsbewegingen, dat ze in staat zijn m'n verstand te verduisteren en mij de dood te veroorzaken. Spaar mij! De vrolikheid en de levendigheid staan slechts in schijn tot mijn dienst. In mijn ziel zijn afgronden van droefheid, waarvan ik mij slechts zou kunnen ontslaan door mij te wachten voor de liefde.’ Oswald werd levendig ontroerd door de toon van Corinna's woorden. ‘Twijfel niet aan mij, Corinna,’ riep hij; ‘morgen kom ik weer bij u!’ - ‘Zweert gij 't mij?’ vroeg ze met 'n onrust, welke ze vruchteloos trachtte te verbergen. - ‘Ja, ik zweer 't u,’ riep lord Oswald, en hij verdween in de nacht.
‘Spaar mij!’ - 't Is vruchteloos. Elke keer, als ze hem ontmoet, neemt haar onrust toe; onrust over hem, wie ze de oorzaak van z'n droefgeestigheid niet vragen màg; onrust over haar zelf, omdat ze haar geheim niet zeggen kàn. Uur aan uur roept hij 't uit: ‘Ach, hoe gelukkig is 't kroost, dat in den arm van z'n vader sterft, en de dood ontvangt in de schoot die het z'n leven gaf! - Ach, hoe schokt de droefheid die m'n ziel doorschrijnt, voor altijd m'n ganse levensbestaan! - Ach, Corinna, wat zal er volgen op deze dagen, die gelukkiger zijn dan m'n lot en m'n hart veroorloven mogen! - Of wel, de prikkel der onvoldaanheid werkt in 'n andere richting: ‘Ach Corinna, heeft uw kuise ziel zich niets te verwijten? Zo ik de vrije beschikking over me zelve had, zou ik dan in uw verleden ook mededinging vinden? Zou, in m'n trots op m'n keuze, geen verscheurende jaloezie m'n geluk ooit kunnen verstoren?’ - Tevergeefs zal 't zijn, dat zij hem zegt, vrij te zijn en hem lief te hebben; hij zal haar niet nemen; hij kàn haar niet nemen; deze man loopt, erger dan z'n borstkwaal, met de teringziekte van z'n eeuw door Europa, en lijdt, anderen door z'n twijfel verscheurend, zelf aan 't zwartste en vernietigendste egoïsme. Zelf onvoldaan en onbevredigd, blijft ook z'n liefdesproces in 't zelfde stadium van weemoedig glimlachen en droef- | |
[pagina 209]
| |
geestig zuchten. Een schijn zelfs van stoornis prikkelt hem. Te Tivoli, komt hij, na eindeloze vaagheden, tot 'n positieve vorm: hij wil Corinna's lot aan 't zijne verbinden. Corinna, instinctmatig beseffende, dat elke beslissing een acte buiten z'n rol is, die zich later des te wanhopiger zal wreken, wil alles zo laten, opdat 'n verandering altans haar geluk niet moge verminderen; - hij wordt ontstemd en door dit antwoord gekwetst. - Gelukkig maken kan hij niet; hij brengt vernietiging. Wanneer hij eenmaal tot 'n bekentenis van z'n leven komt; aan Corinna 't geheim van z'n bestendige gewetenswroeging verklaart; en de onverzoende schim van z'n vader als de sleutel van z'n bekommering en onstandvastigheid erkent, roept hij uit: ‘Beschuldig me niet van zwakheid; de moed kan niets tegen 't geweten; daar neemt hij z'n oorsprong; hoe zou hij 't kunnen beheersen? Tans, nu de duisternis toeneemt, schijnt het me toe, dat ik in deze wolken de schichten zie van 't bliksemvuur dat mij bedreigt! Corinna, Corinna, geef aan uw ongelukkige vriend de gemoedsrust, of laat mij hier, uitgestrekt op deze bodem, die zich waarschijnlijk op m'n jammerkreten zal openen, en mij 'n doortocht zal verlenen naar 't verblijf des doods!’ De mise-en-scène gaf de Vesuvius, die ze des avonds beklommen. Achter hen in de vlakte ligt Napels; de stralen van de ondergaande zon doen de zee als edelgesteenten vonkelen. Voor hen houdt allengs de pracht van 't betoverend landschap op. Ze naderen de streek, waar de asch en de rook de nabijheid van de vulkaan aankondigen. De ijzerhoudende lava der vorige eeuwen wordt getekend door 'n zwarte streep. Alles is er dor. De vogels vliegen niet meer; langzamerhand houdt alle plantengroei op; zelfs de insecten vinden in deze uitgeputte natuur niets meer tot hun levensonderhoud. Eindelik verdwijnt alle leven, en heerst er 't rijk des doods; wat zich nog beweegt is de asch van de tot stof vergane bodem, die onder de onvaste voeten wegglijdt. Op deze grens van 't leven en de dood staat de eenzame hut van 'n kluizenaar. Onder de schaduw van 't vaal gebladerte van 'n spaarzame boom, wachten de reizigers de nacht af. Daags toch vertoont zich het vuur van de Vesuvius als 'n rookwolk, en de lava heeft bij 't licht van de zon slechts 'n grauwe tint. Doch treedt de duisternis in, | |
[pagina 210]
| |
dan verandert het toneel. De rookzuilen zijn vurige vlammen, de lava wordt 'n laaiende stroom. Door haar gloed weerkaatst zich de aarde in de lucht, en geeft de hemel 't aanzien van 'n gestadig onweer; de hemel weerspiegelt zich in de zee, zodat deze driedubbele vlammenzee de ganse natuur in gloed zet. De aarde beeft, en 't schepsel, bevreesd over wat in haar schoot gebeurt, ducht de ongekende driften die onder z'n voeten woelen. De rotsen die de krater omgeven, zijn met 'n doodskleurige zwavel en aardhars bedekt. Een vaal groen, 'n donker geel en 'n somber rood vormen 'n dissonant voor de ogen en storen 't gezicht op dezelfde wijs, als 't gehoor verscheurd wordt door de scherpe kreten der heksen, als ze de hulp van de maan inroepen. Deze omgeving is 't, welke Oswald kiest voor 't verhaal van z'n wedervaren. Uit zulk een afgrond des verderfs, borrelt z'n wereldsmart. De natuur schrijft er het vonnis des doods in ijzer en vuur; ijzer en vuur zijn ook z'n nooit en nimmer, waarmee hij de onmogelikheid van z'n geluk, 't onherstelbare van z'n vernietiging uitroept. De wereldbrand staat in dienst van 't zich zelf verterende vuur; de kolken van de hel weerspiegelen de afgrond des twijfels. Het verschrikkelijke is 't raamwerk voor 't verbijsterende; de natuur is het orgaan van 't hart. De overspannen geest eist 't heelal tot reflector; 't woest geworden genie kommandeert de schepping als dekoratief. In dit toneel reikt de leerlinge de meester de hand. Hier ook waart de schim van Rousseau, die voor 't eerst de natuur opriep om mee in te stemmen in 't lief en leed van 't menselik voelen, en wiens geest een Chateaubriand, 'n Goethe, 'n De Staël, in 'n ontzettender strijd van heroïeser helden met 'n dieper subjectivisme, de donder en de bliksem in de hand geeft, om de tijdgenoten te verbazen, en met geweldige gemoedsevoluties de lijn van de cultuur te breken. Na Oswalds bekentenis voelt Corinna, aan wie de loop van de omstandigheden onherroepelik 't oogenblik opdringt, dat zij haar levensgeheimen moet openbaren, zich door 'n stijgende en hopeloze onrust bevangen. Op 't Kapitool eens met de krans der ere gekroond, beseft zij maar al te goed, dat het leed van haar liefde haar met de rozen van 't offerlam tooit. Het genie, dat eenmaal haar roem was, werd in haar pogingen | |
[pagina 211]
| |
om Oswald aan zich te binden, een middel; doch weigert bij 't ondergaan van de zon van 't geluk, 'n toevlucht te zijn. Niettemin worden, wanneer zij haar langzame ondergang aan de natuur en de historie van 't treurend Italië bindt, poëtiese ontboezemingen van 'n reine adem geboren. Eindelik komt de dag. De beker moet geledigd worden. De natuur zelf geeft het sein. Op 'n heerlike avond wandelen ze in 't maanlicht aan het strand van Terracine; de natuur ademt weelde; 'n visser bezoekt z'n bruid, en terwijl trots 't innigste liefdegevoel, de onderlinge eerbied elke onzuiverheid in hun hartstocht vermag te voorkomen, voelen ze toch intuïtief, dat 't hoogste liefdesgeluk niet voor hen is weggelegd. De maan schuift eensklaps achter 'n wolk. Dit onderschepte licht, 't welk zoeven nog 't paradijs van de gelukkigste Campagna verguldde, is voor Corinna 't onmisduidbare symbool van 't voor haar verduisterde levensgeluk. Nog eenmaal wil zij, voor ze zich verklaart, de hoogste triomf van haar genie paren aan de triomf van 't lijdend Italië. Daar, aan de spits van kaap Mycene, met de eilanden Ischia en Procida in 't verschiet, vóór zich de heldere golf, de Vesuvius op de achtergrond, daartussen de door 't maanlicht bestraalde vlakte, waarop 'n landelik feest de bewoners in spel en dans heeft verenigd, - houdt Corinna haar laatste improvisatie, om de beroemde plek te bezingen, waar 't vuur van de vulkaan, de poëzie en de historie zoveel sporen laten aan 't nageslacht. Onder de inspiratie van de gewijde oorden, en door de gloed van haar zinnelike verbeelding, vereenzelvigt haar geest zich, door 't noodlot gedreven, met de doorlopende tragiek der eeuwen; een sibylle tokkelt de lier; zij voelt zich Porcia, Cornelia, Agrippina, de eenzaam dolende minnaressen van de helden, die ze eenmaal aanbaden; en in haar laatste verzuchting aan de macht, die haar 't geluk bleef onthouden, dringt zich nog op, de profetie van haar onontkombare verlatenheid: ‘O liefde, o machtig gevoel, wier geestdrift de mystiese bron is der helden en dichters, en 't schepsel 't hoofd doet buigen voor de Eeuwigheid!....Wat zijn wij, zo 't lot ons scheidt van die ons hartsgeheim met ons deelt, die 't leven der ziel, het hemels geluk ons gaf? Wat is de eenzame vrouw bij z'n dood of z'n afzijn?....Ze kwijnt, ze bezwijkt. De stenige | |
[pagina 212]
| |
rotsen om ons, vermochten slechts 'n toevlucht te bieden aan de verlaten geliefden, die eertijds rustten aan 't hart van 'n vriend of in de arm van 'n held!’ Dit is het einde. De volgende dag weet Oswald, dat Corinna de doodgezwegen oudere zuster van Lucile Edgermond is.
* * *
Oswald reist, na lange strijd, naar Engeland om bij lady Edgermond pogingen te doen tot weder-erkenning van Corinna. Als zij in haar naam is hersteld, zal hij zich met haar verbinden. Hij verlaat haar te Venetië. Het afscheid valt zwaar. Corinna weet, dat hij voor haar verloren is; dat z'n zwakheid van karakter z'n onvoldaanheid zal voeden, en hij zich in wrevel terugtrekken zal in de traditionele opvattingen van z'n aloude omgeving. Wat zij vreest, wordt bewaarheid. Als hij terugkomt, is 't te laat. Als hij zich gebroken voor haar voeten werpt, staren haar stervende ogen voor 't laatst naar Italië's hemel, die bij deze afscheidsgroet, zich treurend achter de noodlottige wolk verschuilt. Oswald heeft in Northumberland de inmiddels zorgzaam opgevoede, en tot 'n schoonheid ontwikkelde Lucile aangetroffen. Haar verschijning bekoort hem, en ook Lucile vat voor de welgemanierde en teergevoelige jonkman 'n stille genegenheid op. Hij wordt er de huisvriend; moeder en dochter vergezellen hem naar Londen, waar hij, bij 'n grote revue, als kolonel z'n regiment inspecteert; daarna keert hij met lady Edgermond naar 't noorden terug. In 't eerst echter, houdt hij wel degelik de belangen van Corinna in 't oog, en voelt, bij al z'n bewondering voor Lucile, in z'n hart niet de minste ontrouw. Ongelukkig worden Oswalds brieven in Italië achtergehouden, en krijgt hij op z'n beurt geen tijding van Corinna. Langzamerhand komt er twijfel bij hem op aan de oprechtheid van Corinna, ook zij immers is 'n Italiaanse, fluistert het oude vooroordeel; hij vreest dat hij bij lady Edgermond, met over Corinna te spreken, de belangen van 'n ondankbare bepleit. Daarbij komt hij van 'n voormalig vriend en zaakwaarnemer van z'n overleden vader te weten, dat lord Nelvil zich beslist tegen 'n huwelik van Oswald met de oudste miss Edgermond had verklaard. | |
[pagina 213]
| |
In die omstandigheden en de opkomende onrust, wordt hem van lieverlee het gezelschap zoeter van de schuchtere blonde Lucile. Een bezwaar echter is nog, dat Corinna haar trouw niet heeft opgezegd. Doch Corinna komt. Uit heimwee is ze naar Engeland gereisd: zij heeft bij gelegenheid van de revue, tot haar smart, Oswald attenties voor Lucile gezien; is daarop, ziek van onrust en harteleed, naar Northumberland getrokken; hoort daar, als 'n toeval op reis haar in 't gezelschap van de spraakzame zaakwaarnemer brengt, door haar reisgenoot breedvoerig uitweiden over de familieaangelegenheden der Nelvils, en begrijpt nu, dat 'n huwelik met Oswald voor goed onmogelik is. Tersluiks komt zij aan 't kasteel Edgermond, ziet 's avonds, dwalende in 't park, in de verlichte zalen Oswald en Lucile gepaard in den dans; haar besluit is genomen, en - terwijl één woord uit haar mond genoeg zou zijn geweest om 't gelaat van haar wereld voor de toekomst te veranderen, - brengt zij, in zijn onmiddellike nabijheid, het offer; zij laat de ring aan haar vinger door 'n blinde grijsaard aan Oswald ter hand stellen, gaat heen en ontwijkt Engeland. - Oswald, tans van Corinna's ontrouw overtuigd, tracht haar uit 't hart te rukken; niets ligt tans z'n verbintenis met Lucile in de weg; alleen, hij doet z'n plicht; hij verkrijgt, nu Lucile lady Nelvil staat te worden, van de tans tot toenadering bereide moeder, de erkenning van Corinna als de in haar geboorterecht herstelde oudste dochter van lord Edgermond. Kort daarna wordt Oswald naar 't krijgstoneel geroepen; in de West strijdt hij enige jaren met groote dapperheid, om de onrust van z'n hart te verdrijven door 'n drukke bedrijvigheid in dienst van 't vaderland. Doch als hij terugkomt, en 't eentonige leven in de Schotse dalen begint, doemt steeds weer helderder 't beeld van de eenmaal zo zeer beminde Corinna weer op. Hij gaat vergelijken: de ingetogen Lucile is niet de geestvolle Corinna. Lucile merkt z'n teruggetrokkenheid, en gist de oorzaak; de omgang wordt er nog koeler door. Eindelijk, als de ziekelik geworden lady Edgermond is gestorven, is er geen houden meer aan; de geneesheeren hebben Oswald 'n verblijf in 't zuiden voorgeschreven; z'n aarzelingen om de wille van de lont ruikende Lucile zijn gedaan; ook Lucile tracht het reisplan niet langer op te houden; en 't gezin vertrekt over de Alpen naar Italië. | |
[pagina 214]
| |
Doch zo zonnig het land van Corinna hem in haar gulden tijd toescheen, zo koel en somber ontvangen de droeve luchten en regenvlagen hem tans. De natuur heeft zich geplooid naar de troosteloze stemmingen van haar creaturen. Immers leeft daar nog altijd de kwijnende, van hartzeer verterende Corinna, de droeve schim, van wat ze weleer was! Nog enkele dagen, en zij geeft, verstoken van de adem, 't voedsel van haar leven, 't welk zij in haar al te zware offer vrijwillig prijsgaf, haar heldengeest. Tot in haar laatste dagen, zal zij zich, in haar edele zelfopoffering, gelijk blijven. Zij zal weigeren Oswald te ontvangen om haar de aandoening, en hem de vertwijfeling te besparen; doch wel zal ze zijn kind en Lucile ontvangen, om haar te onderrichten, hoe zij haar leven nauwer aan dat van Oswald kan verbinden, en 't met haar toewijding kan veraangenamen. Zo zal ze sterven, verzoend met het leven, getroost tot de dood. Haar biechtvader zal, op haar laatste bede, het portret van Oswald verwijderen, en op haar borst leggen het beeld van Christus, die niet ter wille van het genie en de macht op aarde kwam, maarwel ter wille van het lijden en de dood, omdat het leed en de dood de Christus 't meeste behoeven.
Deze uitgang van Corinna's leven past geheel in 't kader van haar gevoelens. Voor haar, die breed en mild in haar oordeel, oog heeft voor 't eigenaardige in de verschillende volken, en zich rekenschap geeft van hun geestesprodukten in verband met hun aanleg en de physiese invloeden van de natuur, kon geen andere religie bevrediging schenken, dan die zacht en toegevend voor menselike zwakheden is; en Corinna's universeel karakter zou geen godsverering kunnen gedogen, welke zich opsluitende achter de bolwerken van 'n onverzoenlike dogmatiek en 'n strenge zedeleer, positie nam tegen 'n in kunst en leven zo veelzijdig zich openbarende wereldgodsdienst als 't Katholicisme. Juist omdat Rome in haar nieuwe godsdienst de Oudheid en haar kultuurvormen opnam, kon ze zich de vrijheid veroorloven onder velerlei aspiraties en in velerlei opvattingen de bestaande motieven uit te werken. Juist omdat de Kerk door middel van geleidelik in 't werk gestelde transacties 'n volkerengodsdienst was geworden, kon ze, waar geen scheuring of afscheiding haar tot behoedzaamheid maande, de | |
[pagina 215]
| |
meest verscheidene levensuitingen omvatten. Vandaar dat zij het kunstgenot kon bieden aan Corinna de talentvolle, het geoorloofde levensgenot aan de levendig geaarde, de vergevende liefde en de belofte des Hemels aan haar religieus gevoel. Doch naast deze harmonie tussen de Kerk en de als Corinna aangelegde naturen van alle tijden, bindt het psychologies proces dat Corinna doormaakt, haar telkens vaster aan de idee der oneindigheid, welke 't geloof aan 'n eeuwig Goddelik Wezen aan 't bestaan van 't schepsel verleent. De ingetreden melancholie, welke de vervulling van haar aspiraties niet binnen de grenzen van deze wereld mag verhopen, zoekt zich illusies in de vage nevelen van oorden en tijden buiten 't werkelike levensgebied. De onvoldaanheid van 't leven valt samen met de tendenzen van 't openbaringsgeloof, en naarmate Corinna's stemmingen in toon en gehalte met die van Oswald overeenkomen, neemt ook haar beroep toe op de godsdienstige waarheden en symbolen, welke de overpeinzingen voet geven aan 'n troostaanbrengende eeuwige onsterfelikheid. Allengs valt tegenover deze oneindigheid van God en de schepping, de broosheid van 's mensen leven zelf in 't niet, en wordt hoe langer hoe meer de gedachte haar levendig aan 't kortstondige en vergankelike van haar bestaan. Als wereldling, met haar wereldse betrekkingen en wereldse sympathieën ziet ze zich zelf in kontrast met zichzelf als draagster van 't goddelik levensvuur. De tijdelike menselike gevoelens zelfs, haar liefde, haar hoop, haar leed, komen in de minderheid te staan bij de liefde van 't schepsel tot de Schepper, bij de hoop der goddelijke vertroosting en 't leed van 'n te lang verzuimde overgave aan God. Zo komt zij er toe, bij al haar beschouwingen, aan 't denkbeeld van de eeuwigheid dat van de dood te verbinden. Zo komt het, dat ze in de St. Pieter, overstelpt door de diepe indruk van 't reusachtig monument, in die onmetelike ruimte de grijsaard gewichtig acht door de broosheid van z'n natuur. Daarom treft het haar, dat het juist op de altaren des doods is, dat de meesterstukken van 't genie herinneren aan de onsterfelikheid. Elke keer moet het haar van 't hart hoe gering de mensch is bij de godsdienst zelf, ja zelfs bij elk stoffelik zinnebeeld; hoe snel hij zelf voorbijgaat, en zich zelf slechts kan overleven door de betrekkelike duur van 't monument | |
[pagina 216]
| |
zijner kunst. Daarom ziet zij in de geschiedenis der mensheid dan ook bij voorkeur de eeuwige vergankelikheid, welke de macht heeft ons te troosten en tegelijkertijd ons met schaamte te vervullen, zo we ons willen beroemen op onze nietigheid. Rome zelf wordt de geschiedenis der eeuwen, welke 't werk van hun voorgangers hebben omvergeworpen. De wereld is 'n ruïne. Eén bouwwerk staat er, waaraan de sterfelike geslachten, het een na het ander, met onverdroten volharding hebben gearbeid; één onwankelbaar monument, 't welk opgericht is door een even duurzame gedachte. 't Is de St. Pieter, het geïllumineerde kruis, voor haar 't symbool van haar wereldreligie; in wier zware lijnen en overladen versiering voor haar gekarakteriseerd wordt het samengaan van de sombere dogma's met de schitterende ceremoniën der Kerk; in wier denkbeelden voor haar 'n schat van droefgeestigheid ligt, doch die in de toepassing de zachtheid en levendigheid van 't zuiden vertolken; strenge begrippen, maar in de verwezenliking verzacht; christelike theologie gehuwd aan de geest der Antieken. De architectuur, 't gedempte licht, de gehele aanblik van 't heiligdom verbeelden haar 't mysterie der oneindigheid, dat zij in haar binnenste voelt rijzen, zonder er zich van te kunnen ontdoen, en zonder het ooit te kunnen begrijpen. Het Christen-kerkgebouw nu staat haar troost te worden. Indachtig, dat weleer de liefde haar 't edelst natuurgenot deed waarderen, beproeft ze, te Florence toevend, de smart over Oswalds scheiding, na lange onlust en marteling, te verzetten door 'n wandeling in Gods schepping. 't Was 'n verrukkelike avond in Juni; de lucht was vervuld met rozegeur; van alle wandelaars straalden de aangezichten van geluk. Helaas! de algemene blijheid, welke de Voorzienigheid aan 't merendeel van haar schepsels vergunde, deed haar met dubbele droefheid haar eigen uitsluiting gevoelen. Meer dan anders, wist zij de sombere gave van het lijden alleen aan haar verleend; meer dan ooit vertwijfeld, aangewezen te zijn om alleen de last te dragen; en voelt zij zich, als de Godszoon, gedrongen, geknield om de onthouding van deze zware giftbeker te smeken. Op deze wijze, weet zij nu zeker, is voor haar geen genot meer weggelegd. De natuur eist liefde, geen smart. De angst achtervolgt haar, wegens 't sluiten van die levensader. Ver- | |
[pagina 217]
| |
twijfeling grijpt haar aan. Daar zet zij de voet in de Sancte-Croce. O vreugde! in deze gewijde tempel breekt dan eindelik weer eens de zon van de geestdrift door het floers van de jagende onrust, en voert de strijd om de zielevrede op 't eindelik gevonden terrein. Wat de ontmoedigende aanblik der levenden niet bij machte was, dat doet het zwijgend bijzijn der doden. Op haar gelaat komt 'n rustige glimlach; nog eenmaal kan ze zich zelf herkennen in 't wegstervend licht van haar roem; in haar stille bevrediging ziet ze de biddende en lijkzangen zingende priesters als broeders, in de afscheidsgroeten op de zerken der graven haar eigen gedachten. Als 'n laatste levenstaak komt het haar voor, haar doornige lijdensweg met het begrip van 'n goedertieren en wijs-beschikkend Opperwezen te verzoenen. Tans ziet ze in de onverbiddelikheid van haar levenswoestijn, die ze zo dikwils zich onmachtig voelde te doorwandelen, de wijze leiding van 't Lot. Uitgezonden door de Hemel om haar te beminnen en haar aan te hangen, is de engel Oswald voor haar de engel geweest met het vlammende zwaard, geroepen om haar lot te beslissen. Hij, - heeft haar 't leven geleerd, - die men liefheeft, wordt de wreker van de misslagen die men op aarde heeft begaan; hij is de arm waaraan de Voorzienigheid Z'n macht heeft verleend. Bij dit denkbeeld, dat de gelukkige ogenblikken ons gegeven, slechts kort en vergankelik zijn; dat de natuurlikste van onze stemmingen de onrust des levens is; dat het lichamelik lijden maar 'n vlaag, 'n korte kramptrekking is, maar 't lijden van de ziel 'n duurzame gemoedsgesteldheid; in dit denkbeeld komt Corinna er toe 'n beroep te doen op het leven aan de overzijde van 't graf. De onsterfelikheid, die ze voortaan begeert, is niet langer die, welke de mensen haar kunnen geven; in hen, die - de uitdrukking is van Dante, - de tegenwoordige tijd antiek zullen noemen, stelt ze niet langer belang. Aan één ding houdt ze zich vast; ze kan niet geloven aan de volkomen vernietiging van haar hart. Dit hart, dat de mensen niet hebben gewild, zal ze wijden aan God, die zich verwaardigen zal het te ontvangen, nadat 'n sterfelik wezen het heeft versmaad. De mens blijft immer mens, en draagt z'n Adamsgeest mee tot de rand van 't graf. Ook in Corinna, als zij de voldoening | |
[pagina 218]
| |
heeft gehad, haar tekortkomingen aan haar rampen te hebben kunnen verbinden, komt toch nog, als 'n laatste poging, de vraag op naar 't onbegrijpelik levensraadsel, zoals die vraag in de mens is weggelegd, en dat geen vernuft en geen passie ooit heeft kunnen oplossen. Vaag vermoedt ze, dat 's levens verborgenheden verklaard zouden kunnen worden met de eenvoudigste gedachten, en dat men in z'n overpeinzingen de zelfopenbaring van 't mysterie duizend maal nabij kan zijn geweest....Doch ook zij komt tot rust. Zij voelt de mens zwevende tussen 't Eindige en 't Oneindige; ze beseft dat de laatste schrede voor de mensen niet te doen is, en de ziel zich in haar ijdele pogingen tot het uiterste vermoeit. En gelaten legt zij het hoofd ter ruste....
De geest van Corinna 'n geest van haar eeuw. Zeker, er waren die hadden bevonden, dat zo 't bestaan een raadsel was, en de taak van 't denkend brein, het raadsel van dit bestaan te ontwarren, de stilstand van de harteklop een uitkomst moet zijn. Doch deze vorm van misanthropie was slechts één tak uit 'n rijkere bron. De oorzaak zat dieper. Het leven was, volgens de grondtoon hunner wereldbeschouwing, 'n lijdensweg; en hij, die met 'n diepaangelegd gemoed de afgrond van 't leed moest peilen, vond de dood 'n verlossing, en de gedachte aan de dood 'n troost, die de afstand van 't geluk vergoedt. Zo mismoedig waren de geesten geworden die in de vrijheidseeuw het volle recht hadden geëischt voor 't individu, om zich zelf door de gelukkige velden 'n eigen triomfweg te banen. Hun menselike stoutheid had op 't terrein van de politiek, de koningen onttroond; het Goddelik recht der souvereinen onder de voet gehaald, om de souvereiniteit van 't schepsel zelf ten troon te zetten; tans beklommen zij de Olympus om aan de Goddelike Voorzienigheid tevens 't uitsluitend beleid van hun wel en wee te betwisten. Doch deze hemelbestorming faalde. Het individu, schoon reeds gedeeltelijk geëmancipeerd, kon geen rechten vragen, waarop de Almacht blijft zwijgen. Het Goddelik recht, ook al wisten ze 't in hun overwinningsroes niet, heeft óók z'n eigen domein. De menselike kortzichtigheid, ook al vermoedde hun rationalisme het niet, bouwt zelf zich om 't Raadsel 'n muur. Zo | |
[pagina 219]
| |
vielen dan, nu de twijfel de grondslagen van de gevaarten hunner verbeelding ondermijnde, hun luchtkasteelen in scherven en sleepten de naneven van Prometheus in hun ondergang mee. Zij die als overmoedigen waren gegaan, kwamen als ontgochelden terug. Zo ontstond 't geslacht der Réné's. Ze zochten hun troost in een klooster. Toen volgden op de geëmancipeerde mannen de eveneens emancipatie begerende vrouwen. Eén van haar schreef ook haar lijdensgeschiedenis, betogende dat de schoonste, talentvolste, onafhankelikste vrouw, sieraad van haar eeuw, roem van de kunsten en wetenschappen, maar fijngevoelig, en hartstochtelik aangelegd, in haar geestdriftvollen opmars naar wat ze haar hoogste geluk acht: - de lauweren van haar roem aan de voeten te leggen van de held van haar hart, - ten slotte zich zal stoten aan 't Vooroordeel der wereld, als een der vormen van 't Noodlot; en dodeliker gewond, naarmate haar subtiliteit haar de smart van haar verlies doet gevoelen, onverbiddelik haar val tegemoet gaat. De vrouw wordt, leert ons haar lot, zo ze tevens 'n genie is, door de wereld; en zo ze tevens vol passie is, door haar aanleg gevonnist. Met deze uitspraak voor ogen, krijgt dit boek de betekenis van 'n zielekreet. Doch nooit hief de Roos der wigwams, door de stroom in de afgrond meegesleept, schoner doodszang aan; nooit vingen van de stervende zwaan de oevers van 't woudmeer liefeliker klanken op. De noodkreet werd 'n elegie; de lijkzang 'n triomf. Onder de verheffing van gedachten en gemoed, welke haar hoogstaande arbeid ons geeft, reiken de mannen en vrouwen die met Corinna de jubel van 't hoogste geluk en de droefenis van 't dodelikste lijden hebben gekend, onder het vaandel van haar volken-verbroedering, elkander in 't diepste zwijgen de vriendenhand, om daarna, verrijkt met de ervaring die ze putten uit de lessen van haar en haarsgelijken, hun krachten te sterken in 'n zegenaanbrengende arbeid, welke zij, die bout 'et Eden voor zich eisten, hebben gemeend te mogen verzaken, maar welke zij, die 't Paradijs voor zich gesloten wisten, hebben leren beschouwen als 'n troost en 'n toevlucht, hun in liefderijke wijsheid verleend. Doch laten we ons wachten, ons te verhovaardigen! Wie onzer vond ooit tussen z'n voldoening en z'n verlangens het blijvend evenwicht? |
|