en andere mondbehoeften veelal groote zware karren gebezigd. In bovenstaande gravure is de intocht voorgesteld van eenigen dezer wagens, door grove, sterke paarden getrokken, die men van de landlieden in de westelijke steden van Frankrijk had gerequireerd.
Bij de approviandeering bleek het intusschen, hoe naast het broodsgebrek ook nog voor velen de geldkrisis de grootste bezwaren opleverde. Terwijl sommige levensmiddelen zeer goedkoop werden aangeboden en men bijv. in eenige straten vijftig haringen voor twee franken zag verkoopen, kwelde tal van kooplustigen het treurige bewustzijn, dat zij geen twee franken meer in de wereld bezaten en tevens het vooruitzicht misten die spoedig machtig te worden.
De lagere volksklassen leden hierdoor soms niet zoo erg als velen uit den beschaafden stand, omdat de eerstgenoemden door de gewoonte dikwijls minder behoeften hebben, bovendien bij het gouvernement als armen te boek stonden en veelal hun het noodzakelijk onderhoud gratis werd toegedeeld. Geheel anders was 't echter gesteld met de koopmansklerken, wier kantoren gesloten waren, kunstenaars en anderen, op- en afgaande met de wisselende eb en vloed in de hoofdstad van de rijkste en aanzienlijkste klassen in geheel Europa. Velen dezer, die te voren nooit armoede kenden en zelf aalmoezen gaven, zonder in de verste verte aan de mogelijkheid te denken, dat zij die eenmaal zouden moeten terugvragen, ondervonden thans dat de fabelachtige prijzen van vijf lange maanden hun geheelen voorraad contant geld hadden uitgeput en moesten zelf, na eenige dagen worstelens tegen den honger, om ondersteuning bedelen. Een der leden van een engelsche weldadigheidsvereeniging getuigt dat de toestand van deze soort van armen het verschrikkelijkste was. ‘Er lag iets onbeschrijfelijk pijnlijks,’ zegt hij, ‘in den aanblik van die ongelukkige lieden, wanneer zij bij ons kwamen, om de bekentenis af te leggen van hun lijden en ontberingen. Die scherpe lijnen om neus en mond waren niet slechts door den honger gegroefd, maar stonden daar als getuigen van de zedelijke worsteling, waarmede de rampzaligen hadden gekampt, alvorens zij er toe overgingen hunne armoede te belijden.’
Waartoe de hongersnood de arme bewoners van Parijs dwong over te gaan, blijkt uit onze gravure op bladzijde 349, door een Parijzenaar gedurende het beleg zelve vervaardigd, waarin hij een hondenvanger voorstelt die bezig is een paar dezer dieren op te vangen om ze vervolgens, of te slachten en zelf op te eten of voor fabuleuse prijzen te verkoopen.
Voorzeker, het verborgen lijden, dat duizenden in Parijs en elders te verduren hadden, wordt lichtelijk bij de beschouwing van de rampen des oorlogs over 't hoofd gezien en toch het was wellicht niet minder verschrikkelijk dan zoovele onheilen en verwoestingen die een meer ontzettenden aanblik boden.