bijv. door het omslaan van uwen voet, eenen val of eene andere oorzaak, hebt verstuikt? Het eerste uitwerksel dezer oorzaak was de gewrichtsbanden uiteen te rekken, zelfs te scheuren; ten tweede, de beenen, waaruit het gewricht bestaat, van elkander te verwijderen.
En denkt gij dat deze twee uitwerksels, welke ik daar opnoem, kunnen plaats hebben zonder u aan de mogelijkheid van meer dan een gevaar bloot te stellen?
Wanneer de verstuiking met eene zekere kracht heeft plaats gehad en voornamelijk wanneer gij het lijdend deel niet hebt laten rusten, zult gij het gewricht weldra zien opzwellen en pijnlijk voelen worden. Gewoonlijk duurt het niet lang of het deel wordt de zetel eener min of meer hevige ontsteking, welke de verettering, de verstijving van het gewricht en nog veel grootere ongevallen na zich kan slepen; en het gevaar dat gij loopt zal des te grooter zijn, naarmate uw lichaamsgestel niet sterk, maar zwak en klierachtig is.
En wilt gij nu zaken van zoo groote aangelegenheid aan iemand, zonder de minste geneeskundige kennis, toevertrouwen? Wilt gij onvoorzichtige, op het orakel eener bespottelijke kwakzalverij den tijd laten verloopen, tot dat zelfs de gepaste geneeskundige middelen onmachtig worden om het gevaar te voorkomen?
Weet gij hoe men in de volksklasse, hier in de streek, de ontsteking der keelklieren of zoogenaamde amandelen geneest?
Volgens het zeer diep ingewortelde vooroordeel, behoeft men den lijder slechts eene dikke klis haar achter uit het hoofd te rukken, (doch iedereen kan dat niet, het moet door een kenner gedaan worden) om de ontsteking der aangetaste klieren terstond te zien verdwijnen.
Ik heb voorname heeren en dames gekend, die zich bij den huigtrekker aanboden, om de zonderlinge operatie te ondergaan.
Moet ik u zeggen dat de huigtrekker nooit in zijn leven ook maar een enkelen lijder heeft geholpen?
En hoe begrijpt men dan, dat het vooroordeel toch altijd levendig blijft bestaan? Omdat het wel eens gebeurt dat na de trekking de kenmerken der ontsteking verminderen en langzamerhand geheel en al verdwijnen Is dit niet de geschiedenis van honderd andere ziekten welke alleen door toedoen der behoudende natuur genezen worden?
Ik wil het banvonnis, tegen den urinekijker uitgesproken, niet op den huigtrekker toepassen, dewijl het verwaarloozen der eerste behandeling van de ontsteking der keelklieren gewoonlijk toch geene zeer ernstige gevolgen heeft.
Doch wat ik u raden mag, ga liever bij de eerste verschijnselen der ziekte, uw geneesheer raadplegen, en zeer waarschijnlijk zal deze, met behulp van eenige bloedzuigers, een purgeermiddel, een gorgeldrank, of misschien eenige zeer eenvoudige raadgevingen, de ontwikkeling der ziekte weten tegen te houden.
Iedereen echter zal mij niet gelooven; de huigtrekker zal toch altijd blijven bestaan; want, o, de menschen zijn hedendaags zoo verstandig, geleerd en beschaafd!
Wat een ondragelijke stank was er in het huis! Het was bijna of men zich op eene plaats bevond, waar dierlijke zelfstandigheden tot volkomen ontbinding waren overgegaan.
De lezer zal moeilijk, misschien niet gelooven, wat er in bedoeld huis omging.
Ziehier: vijf dagen geleden, werd een der kinderen, een twintigjarige jongen, door eene hevige ontsteking der gewrichten aangetast.
Voor dergelijke ziekten, welke men dikwijls maar beschouwt als eenvoudige, rhumatische aandoeningen, jichtpijnen of iets dergelijks, gaat men geen dokter raadplegen; de deelen moeten maar warm gehouden worden; die zieke heeft, zoo meent men, niets noodig dan een flink zweetmiddel, en alles herneemt spoedig wederom zijnen gewonen gang.
De hoefsmid in de buurt, die een ervaren veearts was en ook wel een handbreed van menschelijke kwalen kende, kwam binnen, schreef het volgende recept voor en verzekerde dat, in dergelijke gevallen, de genezing zekerder was, dan met de beste geneesmiddelen van den bekwaamsten dokter. Men zou terstond een paar schapen slachten en den lijder van het hoofd tot de voeten in den pels der gevilde dieren naaien, in dier voege dat de vleeschkant der schapenhuid onmiddellijk in aanraking bleef met de lijdende deelen van den zieke, die in dat walgelijk hulsel zoo zes tot zeven dagen moest blijven liggen. Van daar die ondragelijke stank in huis.
Of de zieke genas of nog levend uit de schapenvachten werd gehaald, is mij onbekend, maar dit weet ik, dat indien ik ooit een aanval van rhumatismus kreeg, ik mij voor geen honderd pond sterling gedurende zeven dagen liet innaaien.
Mag ik mijn uitroep van daareven nog eens herhalen? O, de menschen zijn hedendaags toch zoo verstandig en geleerd!
Zoo heb ik in de negentiende, verlichte eeuw met eigen oogen gezien, dat iemand (hij had eene verstijving in de rugspieren) zich gedurende verscheidene dagen liet begraven in verschen paardenmest. lk zie den armen drommel nog liggen. In den hoek van den haard had men eene dikke laag paardenmest uitgespreid; op dat brandend bed had de zieke zich neêrgelegd en de huisgenooten hadden hem weder bedekt met eene nieuwe laag mest; de armen en het hoofd bleven vrij.
Wel kermde de man, dat de ademhaling zoo moeilijk was, dat de hitte van den paardenmest hem letterlijk verbrandde, dat hij ging stikken bij de werking van het recept; doch de buurman, die het nakomen zijner voorschriften in persoon bewaakte, verzekerde dat hij geen het minste gevaar liep, en dat er nog een heele tijd moest verloopen, voordat de kuur als volledig kon beschouwd worden.
De Hemel weet hoe de behandeling ware afgeloopen, indien een benauwd gekerm, opgevolgd door eene onrustwekkende bezwijming de huisgenooten niet hadde verwittigd, dat de lijder gevaar liep onmiddellijk te sterven. En dit was ontwijfelbaar gebeurd, indien men den armen lijder niet terstond uit zijn brandend graf hadde opgehaald.
Vele navolgers zal de man nooit hebben; evenmin als die andere die zich de schapenvachten om het lijf liet vastnaaien; doch ik[...] niet verzekeren dat op een gegeven oogenblik de two[..] ten nog niet worden hernieuwd.
En denkt gij nu waarlijk nooit tandpijn meer te krijgen omdat gij een ouden tand, in deze of gene omstandigheden getrokken of uitgevallen, aan een touwtje gebonden, om uw hals draagt? Of dat gij nooit meer door de anderdaagsche koorts zult worden aangetast, dewijl gij, op aanraden uwer lichtgeloovige buren, gestadig een eendenvleugel in uwen zak hebt?
Zoudt gij het durven wagen, zooals de wijsneus, die op een overgroot en gevaarlijk gezwel aan de keel bij een zijner kinderen, een paar handen vol pieren legde, en zoodoende beweerde volstrekt geen dokter noodig te hebben, om binnen eenige dagen den lijder volkomen gezond te maken?
Kent gij het middel dat men in de lichtgeloovige klas gebruikt, wanneer sommige zieken het toppunt van gevaar hebben bereikt? Er wordt eene jonge duif gehaald en levend in de lengte doorgesneden. Onmiddellijk wordt tegen elken voet van den lijder de bloedende helft der arme duif gebonden, in de verzekering dat de ziekte weldra een gunstigen keer moet nemen.
Hebt gij geen diep medelijden met dien armen sukkelaar, die beweert nooit in zijn leven meer ziek te zullen worden, indien hij slechts een stukje van eene koord had, waarmede zich iemand heeft verhangen? Van dat stukje koord zou hij een dunnen draad vlechten dien hij, zijn leven lang, om den hals zou dragen; en wat er ook in zijn lichaam mocht gebeuren, nooit zou hij een dokter meer raadplegen, om de zeer bondige reden, dat hem voortaan niets meer zou kunnen hinderen.
Aan al die domheden geloofde men voorheen ‘in den goeden ouden tijd’; aan al die domheden gelooft men nog heden in de verlichte negentiende eeuw.
Mag ik u een goeden raad geven, zoo laat al die vooroordeelen, welke u vooreerst zoo belachelijk maken en daarennboven uwe dierbaarste belangen misschien in gevaar brengen, voor altijd varen.
Komt het u niet bespottelijk en dom voor, dat iemand naar zijn schoenmaker gaat, indien hij zijne gebroken vuurtang wil doen herstellen? Dat hij de hulp van den onderwijzer zou inroepen, wanneer hij een nieuw kleed moet hebben? Of dat hij bij zijn buurman, den timmerman, verver of hoefsmid gaat aankloppen, wanneer hij eene audientie vraagt bij den minister?
Even bespottelijk komt het mij voor, dat een zieke den raad zou inroepen van iemand, die volstrekt geen geneesheer is, of in voorkomende gevallen zijn eigen dokter wil wezen.
‘Ja, maar deze of gene kan van vader of moeder een geheim middel hebben geërfd, dat......’
En hoe zal die ‘deze of gene’ oordeelen of zijn middel dat zeer deugdelijk kan wezen, juist voor uwe kwaal, die hij niet kent, kan aangewend worden. Of zijn de kennis van 's menschen gestel, van de honderden ziekten, waardoor het wordt ondermijnd, zijn studie en ondervinding eene zoo gemakkelijke of onverschillige zaak?
O, neen, ik verzeker u, dat geneesheeren, die schitterende studiën deden en later grijs werden in het vak, nog dagelijks bij deze of gene ziekte stil staan en in twijfel vei keeren, zoo over den aard als over derzelver behandeling.
Laat daarom de beoordeeling uwer kwalen aan niemand anders dan aan den geneesheer over, hij alleen is in staat u wezenlijk van dienst te zijn.
Heb steeds vertrouwen in hem, en behandel hem zóó dat hij uw vriend zij en blijve. Geloof hem in alles; en gebeurt het dat zijne kundigheden en die zijner ambtgenooten u niet meer kunnen redden, (iets wat altijd van tijd tot tijd zal gebeuren) geef u dan over aan den wil van den oppersten Geneesheer daarboven.