voor welke hij stond, terugtredende, vroeg hij: ‘Kent gij deze papieren?’
Een doodelijke bleekheid overtoog het lompe aangezicht van den gunsteling. Hij had zich zoo zeker in de gunst van den czaar gevoeld, zoo weinig aan onthulling van zijne slechte handelingen gedacht, dat het hem onnoodig voorgekomen was, compromitteerende brieven te vernietigen.
Met éénen oogslag had de czaar hem doorzien.
‘Ellendeling, gij veroordeelt u zelven,’ sprak hij verachtend. ‘En antwoord nu: Was die siberische vluchteling, die voor uwe oogen stierf, uw vader, die zich voor u verbannen liet?’
‘Uwe Majesteit, genade!’
‘Waart gij het, die den Tungousen-hoofdman Schasmyl in mijn naam gelasttet Sint Petersburg te verlaten, toen hij gekomen was om gerechtigheid bij mij te zoeken?’
‘Uwe Majesteit, genade!’
‘Genade!’ riep Paul, gloeiende van toorn; ‘genade voor den man, dien ik vertrouwde en die mij verraadde. Genade voor den man, die mijne onderdanen van mijn dorpel verdrijft en mij van onrechtvaardigheid doet beschuldigen?.... Ik weet, dat men mij buitendien toch reeds een despoot noemt,’ ging hij voort, zich tot Alexander wendende, die ter zijde getreden was; ‘maar God is mijn getuige alleen de gedachte aan het welzijn van mijn volk en de zekerheid van het rijk leidt mijne besluiten.’
Zonder een blik op Gregorowitsch te werpen, die als vernietigd op den vloer aan zijne voeten lag, belde de czaar en bevool den binnentredenden officier: ‘Neem dezen man in verzekerde bewaring; breng die papieren in mijn kabinet.’
Met deze woorden verliet de keizer het kabinet van den grootvorst Alexander.
Czaar Paul I zat met verstoord aangezicht peinzend voor zijn schrijftafel, toen zijn zoon Alexander binnentrad.
‘Uwe Majesteit,’ zegde de czarewitsch met zijne welluidende stem op geroerden toon, ‘Uwe Majesteit, ik kom om genade bij u smeeken.... genade voor Alexis Schuselkoi.’
‘Hij is dubbel strafbaar,’ antwoordde de keizer streng: ‘een uit Siberië ontvluchte banneling.....’
‘Uwe Majesteit,’ ging Alexander onverschrokken Voort, en zijn schoon gelaat nam een diep ernstige uitdrukking aan, ‘laat mij een herinnering in u wakker roepen. Het was daags voor den dood mijner doorluchtige grootmoeder Catharina, dat de keizerin mij eene roerende geschiedenis verhaalde van een knaap, die eens te Parijs den grootvorst Paul uit de handen van een troep ruwe, dronken werkliê bevrijdde, en dat bij het herdenken aan dien knaap menige goede daad, menig gunstbewijs aan het hart mijus vaders werd afgeperst. Uwe Majesteit, in naam van dien knaap smeek ik om genade voor Alexis.’
Het gefronsde voorhoofd van den czaar ontplooide zich; zijn streng gelaat werd zachter.
‘Ik mag niet,’ zegde hij halfluid; ‘en toch, er bestaat één uitweg: eene amnestie.....’
Een blijde lach verhelderde de wezenstrekken van den grootvorst.
‘Uwe Majesteit,’ ging hij dringender voort, ‘Schuselkoi is in Frankrijk geboren; verbeeld u, dat hij het geweest is, die de edele daad volvoerde, en was hij het niet..... welnu! zoo was het toch een kind van hetzelfde land, schoon en lieflijk gelijk dit.’
Hij nam een miniatuurportret uit een doosje en hield het den keizer voor. Werktuigelijk wierp de czaar er een oogslag op; maar plotseling veranderde de uitdrukking van zijn gelaat.
‘Dit innemende jongensgezicht met de goudblonde lokken - neen, ik bedrieg mij niet - het is mij bekend; helder, onuitwischbaar staat het mij nog voor den geest. Alexander, hoe komt gij aan dit portret?’
‘Het stelt Alexis in zijne jongensjaren voor,’ antwoordde de czarewisch; ‘Lafont, zijn pleegvader, schilderde het, van hem ontving ik het als aandenken der erkentelijkheid van den jongen graaf Schuselkoi, eer hij de kibitke besteeg, die hem naar Siberië voerde.’
En het ongehoorde geschiedde: in de ijzeren trekken van den czaar vertoonde zich een zeldzame ontroering en in zijne oogen schemerd e iets vochtigs.
‘En ik zond hem naar Siberië,’ sprak hij halfluid, ‘hij moest een offer zijn van dien maatregel, welke mij door ongegronde vrees voor opstand ingegeven werd en dien ik niet kon of durfde intrekken.’
Als in gedachten verzonken liep de keizer eenige keeren langzaam zijn kamer op en neer en ging daarop in zijn halfluide alleenspraak vooit: ‘Doch thans moet ik de wonde heelen, die mijn eigen hand geslagen heeft. Alexis Lafont had op Rusland's grootvorst Paul een schuldvordering: - Rusland's keizer Paul draagt die aan Alexis Schuselkoi af..... en dit zij de eerste afbetaling.’
Hij ging naar de schrijftafel en wierp haastig eenige regels op een wit blad papier en reikte het den czarewitsch over. Het was de ukase eener volledige amnestie voor alle officieren, die wegens achteruitzetting in rang den dienst verlaten of zelfs wegens hun ongeoorloofd verblijf in Sint-Petersburg straf ondergaan hadden.
Alexander's oogen glinsterden van vreugde; hij had zijn vader lief, hoe barsch Paul ook dikwerf de zijnen behandelde en tot weenens toe geroerd, bukte hij zich en drukte een innigen kus op de hand des czaars.
De kus klonk niet, gelijk het voorschrift aan het hof was; maar Paul I gevoelde toch zijne bedoeling en glimlachte genadig; want waar het hart spreekt, treedt het ledige, hoofsche gebruik beschaamd op den achtergrond.
In een afgelegen kamer van zijn paleis zat vorst Orlowitsch op een divan.
De kunst der geneesheeren, de onvermoeide verpleging zijner dochter Feodora hadden de nevels van zijnen geest weten te verdrijven; maar een diepe zwaarmoedigheid was hem bijgebleven, die geen wetenschap in staat geweest was te verdrijven. De wereld zou hem vergeten gelijk hij haar vergat. In zijne boeken, in het gezelschap van Feodora, wie het lijden haar vaders een voldoend voorwendsel aangaf om alle aanzoek om hare hand af te wijzen, vond hij afleiding. Alleen zijne vertrouwste dienaren hadden toegang tot zijne vertrekken.
Het was nog tamelijk vroeg in den morgen, juist op dezelfde stonde dat door de straten van Sint-Petersburg een slechte kibitke reed, op welke des keizers voormalige adjudant Gregor Gregorowitsch voor levenslang naar Siberië's wildernissen gevoerd werd - toen na een zacht kloppen aan de deur van het vertrek, waarin vorst Orlowitsch rustte, een ranke jeugdige man in rijke uniform de kamer binnentrad.
‘Vorst Orlowitsch, mag ik nader komen?’
Onthutst, geheel verbluft sprong de vorst op: ‘Mijn God! is het mogelijk! Zijne keizerlijke Hoogheid de czarewitsch in persoon!’
‘Maak geen plichtplegingen,’ zegde Alexander vriendelijk, een blik van innige deelneming op de vervallen gestalte van den vorst werpende, ‘ik hoopte steeds u aan het hof te zien, en daar ik tevergeefs wachtte, kom ik tot u. Ik heb uwe hulp noodig, Orlowitsch.’
‘Vergeef mij, Uwe Hoogheid,’ sprak de vorst bijna beangst, ‘maar ik ben voor de wereld gestorven. Bezocht door ziekte, kan ik er niet toe besluiten mijne kamer te verlaten. Hoezeer uwe deelneming mij ook vereert.....’
‘Geen weigering, vorst. Ik weet dat gij een man van eer zijt. Het geldt een eervol doel, voor welks vervulling ik uw hulp behoef. Ik moet u zeggen, vorst,’ ging hij snel voort, eer Orlowitsch hem in de rede kon vallen, ‘dat het geldt de eer van een man, die lange jaren gebukt ging onder de verdenking van een misdaad, die hij niet beging, voor de oogen der wereld van alle smet te zuiveren; wilt gij mij daartoe uwe hulp vei leenen?’
Aan alle ledematen bevende had Orlowitsch de woorden van den grootvorst aangehoord. ‘Neen!’ riep hij uit, ‘ik verleen mijne hulp niet! Geeft het graf zijne dooden terug? Geven Siberië's ijsvelden hunne offers terug, dat deze hun vloek terug kunnen nemen?’
‘De dooden staan niet op,’ riep Alexis met vuur, ‘hen oordeelt de Almachtige. Maar Siberië laat zijne offers gaan, opdat zij berouwvol getuigenis zouden afleggen van uwe onschuld, Constantijn Besbodko, vorst Orlowitsch!’
Wagenwijd opende zich de deur.
‘Alexis!’
Het aangezicht met tranen overstroomd, zonk de jonge Schuselkoi voor de voeten des grijsaards neer.
‘Vergiffenis,’ riep hij met smeekende stem; ‘vergeving voor mijne moeder in het graf! Vergeving voor de levenden! Gregorowitsch heette de moordenaar mijns vaders en als het bloedige offer van een vergissing viel graaf Michael Schuselkoi!’
‘Vorst Orlowitsch!’ - het was Lafont, die den zetel des vorsten naderde - ‘mijne knie kan zich niet voor u buigen, want mijn haar is grijs gelijk het uwe; maar mijne handen strekken zich naar u uit en mijn mond roept u toe: Vergiffenis!’
Op den dorpel van het vertrek vertoonde zich thans Feodora. Hare wangen waren bleek, maar hare oogen schitterden met den glans van onverhoopt geluk.
‘Vergiffenis, vader!’ sprak zij vleiend, ‘om der wille van het geluk uws kinds, vergiffenis!’
Wijd breidde Orlowitsch zijne armen uit. Geen woord kwam over zijne lippen. Maar in eene omarming vereenigde hij Alexis en Feodora.
‘Waarlijk een schoone dag,’ zegde Alexander getroffen tot den grijzen Lafont; ‘onvergetelijk zal hij in mijn herinnering blijven voortleven, als een wijze leer: door duisternis tot licht, door beproeving tot gewin.’
‘Ja, wel een onvergetelijke dag!’ antwoordde Lafont overluid: ‘een dubbel onvergetelijke, want de huidige dag, Uwe Keizerlijke Hoogheid, de dag, die ons door duisternis tot licht, door beproeving tot gewin voerde, die Alexis Schuselkoi en Feodora Besbodko tot een levenslange verbintenis vereenigd heeft - die dag is de zestiende mei.’
‘Is het heden de zestiende mei?’ riep de vorst uit terwijl zijn bleek aangezicht kleurde. ‘Sinds lang bestond er voor mij dag noch uur neer; maar thans - o mijn God! ik dank U! - nu is alles geboet, is alle leed voorbij.’
Hij rukte met een haastige beweging de zware fluweelen venstervoorhangsels open, die sinds een jaar in het vertrek slechts een zwak schemerlicht toegelaten hadden en helder scheen de zon door de ruiten en viel op van geluk stralende gezichten, gelijk een groet uit verre hoogere sferen.
Het leven en uiteinde van czaar Paul I behoort tot de geschiedenis. Wij verlaten hem in de volle uitoefening zijner macht, hoe hij de nederige wenschen van den Tungousenhoofdman vervulde en den onwaardigen gouverneur van Smejinogorsk afzette.
Gregorowitsch stierf als banneling in Siberië.
Ook vorst Orlowitsch en Lafont verheugden zich slechts kort in het geluk van het jonge paar; maar hun zegen scheen op Alexis en Feodora te rusten. In den kring hunner kinderen sleten beiden hunne dagen in stil geluk.
Nog heden ten dage bloeit in Rusland's metropool het vorstelijke geslacht der Schusel koi's en voor hetzelve is de zestiende mei nog altijd eeu gedenkwaardige dag, die plechtig gevierd wordt.