van Albemarle, de Theems afzetten en heeft zich voor den slag geschaard. De vloten wegen in sterkte, ook wat de branders betreft, tegen elkaar op.
Gisteren avond is er groote raad gehouden in de hut van den admiraal en de orders zijn uitgedeeld. De vloot is in drie eskaders of smaldeelen ingedeeld: Jan Evertsen voert de voorhoede aan, Cornelis Tromp zal de achterhoede uitmaken, terwijl De Ruiter zelf op zijn schip de Zeven Provinciën den middeltocht zal bevelen.
Ook de vijand heeft dezelfde indeeling gevolgd. Allen voert de voorhoede aan, Monk den middeltocht en Jeremias Stephen de achterhoede. ‘Het zal een warme dag worden, in dubbele beteekenis,’ bromt bestevaâr, van zijn vlaggeschip den kijker naar de engelsche vloot richtend: ‘een warme dag, maats, want de zon brandt nu al heet en daar straks wordt nog een ander vuurtje gestookt.’ Zoover het oog strekte, was de zee eene glinstering, het was of de golven stralen kruiden, zoo weerlichtte de zon op de golvende massa. De wind was echter slap en dit was oorzaak, dat het reeds middag was voor het eerste kanonschot de monsters in het diep kwam opschrikken. Jan Evertsen, die de voorhoede aanvoerde, stevende op de engelsche voorhoede aan en spoedig verdween zijn eskader in rookwolken en geschutgedonder. Monk greep thans den middeltocht onder De Ruiter aan en er ontbrandde een woedende strijd. De Zeven Provinciën manoeuvreerde echter zoo, dat het telkens het engelsche vlaggeschip onder schot kreeg. ‘Jongens, denkt aan het vaderland; ik verwacht dat ieder zijn plicht zal doen,’ met deze eenvoudige woorden electriseerde de hollandsche vlootvoogd zijne kloeke maats, en uitbarsting op uitbarsting volgde en het engelsche vlaggeschip kraakte en steunde, en masten en takelwerk ploften over boord en stervenskreten klonken door het gedreun heen.
De Royal charles, het engelsche admiraalschip, was spoedig ontredderd en door en door geschoten; De Ruiter bemerkte aan het verplaatsen der vlag, dat Monk zijn schip voor een ander verlaten had. Ook de andere hollandsche schepen weerden zich even geducht en de Engelschen zagen zich verplicht af te deinzen. Het was reeds ver in den namiddag, toen de strijd hier voor een oogenblik tot staan kwam. De kruitdamp trok op en liet het gezicht op de zee en het overige gedeelte der vloot weêr vrij. De Ruiter zag echter met ontsteltenis, dat de voorhoede onder Jan Evertsen aan 't wijken was. Wat hiervan de reden mocht zijn? Ook de Engelschen onder Monk hadden het opgemerkt en vielen thans met vernieuwde woede op de Hollanders aan. De kogels vlogen door het want, rukten het takelwerk weg, drongen door de planken heen, deden de balken kraken, maar salvo werd beantwoord met salvo. ‘Denkt aan Holland!’ en de Janmaats stonden onbeweeglijk bij hunne stukken en vuurden zoo rustig als gold het eene oefening; De Ruiter bewaarde zijne oude koelbloedigheid, en stortten zijne onderbevelhebbers en manschappen ook doodelijk getroffen naast hem neêr, hij ging rustig door zijne bevelen te geven en woorden van moed te spreken, en de Engelschen moesten ten tweede maal wijken.
‘Waarom komt Tromp niet tot ontzet opdagen?’ had hij reeds herhaaldelijk gebromd in de hitte van den strijd, wanneer zijne getroffen manschappen naar beneden werden gedragen en hij ieder oogenblik meer benauwd en omsingeld werd, maar Tromp, die over het sterkste eskader bevel voerde, bleef onzichtbaar. Hij richtte den kijker bij het optrekken der wolken naar de achterhoede, maar hij kon niet bespeuren, dat Tromp pogingen aanwendde om hem ter hulp te komen.
Het ongelukkigst had het de voorhoede onder Jan Evertsen getroffen. Deze was het eerst slaags geraakt met den vijand en had den slag ingeleid. Ongelukkig was de wind slap en kon Evertsen weinig of niet manoeuvreeren. De kanonnen donderden, hier en daar greep de vlam in het want, vloog een brander in de lucht, doch de Hollanders hielden zich wakker. Daar kwam een kogel en nam den vlootvoogd weg, den vierden Evertsen die in 's lands dienst sneuvelde; ook de onderbevelhebber Tjeenk Willink stortte doodelijk getroffen neêr. Dit verwekte eene paniek onder de schepen; de Engelschen drongen intusschen krachtiger aan en de Nederlanders begonnen af te deinzen. Op dit oogenblik werden zij door De Ruiter ontdekt, die echter de handen te vol had met Monk, om ze te hulp te komen.
Na den aanval van Monk echter op nieuw te hebben afgeslagen, zag hij dat het slecht stond met de voorhoede en liet zijne schepen eene andere slagorde aannemen, om haren aftocht zooveel mogelijk te dekken en te beletten, dat 's lands schepen in 's vijands handen vielen. De nacht was intusschen op zee neêrgedaald.
Voor het oogenblik had natuurlijk elke strijd opgehouden. Het tooneel op de meeste hollandsche schepen was verschrikkelijk; op het dek plaste men in bloed, en dooden en gewonden lagen ondereen. De Ruiter was troosteloos. ‘God, God, wie had dat kunnen denken!’ zeide hij. ‘Ik wenschte dat ik dood ware!’ hij vergat echter niet bevelen te geven, om de scheuren in de schepen te stoppen en te kalfateren wat er te kalfateren was. Des nachts kwam admiraal Van Nes, een van de bevelhebbers zijner schepen, bij hem en men besloot bij elkaar te blijven en al terugtrekkend den vijand van het lijf te houden. Waar was intusschen Tromp gebleven, wiens gedrag bij deze gelegenheid men zoozeer gelaakt heeft? Tromp was, zoo als men weet, een aanhanger van den prins van Oranje, en men vermoedde, dat hij De Ruiter, die door Jan de Witt en de Staten van Holland tot admiraal op 's lands vloot was aangesteld, met opzet in den steek gelaten had, hetgeen men echter niet heeft kunnen bewijzen. Tromp was geen werkeloos toeschouwer van den slag geweest. Hij was op zijne beurt door de engelsche achterhoede onder Jeremias Stephen aangegrepen geworden. De strijd was kort maar hevig geweest; de engelsche vlootvoogd zocht met zijne branders Tromp te lijf te komen, maar deze weerde zich zoo, dat twee branders in de lucht vlogen en de anderen moesten wijken. Tromp zette de aftrekkende Engelschen achterna, zonder zich om het overige gedeelte der vloot te bekommeren, en dit schijnt de eenige ernstige beschuldiging te zijn, die men tegen hem heeft kunnen aanvoeren.
Intusschen begon de morgen op zee te lichten en De Ruiter bevond zich in den meest gevaarlijken toestand ter wereld; de engelsche schepen hadden zich als een halve maan om hem heengeschaard en de strijd ving onmiddellijk opnieuw aan. Zijne manschappen waren echter doodelijk vermoeid; de paar uren slapens op het bebloede dek hadden hun de kracht niet kunnen terug geven; toch werden zij onmiddellijk ten dienst geprest. Monk geloofde den nederlandschen vlootvoogd gevangen te kunnen nemen, wat geen geringe glorie voor hem zou geweest zijn. Hij gaf bevel aan een grooten brander, het hollandsche vlaggeschip te naderen. De Ruiter zag het gevaar aankomen en gelastte vier sloepen uit te zetten, die hij met musketiers deed bemannen om den brander te weren. Het gold hier de redding of den ondergang van 's lands vloot. Onder de bemanning der booten bevonden zich vier fransche edellieden, die aan De Ruiter vrijwillig hunne diensten hadden aangeboden en thans het koene stuk mede hielpen uitvoeren. De brander, de onmogelijkheid ziende om te naderen, stak zich zelf in brand, terwijl de bemanning in sloepen naar de andere engelsche schepen vluchtte. Het admiraalschip was gered en de vier booten kwamen zegevierend terug. De engelsche admiraal, hierdoor woedend geworden, besloot thans een algemeenen aanval te wagen. De kanonnen donderden en een regen van kogels begon de aftrekkende hollandsche schepen te teisteren. De Ruiter werd wanhopend. ‘Is er dan geen een kogel, die mij treft?’ riep hij, langs het dek rennende, waarop de verwarring thans haar toppunt bereikt had. De engelsche kogels veegden het dek der schepen schoon, de masten ploften met want en takelwerk overboord en sommige schepen geleken karkassen, zoozeer waren zij gehavend. De Hollanders trachtten zoo goed en kwaad mogelijk te antwoorden en een geluk voor hen, dat zij thans in 's lands wateren waren aangekomen, waar de Engelschen hen niet verder durfden volgen. De Ruiter deed thans zijn best, zijne schepen in veiligheid te brengen; ook Tromp was weêr opgedaagd van zijne vervolging en kende reeds den geheelen omvang der ramp; hij had het onttakelde vlaggeschip van Jan Evertsen ontmoet en vernomen, dat deze vlootvoogd gesneuveld en zijn eskader op de vlucht geslagen was. Toen de schepen in veiligheid waren gebracht, bleek de ramp echter minder groot te zijn dan men eerst gedacht had; men had in het geheel slechts drie schepen verloren, en ook het verlies der manschappen was betrekkelijk gering.
Dit is de beroemde zeeslag, door de Engelschen en Hollanders den 4 en 5 augustus van het jaar 1666 tusschen Duinkerken en Voorland geleverd, en tevens de beroemde terugtocht, waarbij De Ruiter zich even groot toonde als in zijne grootste overwinning, en door zijn kloekheid en beleid 's lands vloot wist te redden.