De opstand van Polen.
(8 September 1831.)
In het nationaliteitsgevoel der volken zoekt men niet ten onrechte de verklaring der taaie en buigzame veerkracht, welke enkele volken onderscheiden, en al ligt zulk eene natie in het hart gewond en zieltogend ter neêr, er hoeft slechts een enkel hoopvol windje te waaien, dat van vaderland en vrijheid spreekt, om weêr verjongd bloed in de aderen te voelen stroomen, en de schijnbaar stervende natie verbaast de geheele wereld door hare onstuimige dapperheid en wonderen van vaderlandsliefde.
Geheel de geschiedenis van het ongelukkige Polen - le peuple martyr, zooals de Franschen het noemen, ofschoon zij nimmer iets deden om het ter hulpe te komen - zou men in bovenstaande woorden kunnen samenvatten, indien wij er bijvoegden, dat zijne opstanden telkens in bloed zijn gesmoord en deze geen andere gevolgen hebben gehad dan het vaster klinken der slavenketens, die het onderworpen draagt, met het oog op den dageraad der vrijheid gericht, welke over het thans zoo rampzalige Polen eenmaal zal opgaan.
Vele geschiedschrijvers van onzen tijd, die van den geest onzer eeuw - macht is recht - geheel doordrongen zijn, hebben de Polen, toen zij in 1830 op nieuw hun Boze cos Polske! deden hooren, ondankbaren genoemd, daar hun vaderland met de vaderlijke constitutie van 1815 en het zacht en gematigd bestuur van grootvorst Constantijn, een bloei genoot als het tot dan toe niet gekend had; doch zij vergeten er bij te voegen, dat die constitutie niets meer dan eene enkele schaduw was geworden, terwijl daarenboven grootvorst Constantijn, om zijn huwelijk met eene poolsche, te St.-Petersburg gewantrouwd werd.
Wat beteekent echter welvaart voor een poolsch hart, zoo deze slechts ten goede komt aan den beul van zijn vaderland, den verdrukker van zijn godsdienst. Nauwelijks vernam men dan ook te Warschau de tijding van de veranderde toestanden in Frankrijk, of in schitterende kleuren plaatste zich datgene, wat de smachtend verlangende droom van ieder poolsch hart was: de vrijheid en onafhankelijkheid van het poolsche vaderland, voor de levendige phantasie van het ontvlambaarste aller oostelijke volken.
De grondslag voor den opstand was reeds in 1828 gelegd, zoodat nog slechts de nader te nemen maatregelen behoefden bepaald te worden, en reeds den 29 november 1830 drongen de verbondenen onder den kreet: ‘Dood aan den tiran!’ het landhuis Belvedere, buiten Warschau, waar de grootvorst resideerde, binnen. Deze wist echter aan die eerste opwelling van woede te ontsnappen, doch het sein was gegeven en de geheele stad verkeerde in een angstige spanning.
Grootvorst Constantijn verliet met het russische leger de stad, er vormde zich een raad van administratie, die generaal Chlopizky tot opperbevelhebber van het poolsche leger benoemde, terwijl de Polen de handen ineen sloegen om zich gereed te maken de russische legerscharen, die weldra zouden komen opdagen, naar behooren te ontvangen.
In den tijd van tien maanden, welke de opstand duurde, had het poolsche leger niet minder dan zes bevelhebbers, doch in niet één hunner blaakte eene ziel van Sobiesky, terwijl zij daarenboven niet geloofden aan de heilige zaak, waarvoor door alles, wat den naam van Pool droeg, goed en bloed werd ten offer gebracht.
Joseph Chlopizky weigerde reeds terstond zich te onderwerpen aan den eisch, door den Rijksdag gesteld, om de voormalige poolsche provinciën, welke bij de verdeeling aan Rusland waren gekomen, weer af te staan, en steunende op zijne groote populariteit, wierp hij zich als dictator op en stond alleen aan den rijksdag toe hem eene commissie toe te voegen, die zijne daden zou controleeren. In plaats van nu zelf de hand aan den ploeg te slaan, betrad hij den weg der onderhandelingen, zond gezanten naar St.-Petersburg, alsmede naar Parijs en Londen, doch moest weldra aftreden, na aan zijn land onberekenbare schade te hebben toegebracht.
Hij was niettemin een echte Pool, wien men niets anders kon verwijten dan geen genie te zijn, want ware hij dat geweest, hij zou de redder van zijn vaderland geworden zijn. Indien wij ons aan bespiegelingen wilden overgeven, zou het hier de plaats zijn uit te wijden over de talrijke gelegenheden, die Chlopizky liet voorbijgaan om den opstand over de oude poolsche provinciën, Lithauen, Volhynië en Podolië, uit te breiden, waartoe hem de weg gebaand was, en wat het russische leger onder graaf Diebitsch zou gedwongen hebben zich te verdeelen. Wij willen ons echter bij feiten bepalen, na alvorens hulde gebracht te hebben aan Chlopizky, die onder den nieuwen opperbevelhebber, vorst Michaël Radziwil, als gemeen soldaat in dienst trad.
De nieuw vergaderde rijksdag verklaarde nu het russische keizerlijk geslacht wel vervallen van den poolschen troon, doch daarmeê was het aanrukkend leger niet verslagen. Deze geduchte macht bestond uit 86.000 man infanterie, 26.000 cavalerie en 336 kanonnen, waar tegenover de Polen nauwelijks 60.000 man in het veld konden brengen. En toch, de geestdrift der Polen maakte hen tot zulke helden, dat zij in drie kort op elkaar volgende gevechten het russische leger vreeselijke verliezen toebrachten, zoodat dit laatste eerbied begon te krijgen voor de ongeëvenaarde dapperheid der mannen, die voor godsdienst, vaderland en huisgezin streden.
Graaf Diebitsch trok echter langzaam, maar zeker naar Warschau op en het was te voorzien, dat aldaar een beslissende slag zou geleverd worden. Bemoedigd door de eerste gelukkige gevechten, trokken de Polen den vijand te gemoet en op den 19 februari 1831 kwam het bij Grochow tot een treffen.
Den geheelen dag streden daar 45.000 Polen tegen 70.000 Russen, en met angst zag de niet weerbare bevolking van Warschau den strijd aan, doch toen 's avonds het poolsche leger achter de wallen van Praga, de voorstad van Warschau, moest terugtrekken, bedekten 10.000 russische lijken en gekwetsten het slagveld, en Diebitsch waagde het niet met zijne gedunde gelederen de hoofdstad te bestormen, zoo als men te Warschau vreesde.
De nieuwe opperbevelhebber, vorst Radziwil, had in den slag zijn factotum Chlopizky, die bloedend van het slagveld was weggedragen, verloren en legde daarom zijne waardigheid neêr. Hij werd vervangen door generaal Johannes Skrzynecky, doch ook deze geloofde niet aan de leus: ‘Overwinning of de dood!’ die hij zijnen soldaten toeriep. Hij sloeg insgelijks den weg der onderhandelingen in, zonder echter te kunnen slagen.
In den chef van zijn generalen staf, Prondzynsky, bezat hij echter een man, als Chlopizky voor Radziwil geweest was, en het was op zijn raad, dat hij zich op de 20.000 man wierp, die Diebitsch als observatieleger voor Warschau had achtergelaten, daar deze laatste meende, dat de kracht des opstands door den slag bij Grochow gebroken was.
De onderneming gelukte en 5000 gevangenen, 100 officieren, 5 vaandels en 9 kanonnen waren de eerste vrucht der overwinning. Doch de voordeelen, welke geheel Polen daar bevochten had, mochten beslissend heeten. Diebitsch toch moest zijn voorgenomen tocht over de Weichsel staken en alles in het werk stellen, om niet van zijne meestal in kantonnement liggende troepen afgesneden te worden, en de bewegingen, welke hij daartoe moest maken, brachten hem dichter bij de grenzen van Lithauen dan bij Warschau, welke stad hij bij het treffen bij Grochow reeds in zijne macht waande.
Hadden de Polen van deze omstandigheid gebruik gemaakt, ware Skrzynecky niet een zwakhoofd geweest, het land zou wellicht gered zijn geweest of minstens de russische soldaten zouden