Eenzaamheid.
Ik heb, zegt Alphonse Karr, altijd naar de oorzaak gezocht, waarom de menschen toch zoo boos zijn tegen iemand die in de eenzaamheid leeft.
Is het omdat de menschen zooveel aanschouwers noodig hebben voor alle de schoone dingen, welke zij zeggen en doen, dat zij u niet meer toelaten heen te gaan, tenzij in de uren dat hun heldenmoed en hunne grootheid willen uitrusten?
Is het omdat de mensch die alleen leeft, aan de anderen misschien een weinig te trotsch, schijnt te zeggen: ik heb u niet noodig?
MAROKKEINSCH OPPERHOOFD.
Is de mensch die alleen leeft, voor de anderen misschien een vriend minder om te...... bedriegen, uit te buiten en te verraden; een slachtoffer dat men aan hunne hebzucht onttrekt?
Wil de mensch die alleen leeft, zeggen, dan wanneer hij afziet van den omgang met menschen: ik wil u mijne vriendschap niet meer geven voor uwe vriendschap - mijnen geest voor uwen geest - mijne opoffering voor uwe opoffering - mijne goede trouw voor uwe goede trouw - omdat ik wel zie, dat ik in die ruiling altijd bedrogen, altijd bestolen ben?
Ik heb mij zelven dikwijls afgevraagd: wat zoekt men in de gezelschappen? Is het eene uitwisseling van diensten? Gij weet toch wel dat niemand iets uitwisselt, of hij hoopt er bij te winnen en meer te krijgen dan hij gegeven heeft?
Zijn het de samenspraken? Maar hoeveel dingen vertelt men u die u belang inboezemen - en als gij het geluk hebt, bij toeval, een woord te hooren dat u aangenaam in de ooren klinkt, met hoeveel holklinkende woorden moet gij dat bekoopen!
Hebt gij daarenboven geene boeken - die spreken als gij wilt - die zwijgen als gij wilt - die u zeggen juist wat gij wilt, dewijl ge