[Nummer 27]
Dr. Schaepman.
In de maand februari had de katholieke kring een zeldzaam voorrecht: de vlaamsche afdeeling van die uitgebreide vereeniging, schreef den naam van Dr. Schaepman tusschen die harer conferenciers. De verwachting, welke men van den begaafden man gekoesterd had, werd verre overtroffen, en de naam van den spreker ligt op dit oogenblik op aller lippen.
DE WELEERW. HOOGGEL. HEER H.J.A.M. SCHAEPMAN.
Wij denken dan ook den lezer der Illustratie een wezenlijk genoegen te doen, met het portret van den genialen schrijver meê te deelen en er tevens eenige aanteekeningen bij te voegen, die wij aan een nederlandsch tijdschrift ontleenen - eene hulde welke wij volmondig bijtreden:
‘Herman Johan Aloysius Maria Schaepman zag den 2 maart 1844 het levenslicht. Zijn geboorteplaats is Tubbergen in het Overijselsche, van waar hij op twaalfjarigen leeftijd zich naar Oldenzaal begaf om aan het gymnasium aldaar zijn studiën voort te zetten. Twee jaren later vertrok hij naar het aartsbisschoppelijk seminarie te Kuilenburg en wijdde er vijf jaren aan de studie der humaniora en der philosophie. Professoren en studenten, allen die hem daar gekend hebben, getuigen van de buitengewone vorderingen, die hij op het gebied der wetenschap en der letteren deed en van de ongeëvenaarde wijze waarop zich toen reeds zijn poëtische gaven uitten.
‘In 1863 trad hij in het seminarie te Rijsenburg en werd na voltrekking zijner theologische studiën tot priester gewijd door Z.D.H. Mgr. Schaepman in de kathedraal te Utrecht, den 15 augustus 1867.
‘Den 5 september van hetzelfde jaar werd hij benoemd tot tweeden secretaris van Utrecht's aartsbisschop en zag kort daarop zijn verdiensten als dichter een weinig erkend door de benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden.
In october van het volgende jaar reisde hij naar de wereldstad Rome en behaalde aldaar in 1869 den naam van doctor in de theologie. Zijn verblijf in de Eeuwige stad viel samen met het Vatikaansch Concilie, hetwelk hij bijwoonde.
In 1870 naar zijn vaderland teruggekeerd, werd Dr. Schaepman in october van dat jaar een professoraat aan het seminarie te Rijsenburg opgedragen.
Onder de vele onderscheidingen, welke den grooten dichter later van verschillende zijden te beurt vielen, stippen wij hier nog slechts aan zijn benoeming in 1872 tot lid van het Genootschap van Kunsten en Wetenschappen'te Utrecht.
‘Zijn uitgebreide taalkennis en ervaring op het gebied der kunst kwamen in den laatsten tijd vooral uit in zijn overzettingen uit Dante's werken en zijne wetenschappelijke verhandelingen.’
Schrijver dezer regelen zegt ‘groote dichter’ en die woorden zijn recht toepasselijk op Dr. Schaepman. Niemand is den dichter van Lucifer naderbij gekomen dan hij, en de nederlandsche dichters van dezen tijd moeten voor hem de vlag strijken.
Wij kennen van Dr. Schaepman de volgende stukken: de Paus, Vondel, de Pers, Maria de zondaresse van Egypte, de eeuw en haar koning, Napoleon en verder een aantal prachtige stukken in proza of poëzie, welke in het tijdschrift de Wachter verschenen.
Het meest ingrijpend van alle die stukken is Napoleon. In breede trekken schetst de dichter het leven des keizers. Hij wijst hem u als kind op het vorstelijk Arenenburg; verder, in later leeftijd, als de koude en harde hand van het leven, de speling der eerste lachjes wegveegt en ‘de ploegschaar van den tijd’ diepe voren langs voorhoofd en wang trekt. De staatskunst maakt zich dan van dat wezen meester, en toen eindelijk de hertog van Reichstadt te Weenen stierf, beleefde de zoon van Hortense, ‘zijn keizersdag.’
En hooger rees uw zon;
Al waart gij zwak en arm, verlaten en vervallen,
Gij waart Napoleon!
Napoleon! die naam, zegt de dichter, die nog de wereld schokt en ‘op het koude en richtende