De Belgische Illustratie. Jaargang 9
(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijNathalie.
| |
[pagina 352]
| |
Zij waren ballingen! Alle drie, of liever alle vier, de vader met zijne twee dochters en den ouden Michol. Zij behoorden tot een edel, zwaar onderdrukt volk, een volk, dat, sedert eene eeuw haast vertrapt onder den hiel des overwinnaars, toch geen afstand wil doen van zijne aloude fiere dapperheid, zijn ridderlijk geloof, dat, hoe velen 't ook den weg naar de ballingschap of naar het schavot zag gaan, toch bleef wat het was, trouw aan zijne overleveringen, trouw aan zijn godsdienst.
de colorado-kever.
a. Eieren, b, e, d. Larven in verschillende perioden van ontwikkeling, e. De Kever. f. De Poppen. (De teekeningen zijn 1½ maal vergroot. De werkelijke grootte is bij de volwassen larve d en bij den kever e door een streepje aangegeven.) De graaf Florinsky was een der rijksten en edelsten van den poolschen adel geweest; in Warschau leefde hij teruggetrokken met zijn geliefd huisgezin, ver van alle feesten der Russen, maar ook ver van de komplotten zijner landgenooten. Hij keurde deze af, daar ze hun goede zaak, volgens hem, verzwakten en geen anderen uitslag konden hebben, dan de overwinnaars te verbitteren en de bewerkers naar Siberië of naar de strafplaats te doen zenden; maar toen het land in vuur en vlam stond, toen er een beroep gedaan werd op de vaderlandsliefde van alle Polen, kon de grijze graaf niet werkeloos blijven. Hij snelde naar den strijd. Helaas! men weet hoe de opstand van 1861 eindigde; dank zijn ouden Michel gelukte het den graaf te ontvluchten en zijne dochters, die zich buitenslands bevonden sedert het begin van den oorlog, terug te vinden. Hunne bezittingen waren echter verloren; zij hadden niets meer dan een klein inkomen, afkomstig van de losse gelden, die de meisjes hadden meegenomen. Louise en Vera waren halve zusters. Op zevenjarigen leeftijd had Louise hare moeder verloren; een hollandsche gouvernante, die door familie-omstandigheden zich in Warschau bevond, leidde voortaan hare opvoeding. De graaf hertrouwde, maar werd reeds kort na Vera's geboorte andermaal weduwnaar, zoodat de gouvernante nu de zorg der beide meisjes op zich nam; zij was 't, die den graaf aangeraden had naar Nederland de wijk te nemen, toen hij verbannen werd; zij bevond zich destijds te Leiden, waar de graaf vroeger, tijdens zijne buitenlandsche reizen, de hoogeschool had bezocht; gaarne liet hij haar begaan, toen zij voor hem hier een huis huurde en zijne zaken regelde, vóórdat zij een nieuwe betrekking in Engeland aanvaardde. Ook had zij de vreemde familie aan hare bloedverwanten aanbevolen. Paul van Rijzen, haar neef, een jong advocaat, die bij zijn moeder in huis woonde, was echter de eenige, die zich de vreemdelingen aantrok; ze waren zoo vreemd, zei men, ze hadden zulke geheel andere manieren, er viel wel niets op hen te zeggen, maar toch...’
de uropoda americana.
Een Hollander houdt niet van iets, wat maar eenigszins buitengewoon is, en Paul had nu en dan nog al eens onaangenaamheden te verdragen van zijne familie, daar hij geregeld eenige avonden in de week op het landhuis doorbracht. | |
II.‘Daar is papa!’ riep Vera en de deur wijd openende, nam zij de hand van den ouden heer. Hij was een fraaie, ridderlijke figuur met zijn hooge gestalte, zijn zilverwitte haren en lange knevels. Een vroolijke glimlach speelde om zijne lippen, toen hij Paul welkom heette. ‘Ge zijt een trouwe, gij ten minste,’ riep hij en drukte hartelijk zijn hand. ‘'t Was hier zoo stil, die regen alleen hield ons gezelschap. Vera, haal de punchbowl, en Louise, kindlief, zullen we dadelijk met ons spel beginnen?’ ‘O neen, papa, neen!’ riep Vera levendig, ‘we zouden den septuor van Beethoven eerst beproeven.’ ‘Vera,’ berispte de oudste zuster, ‘wat zijt ge toch lastig! Den heelen middag hebben we tijd gehad tot spelen, en toen hadt ge meer lust met Michel te bikkelen.’ ‘O ja, maar met u kan ik alle dagen spelen en met mijnheer Paul alleen zondags.’ ‘Goed, goed!’ besliste lachend de vader, ‘we zullen beiden haar zin geven, ga en speel uw septuor, Vera, maar niet meer dan eens, hoor, en Louise, zet in afwachting de kaarten en de fiches gereed.’ Paul ging vroolijk naar de piano. ‘Als wij met vrouwen te doen hebben, generaal,’ zeide hij, ‘moeten we altijd gehoorzamen. Wij mannen zijn de zwakste.’ ‘Natuurlijk, wie kan tegen een vrouw? ik geloof zelfs satan niet!’ ‘Zou dat waar zijn, Louise?’ vroeg Vera naïef. Louise sloeg haar diep treurige oogen op. ‘Ja, Vera, als twee vrouwen tegenover elkander staan, dan is het de jongste en zwakste die bezwijkt, maar tegenover een man alleen zou die vrouw licht' overwinnen.’ ‘Aan 'twerk, aan 't werk,’ haastte de graaf, die bij 't ernstige antwoord zijner oudste dochter onaangenaam gestemd scheen, ‘anders komt er niets van het quadrilleeren.’
(Wordt vervolgd.) |
|