De vlaamsche boer.
Naar J. Impens.
Reeds meermalen waren wij in de gelegenheid een woordje te spreken over den strijd, die in het naburige België gevoerd wordt, tusschen het eigenlijke vlaamsche volk en hen, die het zoo kenmerkend ‘Franskiljons’ noemt. Telkens merkten wij daarbij op, dat deze strijd van het vlaamsche volk een strijd was voor het behoud van zijn godsdienst, van zijne zeden en gewoonten, van zijne taal en geschiedenis.
De oorsprong der vlaamsche beweging moet gezocht worden in de pogingen der fransche partij, om het oude maatschappelijke leven der Vlamingen te niet te doen en deze ontvankelijk te maken voor nieuwe begrippen en de daarop steunende nieuwe instellingen. Zoover was het daarmeê reeds gekomen, dat aan de belgische rechtbanken nog slechts eene vreemde taal geduld werd, terwijl niet eens alle overheden met hunne onderhoorigen konden spreken.
De oogen zijn echter opengegaan, en op de uitnoodiging van enkele patriotten heeft het geheele vlaamsche volk zich tot een bond gevormd, om alle vreemde elementen te weren, en zich naar het voorbeeld zijner vaderen te verheugen in de vrijheden en instellingen, welke zijn ontsproten uit hunne geaardheid en zeden.
De Vlamingen begonnen in te zien, dat zij hun eigen verleden verloochenden, dat zij niet alleen de daden, maar zelfs de namen hunner roemrijkste mannen vergeten hadden, en toch juist deze hebben de Vlamingen tot een volk gemaakt, dat naam heeft in de geschiedenis.
De ‘Franskiljons’ beoogden dan ook niets anders dan het bestaan van het vlaamsche volk te vernietigen, en niet zoodra zag men dit in, of de oude fransche haat ontwaakte heviger dan ooit.
Talentvolle en gewaardeerde schrijvers namen de pen op, om het gevoel van eigenwaarde onder het volk op te wekken, door het te herinneren aan zijn roemrijk verleden, aan de vrijheden, welke men te danken had aan het aloude gemeente-leven, dat steeds het merg der natie, ondanks haar zelve, bleef doorstroomen.
Weldra zag men de vruchten van dien arbeid, en op dit oogenblik beschikt de vlaamsche beweging over krachten, die zeer zeker den strijd tot een goed einde zullen voeren.
Zooals van zelf spreekt, vond die beweging onder het katholieke vlaamsche volk veel steun. De groote Vlamingen van vroeger dagen toch waren mannen, die hunne beginselen deelden, dewijl alle instellingen op katholieken leest geschoeid waren.
Het vlaamsche landvolk zag dus in de voorstanders der nieuwigheden ook vijanden van zijne godsdienst, en voor deze te strijden is hun een heilige plicht. Zijne geschiedenis en godsdienst zijn zoo in elkander geweven, dat eene verzaking van het eene, eene verzaking van het andere ten gevolge heeft, en indien zij daarvan niet overtuigd waren, hebben zij aan het pralend optreden der zoogenaamde libre penseurs voldoende kunnen zien, hoe deze door hun godsdienst aan te tasten, tevens het vlaamsche volksleven in het hart grepen.
Aan satires op de wufte en lichtzinnige levenswijze der ‘Franskiljons’ heeft het nooit ontbroken, en wij willen met eene aanhaling uit eene satire van den vlaamschen dichter Van Duyse deze schets besluiten. Hij slaat den rechten volkstoon aan, waar hij zingt:
Te spotten op zijn fransch, dat's zoet;
Te smullen op zijn fransch, dat's goed;
Te vleien op zijn fransch, dat's schoon;
Te vrijen op zijn fransch, de toon;
Te springen op zijn fransch, dat's net;
Te zingen op zijn fransch, dat's pret;
Te groeten op zijn fransch, dat gaet;
Te kruipen op zijn fransch, dat baet;
Te praten op zijn fransch, dat staet;
Te schrijven op zijn fransch, dat's puik;
Te leven op zijn fransch, 't gebruik.
Dat's alles mooi en wel, ja, maer
Te sterven op zijn fransch, dat's naer.