maal honderdduizend koppen, de vertegenwoordigers van alle rangen en standen der londensche samenleving: pairs en vrachtrijders, milady's en vischvrouwen, - want allen zijn in Engeland evenzeer verzot op het eigenaardig pleizier, dat een wedstrijd, hetzij te water of te land, aanbiedt.
Reeds drie weken te voren hadden de studentroeiers, achttien in getal, college en boeken verlaten om zich op den grooten dag van den roeiwedstrijd behoorlijk voor te bereiden, hunne ledematen de noodige gezwakheid en vlugheid te geven en zich ter dege in de edele roeierskunst te oefenen, en toen de langgewenschte en beslissende dag aangebroken was, waren zij ten aanschouwe der honderdduizenden in hunne smalle en puntig uitloopende booten gezeten (in elke boot acht roeiers en een aanvoerder), de vuisten ongeduldig om de roeiriemen geklemd houdende en op het teeken wachtende om in vogelsnelle vlucht door de breede rivier te schieten.
De belangstellende toeschouwers hadden hunne partij gekozen en de kleur hunner sjerpen en strikken toonde reeds aan, voor wie zij het hielden: voor Oxford of Cambridge. De spanning was groot onder de ontelbare volksmenigte, want het was onzeker wie de overwinning behalen zou: bij de voorafgaande voorbereidende oefeningen had Oxford zich krachtig geweerd, maar ook Cambridge was niet achter gebleven, zoodat de kansen gelijk stonden. De weddenschappen stonden dan ook op elk der partijen even hoog.
Doch het teeken was gegeven en de riemen kliefden met gelijkmatige snelheid het water. Aller hals rekte zich uit en in de hitte van het gedrang overkwam menigen hoed het rampzalige lot van Pieter Spa's hoofdtooisel, en menig damescoiffuur werd onbarmhartig onder den voet vertrapt; dat waren echter kleinigheden die onopgemerkt bleven: op de rivier was aller oog gevestigd, naar de gespierde student-roeiers, en van den uitslag van den wedstrijd zou de winst of het verlies van duizenden en duizenden ponden afhangen.
Nu eens was Oxford eenige schreden vooruit en dan klonk het donderend: ‘Leve Oxford!’ uit den mond der verrukte Oxford-wedders, maar spoedig had Cambridge de schade weder ingehaald en was zijne boot die zijns tegenstanders eenige decimeters voor, welk gewichtig feit dan met een: ‘Leve Cambridge!’ begroet werd. Die onzekerheid deed den wedstrijd eindeloos toeschijnen, maar eindelijk hadden de beide booten den eindpaal bereikt en ‘Leve Oxford!’ klonk het nogmaals langs de dubbele rij der toeschouwers. Oxford had gezegevierd en met bliksemsnelheid werd het gewichtige nieuws door de telegraaf naar alle steden van Engeland geseind.
‘Vader,’ sprak miss Bella, de achttienjarige dochter van den Londenschen koopman Evans, den avond voor den grooten roeiwedstrijd, ‘gaan wij morgen inderdaad naar Parijs en naar oom Williams, die ons in zijne brieven reeds zoo dikwijls verzocht heeft om voor een paar weken over te komen?’
‘Dat is te zeggen, Bella, wanneer Oxford het morgen wint. Ik heb vijf duizend pond op Oxford gezet: mijne laatste comptanten. Wel heb ik ze in mijne zaken noodig, maar men moet iets durven wagen en de kans voor Oxford staat schoon.’
‘O ja, gij zult winnen, vader; uw scherpe blik heeft u nog nimmer bedrogen.’
‘Vleister,’ sprak Evans, maar liet er onmiddellijk op volgen: ‘Ik geloof dat gij gelijk hebt, Bella, en mijne maatregelen zijn reeds genomen: om tien uur kan de wedstrijd afgeloopen zijn; om half elf kan ik het telegraphisch bericht hebben - want u ten gevalle getroost ik mij de ongehoorde opoffering van thuis te blijven, ten einde nog tijdig aan de stoomboot te zijn - eene fiacre staat aan de deur gereed en brengt ons aan boord van den stoomer, die te half twaalf precies afvaart. Goeden nacht, Bella!’
Den volgenden dag bracht de telegraaf koopman Evans de verblijdende depeche over, dat Oxford als overwinnaar het strijdperk verlaten had. Het was eerst tien uur en dus nog tijd. Evans dronk ter loops een glas sherry op zijn ‘goeden’ dag en begaf zich, na de noodige koffers en kisten opgeladen te hebben, met zijne gelukkige dochter naar de aanlegplaats der stoomboot.
Daar ontmoet hij mijnheer Bates, zijn medewedder.
‘Het spijt mij voor u, mijnheer Bates, dat Cambridge niet gewonnen heeft: gij kunt u echter troosten met de gedachte, dat de universiteit zich voortreffelijk gehouden heeft en Oxford waardig is,’ sprak de gelukkige winner der vijf duizend pond.
‘Ja, ja, mijnheer Evans,’ was het antwoord, ‘ik had anders zoo zeker op Cambridge gerekend.’
‘De fortuin is wankelend,’ klonk het wijsgeerig uit Evans' mond, ‘en wie heden boven op het rad staat ligt er morgen onder verpletterd; gelukkig echter is het zoover niet gekomen - ten minste met u niet en het gemis van eenige duizenden ponden zal u zooveel kwaad niet doen, maar anders.....’
‘Gij wilt zeggen, mijnheer Evans,’ hernam Batens, ‘dat het toch niet aangenaam zijn moet een flinke geldsom, waarop men zoo zeker gerekend had, langs zijn neus te zien wegstrijken.
‘Gij hebt tennaastenbij mijne bedoeling geraden, mijnheer Bates. ‘Maar a propos, kan ik na het verstrijken van den termijn bij uw bankier over de vijf duizend pond beschikken, of.....’
‘Hoe nu, vriend Evans, Cambridge heeft wel niet gewonnen, maar het is evenmin overwonnen.’
‘Wat bedoelt gij daarmede?’
‘Wel, dat de strijd onbeslist is gebleven.’
‘Onmogelijk!’
‘Ontwijfelbaar: eene vergissing heeft de overwinning aan Oxford toegewezen, maar de later verbeterde uitspraak der jury luidt, dat geen der beide partijen de overwinning heeft behaald. Ziehier de officieele opgave.’
De arme Evans werd doodsbleek; hij zag het noodlottige stuk in en - van zijne reis af.
Miss Bella was troosteloos.
Het was inderdaad zóó als mijnheer Bates gezegd had: geen der beide partijen mocht zich op de eer der zegepraal beroemen. Oxford en Cambridge hadden te gelijker tijd het einddoel bereikt, en mochten de dragers van donkerblauw of lichtblauw - de kleuren van Oxford en Cambridge, - al niet op eene glansrijke overwinning roemen, eene nederlaag was er evenmin geleden en vele duizenden ponden zijn bij deze exceptioneele gelegenheid niet van eigenaar behoeven te verwisselen.
Het is echter te voorzien dat de Engelschen bij een volgende gelegenheid hunne schade dubbel zullen trachten in te halen.
Geen gewest in Europa is in het laatste jaar meer ter sprake gekomen dan de turksche provincie Bulgarië. Komt dit voor een gedeelte door den opstand der Bulgaren tegen het turksche juk, - een opstand, die door de onverantwoordelijke houding der turksche ambtenaren en soldaten ontstaan en door russischen invloed, russisch geld en russische wapenen aangevuurd en onderhouden is - voor het grootste gedeelte heeft Bulgarië echter zijne treurige vermaardheid van de laatste maanden te danken aan de inderdaad duivelachtige wreedheden, door de ongeregelde troepen - Bashi-Bazoeks en Circassiërs - in het rampzalige gewest gepleegd, waardoor het eenmaal zoo bloeiende land, door breede hoofdbanen en lommerrijke wegen doorsneden en bezaaid met vroolijke dorpen en witte villa's, in eene kale woestenij herschapen is en duizenden inwoners, mannen, vrouwen en kinderen, door het zwaard der bloeddorstige benden geveld zijn, terwijl duizenden andere van honger en ellende in hunne verbrande dorpen en op hunne verwoeste velden omkwamen.
De bulgaarsche gruwelen zijn echter reeds zoo dikwijls in dagbladen en tijdschriften beschreven, zoo menigmaal zijn ze in volksvergaderingen, op meetings en in de Parlementen ter sprake gebracht, de staatsliedon hebben ze reeds zoo lang tot allerlei edele en onedele doeleinden gebruikt en misbruikt, dat hunne verdere bespreking geheel overbodig mag geacht worden. De stof is letterlijk uitgeput. We willen daarom onze lezers liever eenige oogenblikken met een minder treurig onderwerp bezighouden en staan het woord af aan een reiziger, die voor eenige weken Bulgarië bezocht en ons, met de achterstaande schets uit dat land, de volgende inlichtingen deed toekomen:
‘Na de stevig versterkte stad Widdin aan den Donau met hare schier onneembare citadel, waar tegenwoordig door het bijeentrekken der turksche troepen zulk eene overgroote drukte heerscht, bezocht te hebben’ - aldus meldt onze berichtgever - ‘begaf ik mij zuidwaarts. Overal ontmoette ik sporen van de verwoesting, voor eenige maanden door de turksche troepen aangericht, terwijl de van het zuiden oprukkende nieuwe regimenten mij er aan herinnerden, dat, ofschoon de opstand gedempt en het bloedvergieten geëindigd is, er waarschijnlijk binnen weinige maanden een nieuwe en nog bloediger strijd zal gestreden worden: die tusschen de Russen en Turken namelijk. Eindelijk kwam ik aan het dorp Eski-Nikup, dat weinig of niets scheen geleden te hebben, en toen ik met mijn geleider de lange straat doorreed, vertoonde zich een eigenaardig en verrassend schouwspel aan mijn oog. Ik zag een tamelijk langen en veelkleurigen optocht door het dorp trekken; voorop gingen twee jongens, die op eene plank op het hoofd een aantal kleedingstukken en ongemaakte stoffen droegen; op hen volgden eenige muzikanten, die een oorverdoovend geweld maakten en in wie ik de in Bulgarië zoo veelvuldig voorkomende Zigeuners herkende, terwijl na deze verscheidene mannen en vrouwen kwamen, van welke laatste sommigen bloemkransen op het hoofd droegen en die allen een levendig gezang aanhieven. Nieuwsgierig volgde ik den vroolijken stoet, welke spoedig aan een der voornaamste huizen van het dorp aanklopte en na eenige minuten binnen gelasten werd. Ik begaf mij onverwijld naar eene naburige herberg en vroeg mijn leidsman welk het gezelschap was, dat ik zoo onverwachts ontmoet had. In de plaats van mijne vraag te beantwoorden, raadde hij mij aan een weinig geduld te hebben, en toen ik een half uur voor het venster had zitten zien, zag ik het gezelschap in dezelfde orde de woning verlaten en vroolijk spelende den terugweg door het dorp aannemen.
‘Thans verklaarde mijn geleider mij, dat het gezelschap een soort van gezantschap was, dat vanwege een der jongelieden van het dorp een bulgaarsch meisje om hare hand moest vragen en, volgens het algemeen in Bulgarië heerschend gebruik, daartoe zijne bloed ver wanten had uitgezonden, van de onmisbare Zigeuner-muzikanten vergezeld. De twee jongens, die voorop gingen en de bruidsgeschenken droegen - linnen en kleedingstukken - waren waarschijnlijk de jongste broeders van den bruidegom in spe. De huwelijksaanvraag was bij dit geval gunstig aangenomen, want de geschenken waren met andere verwisseld, zoodat binnen weinige dagen het huwelijk en de bruiloft kon te gemoet gezien worden. Waren de aspirant-bruidegom en de geschenken aan de bulgaarsche schoone niet welgevallig geweest, dan had zij het gezelschap onverrichter zake teruggezonden, in welk geval de muzikanten onmiddellijk afgedankt worden en de solliciteerende bloedverwanten zwijgend huiswaarts keeren.
‘Mijn bulgaarsche gids deelde mij verder mede, dat deze wijze van ten huwelijk vragen onder de grieksche kristenen in Bulgarië algemeen in zwang is, welke zeer gunstig afsteekt bij het gebruik der albaneesche Grieken, die eenvoudig hunne bruiden uit eene naburige provincie met geweld of list ontvoeren, wat dikwijls onder de wederzijdsche bloedverwanten tot ergerlijke tooneelen en bloedige wraak aanleiding geeft.’
In de meeste groote steden van Europa en in sommige van de Vereenigde Staten van Amerika is men in den laatsten tijd begonnen met het aanleggen van aquariums, waardoor de bezoeker in staat gesteld is, om de visschen