aanblik van een bosch met sequoya's maken moet, wordt begrijpelijk, wanneer men bedenkt, dat deze reuzen der plantenwereld eene gemiddelde hoogte van meer dan 100 meters bereiken en de stammen een omvang van 20 à 30 meters hebben. Een van de grootsten der sequoya-boomen ligt, van tak en bladeren beroofd, naast zijn nog levende makkers neêrgeveld, of liever zijn geraamte, want het midden, dat geheel vermolmd was, heeft men verwijderd en alleen de schors bleef over, waarvan onze gravure op bladzijde 117 eene getrouwe afbeelding geeft. De geheele lengte van den stam bedroeg 140 meters, zijne middellijn aan den wortel 20 meters, met een omvang dus van niet minder dan 63 meters. Veertig personen zouden nauwelijks in staat zijn dien reuzenboom te omspannen. De uitgeholde boom gelijkt op een kleinen tunnel; een ruiter kan met gemak door dien tunnel heengaan, zonder vrees een hinderpaal op zijn weg te ontmoeten.
Jammer slechts dat het boschrijke Californië nog zoo schaars bewoond en bebouwd is, zoodat de uitgestrekte bosschen voorloopig nog grootendeels als een dood kapitaal te beschouwen zijn.
Met één sprong voer ik mijne lezers over van het uiterste westen van Noord-Amerika naar het oosten, en wel naar Turksch Armenië, eene landstreek, tegenwoordig al te befaamd wegens den bloedigen en onmenschelijken oorlog, die in dit gewest tusschen den russischen arend en de turksche Halve Maan gevoerd wordt. Meer dan eens reeds hadden wij gelegenheid, van enkele der gewichtigste steden van Armenië te spreken: Kars, Erzerum en B[...]tum, meer of minder door den fakkel des oorlogs gebrand. Het schoone gewest bezit nog een vierde stad van bijzondere beteekenis, die echter tot heden minder de opmerkzaamheid tot zich trok, wijl het den Russen nog niet gelukte tot hier door te dringen - de aloude stad Van namelijk. Van ligt aan den oostelijken oever van het uitgestrekte meer, dat denzelfden naam draagt, niet ver van de perzische grenzen. Het is eene versterkte handelsstad en telt ongeveer 45.000 inwoners. De stad heeft schoone bazars, net ingerichte koffiehuizen, goede khans of herbergen, scholen en zelfs een hospitaal. Haar grootste roem bestaat echter in de eerbiedwaardige overblijfselen der grijze oudheid, die hier in menigte gevonden worden. Zij werd namelijk gebouwd door de bekende assyrische koningin Semiramis, waarom zij bij de Armeniërs nog heden ten dage den naam van Sjamiramakurt, d.i. Semiramisstad draagt. Ook thans nog vindt men in en rondom de stad vele bouwwerken, van de oude assyrische koningin afkomstig, benevens overgroote muren, egyptische standbeelden, hiëroglyphen en overblijfselen van het overoude assyrische nagelschrift.
Ten zuiden van de stad ligt het wereldberoemde kasteel van Semiramis, door haar zelve gebouwd. Het is als een arendsnest op een ongenaakbaren heuvel, ongenaakbaar in de letterlijke beteekenis van het woord, want de wanden verheffen zich langs alle zijden loodrecht omhoog, en zelfs de stoutste Alpenjager zou het beklimmen dier hooge rotsen een onmogelijkheid denken. Toch bevat het kasteel een turksch garnizoen, dat hier bij eene belegering alle pogingen der moderne krijgskunde zou kunnen bespotten. Door het inwendige van den berg loopt een spiraalvormige trap naar het kasteel, en langs dien weg ontvangt de bezetting uit de stad den noodigen toevoer van levensmiddelen en ammunitie. De berg bevat bovendien talrijke kelders en magazijnen, waaruit de bezetting, zelfs voor het geval de stad door den vijand mocht veroverd zijn, nog langen tijd haar aanvoer putten kan. Mocht de loop van den oorlog de Russen voor het kasteel van Semiramis voeren, dan zullen ze voor dien eeuwenouden burcht waarschijnlijk een nog hardnekkiger tegenstand vinden, dan voor het zoo geducht versterkte Kars.
Veelbeteekenend zijn de cijfers, die de dagbladen ons van week tot week meêdeelen omtrent de verliezen, door de beide oorlogvoerende partijen op het slagveld geleden. Tot het einde van het jaar 1877 bedroegen die verliezen voor de Russen, alleen in Europa, bij de honderdduizend man. Zulke getallen zijn welsprekend. En toch niet slechts het staal en het lood van den vijand, niet slechts de booze ziekten en het nijpend gebrek vellen zoovele offers, - een nieuwe vijand is opgetreden, een vijand, die de beide oorlogvoerende machten gelijkelijk zijne woede doet gevoelen, die overal gelijktijdig is en onverbiddelijk als het noodlot, - de winter met zijn onvermijdelijken nasleep: de gevreesde sneeuwstormen en de ijzige koude.
Men had op den winter als op eene uitkomst gerekend, men had gemeend, dat de strenge bulgaarsche winter de vijandelijkheden zou geschorst hebben, maar de uitkomst heeft die hoop bedrogen: al belemmert de winter de krijgsoperatiën, ze staken doet hij niet, en hij dient nergens toe dan om den nood nog te doen stijgen, de ellende nog vreeselijker te maken. De sneeuwstormen in Bulgarië en Rumenië zijn als de lawinen op de zwitsersche Alpen. Ze overdekken en bedelven alles wat ze op hun weg ontmoeten, en hunne aanraking is de dood. Geheele transporten zijn reeds door de gevreesde sneeuwstormen verrast, geheele convooien onder de sneeuw begraven, gansche bataljons er door weggemaaid. Eene enkele episode slechts uit vele.
Een escadron rumeensche ruiters was aangewezen om een convooi turksche krijgsgevangenen, afkomstig van de voormalige bezetting van Plevna, naar Bucharest te vervoeren. Die taak werd met geestdrift aanvaard: na eene maandenlange afwezigheid zouden de Rumeniërs den vaderlandschen grond weêr betreden en, al ware het dan ook slechts voor eenige dagen, hunne vrienden en bloedverwanten terugzien. Moeitevol was de tocht; de aanhoudende regens hadden den bulgaarschen bodem doorweekt en de wegen onbegaanbaar gemaakt; meermalen moesten de reizigers den nacht onder den blooten hemel doorbrengen; doch de regenvlagen hielden op en maakten plaats voor eene snerpende koude. De soldaten, geleiders zoowel als gevangenen, waren nog nauwelijks met eenige ellendige lompen bekleed, en de koude nam inmiddels steeds in hevigheid toe; hun toestand werd schier wanhopend, maar het blijde vooruitzicht, weldra het einddoel van hun tocht bereikt te hebben, hield hen nog staande. Het was in den avond van den 24 december - den avond voor Kersmis! De handen en voeten der reizigers waren bijna bevrozen; men bevond zich in een onherbergzaam oord, en in een verren omtrek was geen enkele menschelijke woning te bespeuren. Toch hield men goeden moed: eenige uren reizens nog en Bucharest zou bereikt zijn: men zou het Kersfeest in de hoofdstad bij landgenoot en vriend vrolijk kunnen vieren en al de doorgestane ellenden vergeten.
Helaas, schier aan de haven des heils aangeland, zouden die krijgslieden, wellicht bij zoo menig bloedig gevecht in het vijandelijke land gespaard, in hun eigen vaderland een onbekend en roemloos einde vinden. Met het invallen van den nacht, stak een geweldige sneeuwstorm op; Rumeniërs en Turken waren zonder de minste beschutting aan al de woede van het weder blootgesteld; hoog waaide de sneeuw op en achteruitgaan was evenzeer onmogelijk als nog voorwaarts te trekken. Hoelang de worsteling met den sneeuwstorm en de ijzige koude geduurd heeft weet niemand, maar den volgenden dag vond een koerier het gansche transport - bewakers en gevangenen - onder de opgehoopte sneeuw begraven, half gestikt onder de geweldige sneeuwmassa, half versteven van koude. Aldus hadden Rumeniërs en Turken gelijktijdig hun graf gevonden, door denzelfden gemeenschappelijken vijand geveld.
Gewis, talloos zijn de bezwaren en gevaren, waarmede de Russen en Rumeniërs in Bulgarië te kampen hebben, maar zij gingen ten minste naar het vijandelijke land met een doel; trokken zij al niet vrijwillig ten oorlog, de gedachte dat ze voor het vaderland lijden en strijden, houdt den moed staande en verstaalt hunne kracht; daarenboven, ook aan dezen oorlog moet een einde komen, en wie niet onder 's vijands grond slaapt, zal de zijnen weêrzien en in den schoot van zijn huisgezin het uitgestane leed vergeten.
Hoe geheel anders is het echter voor de rampzaligen, die op een wachtwoord van den czaar niet zuidwaarts, maar oostwaarts gezonden worden, niet naar Bulgarië of Armenië, maar naar het onmetelijke en onherbergzame Siberië. Siberië! de klank van het woord alleen doet den Rus - en niet minder den armen Pool - sidderen; Siberië, het oord van onbeschrijfelijke ellende, waar duizenden heengaan, maar waarvan nauwelijks honderden terugkeeren. Siberië, het oord der misdadigers en der... martelaars! En vraagt de lezer of dat verschrikkelijk gewest nog het ballingsoord voor zoovele schuldigen en onschuldigen is, of het nog als eertijds bevolkt wordt met de duizenden misdadigers en de duizenden heiligen? Helaas, Siberië bleef wat het voortijds was; schier alle bisschoppen en een groot aantal priesters van het arme Polen bevinden zich nog in het ijzige land, welks koude tot een spreekwoord is geworden, met de bloem der poolsche natie en het uitschot der russische bevolking. Vreeselijke cijfers!! Gedurende de zes laatste maanden van het afgeloopen jaar (1877) zijn niet minder dan 17.266 personen langs een enkelen weg - dien over Tjumen - naar Siberië gezonden, terwijl honderden anderen op vervoermiddelen wachten, om eveneens in ballingschap te gaan. Zoo er iets is, wat bij die beteekenisvolle statistiek misschien nog eene troostende gedachte kan geven, dan is het de omstandigheid, dat niet minder dan 2693 personen, waaronder 1480 kinderen, de getransporteerden vrijwillig in hunne ballingschap volgden. Zulk eene edele zelfopoffering zou ons bijna met die vreeselijke cijfers kunnen verzoenen.
Voor heden hebben wij echter reeds genoeg akeligs onder de oogen der lezers gebracht; in onze volgende aflevering zullen wij in eene enkele schets mededeelen, wat het leven van een siberischen banneling is.