keizer en opvolger aan. Deze werd hierop plechtig te Aken gekroond.
Van dit oogenblik af zwoer zijn halve broeder Thankmar, die zich achtergesteld meende, zich bloedig op hem te wreken, en reeds spoedig daarop geloofde hij met goed gevolg openlijk als vijand van zijn broeder te kunnen optreden. Er waren genoeg kleine en ontevreden vorstendommen in het rijk, en vooral de machtigen van Beieren en Frankenland, met wie hij gemeene zaak kon maken, terwijl Otto reeds de handen vol had met het beoorlogen van Boleslaw, den hertog van Bohemen. Thankmar en hertog Eberhard van Frankenland wisten in den zomer van het jaar 937 een opstand in Westfalen te verwekken, die, na de verovering der vesting Eresburg, het tegenwoordige Marsberg, het geheele zuiden van Duitschland dreigde mede te slepen. Otto echter snelde uit Beieren met zijne getrouwen en den wakkeren veldheer Hermann Billung naar Eresburg, en de Saksers, die Thankmar tevergeefs tot opstand had willen verleiden, openden den koning de poorten der stad en ondernamen nu met hem den vernietigingskamp tegen de scharen van Thankmar en hertog Eberhard. Wanhopend aan het welslagen zijner onderneming, vluchtte Thankmar in eene kerk. Hij geloofde dat zij hem als iederen vluchteling een vrijplaats zou schenken tegen zijne verbitterde vervolgers. Tot zijn schrik en ontzetting zag hij hen eveneens het heiligdom binnen dringen en hier met lansen naar hem werpen. Na een korten en razenden strijd tegen de overmacht viel Thankmar, uit een aantal wonden bloedende, dood aan de voeten van het altaar neêr.
Zoo vond hem de koning, toen hij na de bevochten overwinning, het zwaard nog in de hand, met zijn veldheer Billung, zijne schilden vanendragers en andere krijgsknechten, de kerk binnen trad. Voor hem lag het lijk van den stouten en trotschen opstandeling, en diep moest het den koning in de ziel grijpen, dat het zijn eigen broeder was, aan wien zulk een bloedig strafgericht was voltrokken.