rochiale kerk van de HH. Johannes en Stephanus te Brussel de plechtige uitvaart van den overleden graaf plaats. De stoet welke zich naar de kerk begaf, bestond uit den geheelen Senaat, uit vele leden der Kamer, de ministers en eene talrijke schaar belangstellende vrienden. De vice-president van den Senaat, baron d'Anethan, hield de lijkrede en schetste in welsprekende bewoordingen de deugden en verdiensten van den overledene. Van de kerk begaf de stoet zich naar het station, vanwaar het lijk in een driedubbele kist van lood, eiken- en ebbenhout verder naar Everbeek gevoerd werd, waar zich de grafkelder van het geslacht De Merode bevindt.
Eene ontelbare menigte belangstellenden begeleidde de laatste overblijfselen van den beminden overledene naar het spoorwegstation.
Een onzer limburgsche correspondenten zendt aan de Belgische Illustratie bij het portret de levensbeschrijving van Mgr. Claessens. De doorluchte kerkvoogd telt in Nederland talrijke vrienden en vereerders: wij haasten ons dus beiden - portret en levensbeschrijving - hier achter op te nemen, overtuigd dat wij den lezers van ons tijdschrift daardoor een goeden dienst zullen bewijzen.
Zaterdag 23 december was het feest in Konstantinopel; er had in de stad der Halve Maan eene plechtigheid plaats, zooals deze nog nooit aanschouwd had. Dien dag toch werd de eerste turksche constitutie met den meest mogelijken luister afgekondigd. Velen hadden Midhadpacha's plannen om aan het despotisch geregeerde Turkije eene grondwet, en nog wel eene zeer vrijzinnige grondwet, te schenken, met een minachtend schouderophalen ontvangen. Het ware evengoed de oorspronkelijke bewoners van Oceanië eene europeesche wetgeving te geven; men geloofde dat de plannen van den hervormingsgezinden Midhad-pacha wel altijd tot de eenvoudige wenschen zouden blij ven behooren; hierin heeft men zich echter vergist: de nieuwe grondwet is wel degelijk afgekondigd en dat met een luister en pracht, eene meer soliede zaak waardig.
Voor het onmetelijk paleis der Verhevene Porte was eene met goud en roodfluweelen draperieën versierde estrade opgericht; eene ontelbare volksmenigte was op het uitgestrekte plein vereenigd, en wachtte met meer nieuwsgierigheid dan belangstelling naar de dingen die komen zouden.
Het was één uur des middags. Uit het paleis van den Grooten Heer bewoog zich een schitterende stoet en plaatste zich op de estrade. Daar trad de secretaris van den sultan naar voren en reikte den nieuwen groot-vizier, Midhad-pacha, een prachtig fluweelen en satijnen kistje, naar oosterschen trant rijk met goud, peerlen en edelgesteenten omzet, over. Het kistje bevatte den keizerlijken firman, de constitutie van het turksche rijk.
Spotters zullen misschien de opmerking gemaakt hebben, dat dit blinkende koffer meer uiterlijke en innerlijke waarde had dan zijn inhoud, maar de groot-vizier en de overige grootwaardigheidsbekleeders van de Verhevene Porte dachten er anders over, of... zij lieten hunne ware gevoelens niet blijken, althans eerst nam Midhad-pacha den firman eerbiedig uit de handen van den secretaris aan, kuste hem (den firman namelijk), drukte hem tegen het voorhoofd en reikte hem daarna aan de andere hooge staatsbeambten over, die het voorbeeld van den groot-vizier getrouw navolgden. Na die echt oostersche ceremonie las Midhad-pacha voor de ontelbare menigte met luider stemme de artikelen der nieuwe constitutie voor, waarna het volk volgons plicht en geweten in daverende bijvalskreten uitberstte, ofschoon de echte Turken waarschijnlijk òf in het geheim de vuisten zullen gebald hebben over de vernedering den doorluchtigen sultan, den afstammeling van den Grooten Profeet, aangedaan, òf geglimlacht hebben over eene gebeurtenis welke alleen moest dienen om de vergaderde leden der conferentie zand in de oogen te strooien en hun eene vlieg af to vangen.
De opgewondenheid des volks was er echter niet minder groot om; de turksche muziekkorpsen speelden nationale liederen en het gedonder der kanonnen verkondigde het volk in een wijden omtrek dat Turkije zijne eerste constitutie bezat.
Des avonds was de stad prachtig geïllumineerd; geheel Konstantinopel zwom in eene zee van licht en vooral het paleis van den sultan geleek op eene vlammende vuurzee, terwijl duizenden vuurpijlen, lichtende fonteinen en andere fantastische vuurwerken langs de boorden van den Bosphorus ontstoken werden. Onze gravure geeft eene voorstelling van de ongeevenaarde verlichting van het keizerlijke paleis op den avond van den gedenkwaardigen 23en december, van den Bosphorus gezien.
Wie de plechtige afkondiging van de constitutie voor het paleis der Porte ook bijwoonde, niet alzoo de leden der conferentie; deze hadden wel wat anders te doen dan te luisteren naar de voorlezing van een staatsstuk, dat wel al die zaken bevatte welke in een goedgeregelden staat wenschelijk en begeerlijk kunnen genoemd worden (persoonlijke vrijheid en onschendbaarheid van alle onderdanen des rijks door de wetten gewaarborgd, vrijheid van godsdienst voor alle kerkgenootschappen, gelijkheid van alle onderdanen voor de wet, de benoembaarheid van Kristenen tot alle staatsambten, gelijkmatige verdeeling der belastingen, afschaffing van heerediensten, pijnbank, enz., verantwoordelijkheid der ministers, vertegenwoordiging van het volk door zijne afgevaardigden, enz., enz.), maar dat toch ééne zaak miste om het aannemelijk en uitvoerbaar te maken - waarborgen voor de richtige uitvoering der beloofde hervormingen. De leden der conferentie hielden dien zelfden dag hunne eerste algemeene vergadering; zij ontgingen echter den invloed niet van hetgeen er rondom hen gebeurde. Het bulderen van het kanon drong tot in de vergaderzaal door, en de turksche gevolmachtigde, Safvet-pacha, stond eensklaps op en sprak op een theatralen toon zijne confraters aldus aan: ‘Mijne heeren, hoort, het gedonder der kanonnen kondigt voor Turkije een nieuw tijdperk van geluk en voorspoed aan!’ Het bleek echter dat de leden der conferentie minder geestdriftig, minder vatbaar voor indrukken waren dan het juichende volk in de straten van Konstantinopel, zij namen ten minste een veelbeteekenend stilzwijgen in acht en meer dan een hunner zal begrepen hebben dat de gehoorde kanonschoten wellicht het voorspel zouden zijn van het ernstiger en bloediger spelen der metalen vuurmonden op het slagveld.
Het is een feit dat juist sedert de afkondiging der turksche constitutie de oostersche kwestie, die aanvankelijk op de voor-conferentie goed genoeg scheen te vlotten en uitzicht op eene vredelievende oplossing gaf, opnieuw een ernstiger wending genomen heeft. Er is eene toenadering ontstaan tusschen de beide hoofdpersonen op de conferentie, Rusland en Engeland. Deze laatste Mogendheid welke de ondervinding schijnt opgedaan te hebben dat zij tamelijk geïsoleerd stond, heeft de wijsste partij gekozen om zich in het onvermijdelijke te schikken, òonne mine à mauvais jeu te maken, en met Rusland samen te gaan. Deze frontverandering in Engeland's houding heeft ten gevolge gehad dat de gezamenlijke conferentie-leden de Porte een ontwerp van hervormingen hebben aangeboden 't welk schijnbaar niet al te zeer van de Midhad-pacha's constitutie verschilt, doch in het wezen der zaak dit groote verschil geeft, dat er waarborgen geeischt of liever opgedrongen worden, welke de uitvoering der hervormingen mogelijk maken. Die waarborgen komen in hoofdzaak hierop ne[e]r, dat er eene internationale commissie zal benoemd worden welke toezicht zal houden op de richtige uitvoering der hervormingen, terwijl een korps ‘vreemde gendarmerie’ van 3 à 4000 man - een aannemelijke uitdrukking voor het vroeger gebezigde woord ‘bezettingskorps’, een woordspeling dus om de bittere pil te vergulden - de commissie in hare werkzaamheden en hare controle zedelijken en stoffelijken steun zal schenken. Zal de Porte echter die eischen der gevolmachtigden inwilligen, zal zij berusten in de uitspraken der conferentie? Het heeft al den schijn alsof zij liever de kans des oorlogs wil wagen dan toe te geven aan eischen, welke zij met hare waardigheid en onafhankelijkheid onbestaanbaar acht. Allah is groot, zegt de Turk, en Allah kan dus den dreigenden oorlog nog verhoeden; daarenboven zijn wij in de oostersche aangelegenheden zoozeer aan verrassende wendingen gewoon geraakt, dat de kans nogmaals veranderen kan en er een uitweg gevonden wordt daar waar tot heden niemand dien nog bespeuren kon.
Zondagavond 17 december 1876 heerschte er in de kleine spoorwegstatie te Châtillon, aan de linie Parijs-Lyon gelegen, eene paniek, welke gewettigd werd èn door het vreeselijke van den toestand èn door het verschrikkelijke ongeluk dat eenige minuten later volgde.
De sneltrein van Parijs was ten gevolge van een ongeval te Montereau verscheidene uren aan de statie te Mâcon opgehouden geworden; daardoor was er op die linie eenige verwarring in den dienst ontstaan, maar wijl ieder op zijn post was, kon dit echter tot geene ongelukken leiden.
Het was intusschen 7 uur in den avond geworden; te Châtillon werd de achtergebleven sneltrein verwacht en tevens van de tegenovergestelde richting een gewone trein. De statieoverste was op zijn post; hij bevond zich aan het telegraaftoestel om de wachtende depeches zijner collega's te ontvangen. De eerste depeche kwam van de zuidelijk gelegen statie Aix-les-Bains en luidde: ‘Houd trein 265 (den sneltrein) tegen: ik zal u trein 272 (den gewonen) zenden.’
De weg bezat slechts eene enkele linie: te Châtillon zouden de beide treinen moeten wisselen. De chef van deze statie had nu onmiddellijk het seintoestel voor den sneltrein op ‘onveilig’ behooren te plaatsen, maar daar hij nog geen bericht had ontvangen van de nadering van dezen trein, meende hij al den tijd te hebben. Hij seinde terug dat hij trein 265 zou ophouden en de weg dus veilig was. Op hetzelfde oogenblik ontving hij echter bericht dat de sneltrein van Culoz, de meer noordelijk gelegen statie, in aantocht was.
De afstand tusschen Culoz en Châtillon is zeer gering, er was dus geen oogenblik tijd te verliezen; de heer Dupont, de statie-overste te Châtillon, snelde naar de linie om het seintoestel te doen verplaatsen. Helaas, nauwelijks was hij buiten aangekomen, of hij ziet den sneltrein in volle vaart de statie voorbijstoomen. De machinist, die zooveel mogelijk den verloren tijd wilde inhalen, had den trein eene snelheid van 65 kilometer in het uur gegeven en zoo had hij tusschen Culoz en Châtillon vier minuten gewonnen. Die vier minuten, gevoegd bij de achteloosheid van den statie-overste Dupont, zouden voor velen noodlottig worden. De heer Dupont stond intusschen van schrik schier verplet; hij had de depeche afgezonden dat de gewone trein uit Aix kon vertrekken en - den hem te gemoet ijlenden sneltrein niet tegengehouden. Er bleef echter nog een laatste kans over: misschien bevond de gewone trein zich nog te Aix en hij telegrafeerde: ‘Houd trein 272 tegen.’ Te laat! Het antwoord luidde, dat de trein zoo even vertrokken was. Wie beschrijft de wanhoop van den onvoorzichtigen en daardoor schuldigen beambte. Eene botsing was onvermijdelijk en dat deze verschrikkelijk zou zijn, mocht men opmaken uit de snelheid, waarmeê de beide treinen liepen, en de duisternis van den avond. Geene macht der wereld kon het ongeluk meer verhoeden en op hetzelfde oogenblik dat de onvoorzichtige nog als wezenloos de noodlottige depeche inzag, had misschien het onheil plaats en lagen door zijne schuld de dooden en gekwetsten reeds ijselijk verminkt onder de verbrijzelde waggons of in den afgrond langs den weg. Dan vloog de ongelukkige, waanzinnig van smart en zelfverwijt, plotseling op, en slechts met geweld konden zijne vrouw en de aanwezige spoorwegbedienden hem terughouden om zich zelf het lot te bereiden, hetwelk zijne onvoorzichtigheid aan de reizigers en beambten van de beide treinen zou doen ondergaan.
De sneltrein stoomde intusschen, snel als een pijl uit den boog, op Aix aan en - zijn verderf te gemoet. De duisternis was volkomen en de talrijke krommingen van den weg en de