Elk wat wils.
Wenken en raadgevingen door Parvulus.
Wij zijn nog in het voorjaar en hebben, alvorens de lieve zomer in het land komt, nog een gansche rij ongemakken en ongesteldheden te verduren, 't Is etsji! hier en etsja! daar. Zakdoeken en roode neuzen in onnoemelijk getal, weenende oogen en saâmgetrokken wenkbrauwen, schorre stemmen en zure gezichten, Ik ga vroeg naar bed, zegt de een; ik ben lang niet goed, roept de ander, en zoo gaat de eene dag na den anderen om, morrende en grommende op het voorjaar en den noordenwind, die zonder aanzien van personen iedereen bij den neus pakt.
Maar, mijne vrienden, is het de schuld van het weêr, dat gij verkond wordt? Gij weet, dat het wisselvallig en veranderlijk is in deze dagen. Waarom bij den eersten zonnestraal uw flinken borstrok uitgetrokken en u gestoken in een zomerpak? Meent ge van hout of steen te zijn, zoo dat eene plotselinge afwisseling van temperatuur u niet hindert? Is het u onbekend, dat juist in maart - april, als de zon schijnt, het negen maal van de tien noordoosten-, dat is koude schrale wind is en in of uit de zon dikwijls een onderscheid bestaat van 15 ja 20 graden? En toch trekt gij uwe warme winterkleeren uit en gaat luchtig gekleed spazieren, en dan verwondert gij u nog zoo niet het pleuris, dan ten minste eene duchtige verkoudheid op te doen! En bleef het nog maar bij 't wandelen! Maar neen, men ontmoet een goede kennis en dan staat men eene poose stil, nog wel hier of daar op den hoek eener straat, juist in den scheut van den wind en onderwijl een onbeduidend praatje van stapel loopt, dringt de scherpe tocht door 't dunne kleedsel tot op de klamme huid en.... ge hebt het beet! Dat is uwe schuld, uwe zorgelooze. onverantwoordelijke schuld, en ge moogt God danken, dat gij er met eene eenvoudige verkoudheid afkomt.
Mag ik u eens een goeden raad geven, trek dan niet te vroeg uwe winterkleeren uit en vooral niet alles in eens; laat u niet verleiden door een enkel zonnestraaltje, wat er zoo aanlokkelijk uit kan zien, vooral als men binnen voor het venster staat. Denk aan den verraderlijken noordoostenwind en de menigte slachtoffers, reeds door hem gemaakt.
En heeft hij u bij ongeluk gesnapt, verwaarloos dan geen verkoudheid, bid ik u. Ga vroeg naar bed; neem een glas heete grog van rhum met Arabische gom of wat warme thee; kruip onder de dekens en gebruik nu en dan een lepeltje van een mengsel boomolie, eierdooier en citroensap - en ge hebt kans er gauw van af te zijn. Men zegt wel eens: eene goede verkoudheid moet zes weken duren; maar ik houd hem voor dwaas, die een gehaten gast zes weken logies geeft, als hij hem in zes uren buiten de deur kan zetten.