De Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 410]
| |
een kreet van vreugde op, als nog zelden over den dood van een vorst geslaakt was. En toch, de held, die op het slagveld bij Nancy gevallen was, had de geheele Kristenheid met den roem van zijn naam vervuld, de grootste koningen van Europa in ontzag gehouden en genoeg heldendaden bedreven, om zijn naam en geslacht voor altijd in de geschiedenis te doen voortleven. De verblindende glans van zijne grootheid was hem echter te sterk geweest en had zijn karakter zulke veranderingen doen ondergaan, dat de roem, welken zijne onderdanen op hem konden dragen, en de eerbied, welken zij hem verschuldigd waren, overgingen in verachting, en zeer zeker dikwijls opstanden zouden veroorzaakt hebben, indien men niet bevreesd ware geweest voor de ijzeren vuist, die onmeêdoogend elken opstand tegen zijn gezag bloedig zou gewroken hebben. Gedurende zijne regeering begonnen de steden te ontluiken en door uitbreiding van handelsbetrekkingen eene macht te vormen, welke dikwijls met de wapenen hare rechten en vrijheden verdedigde. Karel echter had de poorters steeds in bedwang gehouden en hunne rechten en vrijheden zoozeer ingekrompen, dat de meeste vlaamsche en hollandsche steden in hun vorst eene nationale ramp zagen, dewijl de rijke winsten van handel en nijverheid de altijd ledige kas van den hertog moesten stijven. Geen wonder dus dat zijn dood eene algemeene verlichting was. Nauwelijks was deze tijding in de Nederlanden bekend, of in alle steden stak men de hoofden bijeen en begon men te denken aan het herkrijgen der verloren vrijheden en het afschaffen der belastingen, haar zonder hare bewilliging opgelegd. De belastingen werden niet langer betaald, de ontvangers mishandeld, de stedelijke regenten beleedigd en de edelen meer dan ooit blootgesteld aan den haat en het wantrouwen des volks, dat hen als de handlangers des hertogs en onderdrukkers van het vaderland beschouwde. Het oog van allen was intusschen gevestigd op de eenige erfgename van den overleden hertog, zijne dochter Maria, die onbetwist in al de rechten van haar gevreesden vader trad. Op haar had ieder zijne hoop gebouwd, en spoedig verschenen de afgevaardigden van de Staten der Nederlanden te Gent, de verblijfplaats van Maria, en legden hunne hooge gebiedster den nood en ramspoed van het land bloot. Maria van Bourgondië is een van die verschijningen in de geschiedenis, welke om de deugden die zij ten toon spreiden en den eenvoud van levenswandel meer sympathie verwekken dan de geduchtste oorlogshelden, en zeer zeker haar land meer zegeningen schenken dan de roemrijkste veroveringen het geven kunnen. Meer gehoor gevende aan haar goed hart dan aan de raadgevingen van hare raadslieden, ontving zij de afgevaardigden met hare bekende lieftalligheid en schonk hun het beroemde staatsstuk, in de geschiedenis bekend onder den naam van het Groot Privilege. De bepalingen van het Groot Privilege herstelden de steden niet alleen in al hare rechten en vrijheden, maar vermeerderden deze met zulk eene vrijgevigheid, dat, zoo als Bilderdijk opmerkt, ‘vrouwe Maria weinig meer behield dan haar titel en geen middel zelfs om dien titel te beschermen; want in plaats van geld te dien einde toe te staan, deed men zich vrij verklaren van de reeds aan Karel bewilligde beden en jaarlijksche opbrengsten.’ Het land bleef echter voor oorlogsrampen bewaard, hetgeen ook Maria's verlangen was, en gaarne deed zij van hare macht afstand als het geluk harer onderdanen daardoor bevorderd werd. Treden wij nu de stad Gent binnen op den dag voor het bezweren van het Groot Privilege vastgesteld. Gent wemelt van vreemdelingen, zoowel adellijken als poorters, en dezen laatsten ligt de glans der innigste voldoening op het gelaat. Het Groot Privilege is eene overwinning der poorters op den adel behaald, en fier stappen zij naar de hoofdkerk, waar de plechtigheid zal plaats hebben. Nu mogen de adellijke heeren het van de poorters winnen in pracht van uitrusting en tal van in livrei gestoken dienaren, in de houding der talrijke poorters leest men: ‘wij maken te zamen één burchtgezin uit, de stad is ons kas teel, omringd als zij is door hooge wallen, diepe grachten en versterkte poorten. Der stede privilege is onze adelbrief, der stede wapen is ons blazoen, der stede kleuren zijn onze livrei, waarop wij even trotsch zijn als de beste edelman dat op zijn voorvaderlijk wapenschild wezen moge’Ga naar voetnoot(1). In de kerk zelve, waar voor de vorstin een prachtige troon van goud en fluweel is opgeslagen, kan men over de hoofden loopen en heerscht eene groote drukte, welke echter een einde neemt bij het schallen der bazuinen en klaroenen, dat de komst der vorstin aankondigt. Maria is gezeten op eene witte hakkenei en omgeven door een schitterenden hofstoet. Overal, waar zij zich vertoont, buigen zich de hoofden vol eerbied en liefde, en slechts stapvoets kan zij de kerk naderen. Weldra heeft zij op den troon plaats genomen en neemt de H. Dienst een aanvang. Na afloop daarvan worden de bepalingen van het Groot Privilege met luide stem voorgelezen, en alleen eerbied voor de heiligheid der plaats weêrhoudt de poorters bij elk artikel in een luid gejuich los te bersten. Na de lezing staat Maria op en legt de handen op het Evangelieboek, dat haar de priester voorhoudt, om het zoo even gelezen staatsstuk te bezweren. Met heldere en duidelijke stem klinkt de belofte, om de bepalingen van het Privilege stipt na te komen, van hare lippen, en nauwelijks is de laatste klank harer stem langs de gewelven verstorven, of een jubelend Te Deum galmt door de kerk. De stad Gent en geheel de Nederlanden vieren dien dag feest en roemen luide hare genadige gebiedster, die zelve zich in de algemeene vervoering verheugt. |
|