cieteit van Jezus aangenomen, en twee jaren later, na't voleindigen van zijn proeftijd, door Keulens wijbisschop tot priester gewijd. De eerste strijd, dien de jeugdige en van iever blakende priester nu te strijden had, was met Herman von Wied, den plichtvergeten aartsbisschop-keurvorst van Keulen zelf, die aan de boorden van den beneden-Rhijn de Hervorming poogde in te voeren. Aangespoord door de keulsche geestelijkheid, bijgestaan vooral door den beroemden aartsdiaken Johan Gropper, gesteund door de burgerij en de leden der Universiteit, samenwerkend met George van Oostenrijk, Prins-bisschop van Luik, wist canisius te Worms Keizer Karel V er toe over te halen, om te Rome de afzetting van den onwaardigen aartsbisschop te verzoeken. Dit geschiedde en het grijze Keulen had het behoud van den geloofsschat aan een zoon van Nederland te danken.
Bij voornoemde gelegenheid had de kardinaal van Augsburg, Otto Truchses, den wakkeren Nijmegenaar leeren kennen, en bij die toevallige ontmoeting was er tusschen beiden eene innige vriendschap ontstaan, welke zich nimmer in de toekomst verloochend heeft. De eerste bemoeiing des kardinaals was Canisius aan den dienst zijner Kerk te verbinden en daarin slaagde hij naar wensch. Diensvolgens verzocht en verkreeg hij van Ignatius, om zijn heiligen en geleerden vriend als bisschoppelijk godgeleerde naar Trente te mogen zenden, waar deze in 't begin des jaars 1547 aankwam. Canisius woonde er de 7e zitting der kerkvergadering bij en behandelde in de afdeelingen de leer der HH. Sacramenten. Ofschoon een der jongsten - de zalige telde nog slechts 26 jaren - ‘was er niemand,’ zoo spreekt Z.H. Pius IX in de breve van Canisius’ zaligverklaring, ‘die niet aan zijne geleerdheid in het voordragen, aan zijn rijp oordeel in het ontwikkelen van vraagpunten, aan zijne bekwaamheid in het antwoord geven, aan het gewicht zijner uitspraken en aan zijne standvastigheid hulde bracht.’ Toen, bij het uitbreken eener pestziekte, het Concilie naar Bologne werd overgeplaatst, begaf zich de wakkere Canisius mede derwaarts en hij bleef er rusteloos arbeiden, tot dat de Kerkvergadering verdaagd werd.
't Is hier de plaats om te vermelden, dat de zalige, wederom op aandringen van een zijner hooge vereerders, den Kardinaal Stanislaus Hosius, Bisschop van Ermeland, ten tweede male - ofschoon slechts voor korten tijd - ter Kerkvergadering verscheen, toen deze in 1562 andermaal geopend werd.
Bologne verlaten hebbende bezocht Canisius den Heiligen Ignatius en ging zich te Rome voor de voeten van zijn Heiligheid Paus Paulus III nederwerpen, om van daar naar Messina in Sicilië over te steken en er de welsprekendheid te onderwijzen. Op aanhoudend verzoek van Willem, Hertog van Beieren, die aan den Roomsch-Koning Ferdinand het bezit van den grooten Nederlander voortdurend betwistte, keerde Canisius spoedig naar Duitschland weder, en ofschoon de leuvensche Universiteit hem reeds in 1547 honoris causa den titel van Doctor had toegekend, ontving hij, zich naar Ingolstadt begevend, op Ignatius’ uitdrukkelijk bevel te Bologne na afgelegd examen, den graad van Doctor in de Godgeleerdheid. Dit geschiedde den vierden October 1549.
Thans zouden wij den gelukzalige, aan zijn geliefkoosd Duitschland wedergeschonken, op het hoofdtooneel zijner werkzaamheden voet voor voet te volgen hebben. 't Ware echter, ook bij de grootste beknoptheid onmogelijk, de schier bovenmenschelijke inspanningen van Duitschlands Apostel, en al zijn lijden en strijden voor de meerdere eere Gods, hier ter plaatste op te sommen of ook maar aan te stippen. De breve der zaligverklaring in de hoofdzaak volgend, mogen wij wel in 't algemeen verklaren, dat niemand lichtelijk zou vermoeden, hoe vele en hoe verre reizen die onvermoeide man gedurende 50 en meer jaren heeft ondernomen, wat al kwellingen hij heeft verduurd, hoe veel moeilijkheden hij heeft doorgeworsteld. Polen, Frankenland, Beieren, Boheme en geheel Duitschland heeft hij ter wille van den godsdienst doorreisd. vele steden en gewesten heeft hij gered, eenige door ze te vrijwaren van de besmetting, die dreigde, andere door ze van het verderf der dwalingen te zuiveren, dat reeds ingekankerd was. In de rijksdagen te Regensburg, te Petrikow, te Augsburg wekte hij de katholieke Vorsten en Bisschoppen der Kerk op, en zette hen aan, om de heillooze vlam, die in lichtelaaien brand dreigde uit te barsten, te smoren.
In de bijeenkomst te Worms, gelijk in Sonnius' levensschets reeds vermeld is, trad hij, omgeven van de bloem der duitsche en nederlandsche godgeleerden, in openlijken redetwist tegen de geduchtste leeraars der dwaling op. In zijne geschriften wederlegde hij zegevierend de lasteringen der Maagdeburgsche Centuriatoren en, tot de minder ontwikkelden afdalend, schreef hij in 't latijn een kort begrip der katholieke leer, zoo klaar en zoo bondig, dat er geen boek is, meer geschikt om de volkeren in de katholieke leer te onderrichten en te bevestigen: - het bewerkte tallooze bekeeringen, 't werd tallooze malen uitgegeven en vertaald in 't Nederlandsch, in 't Hoogduitsch, het Fransch, het Spaansch, het Engelsch, het Schotsch, het Poolsch, het Slavoonsch, het Grieksch, zelfs in 't Hebreeuwsch, 't Ethiopisch, 't Hindoesch en 't Japansch. Door Ignatius zelf met het bestuur der duitsche provincie zijner Orde belast, deed hij voor het onderwijs allerwege collegiën oprijzen en de gezonde studiën herbloeien te Ingolstadt, Munchen, Dillingen, Wurzburg, Weenen, Praag, Freiburg en andere steden. Met zijn heiligen Vader Ignatius had hij het grootste aandeel aan de oprichting van het Duitsch Collegie te Rome, dat gedurende drie eeuwen zooveel voortreffelijke geloofstrijders in alle provinciën van Duitschland gezonden heeft. Vele en gewichtige zendingen werden hem herhaaldelijk door de roomsche Pausen opgedragen: Paulus IV zond hem ten jare 1559 naar Polen om den godsdienst, die er in gevaar verkeerde, te steunen en te sterken; door Pius IV werd hij in 1565 als pauselijk Legaat aangesteld, om de besluiten der Trentsche Kerkvergadering in Duitschland af te kondigen en door Vorsten en Bisschoppen te doen aannemen; door Pius V en Gregorius XIII zijn hem de neteligste aangelegenheden der Kerk toevertrouwd, welke hij immer volgens verlangen der Pausen tot een gelukkig einde bracht.
Bij zoo menigvuldige en zoo uiteenloopende zorgen, die hem geen of luttel verpoozing overlieten, nam hij des nachts een groot gedeelte van de noodige rust om te bidden, en dan, geheel in de overweging van het hemelsche verdiept, smaakte hij zulk een troost, dat hij gewoonlijk overvloedige tranen stortte. Diep was zijne nederigheid en zoo lage gevoelens koesterde hij van zich zelf, dat hij den bisschoppelijken zetel van Weenen, die hem herhaaldelijk werd aangeboden, volstandig bleef weigeren en niet dan met de grootste moeite er toe besluiten kon, om zich voor een enkel jaar met de zorg dier Kerk te belasten. De deugd van armoede, van gehoorzaamheid, van zuiverheid, waartoe hij zich van zijne eerste jaren af door gelofte verbonden had, beoefende hij op eene heldhaftige wijze. Toen hij eindelijk te Friburg in Zwitserland, waarheen hij gezonden was, nog vele en groote zaken voor de eere Gods en de zaligheid der zielen verricht had, sluimerde hij, niet meer door den ouderdom dan door langdurigen arbeid uitgeput, zachtjes in de omhelzing des Heeren in, den 21 December des jaars 1597, in den ouderdom van 76 jaren.
Zoo leefde, zoo stierf de tweede Apostel van Duitschland, de groote Nederlander, de zalige Petrus Canisius van Nijmegen.
Zijn dierbaar vaderland, zijne brieven getuigen het, was en bleef steeds het voorwerp zijner teederste bezorgdheid. Nijmegen inzonderheid lag hem voortdurend aan het hart: voor het altaar der aloude Sint-Stephanuskerk had hij als kind meermalen de vurigste beden gestort en, aangetrokken door die herinnering zijner jeugd, bezocht hij op rijperen leeftijd telkens zijne vaderstad, wanneer de gelegenheid zich aanbood. In 1555 schreef hij uit Weenen een hartroerenden brief aan een der nijmeegsche burgemeesters, zijn bloedverwant Wichman Buys, om hem aan te sporen tot krachtige handhaving van den alouden godsdienst. Doch niets pleit zoo welsprekend voor de liefde des Zaligen tot het dierbare Nijmegen, dan het achtdagig bezoek, waarmede hij in 1565, als pauselijk Nuntius, zijne vaderstad vereerde. Zoodra het bericht zijner aankomst ruchtbaar was geworden, geraakte geheel de bevolking in beweging: de regeering, reeds gedeeltelijk uit Protestanten samengesteld, zond afgevaardigden uit haar midden, om den grooten stadgenoot te begroeten en Hem een geschenk aan te bieden, dat hij met de grootste hoffelijkheid van de hand wees. Meermalen predikte hij in de Sint-Stephanuskerk en den maaltijd weigerend, dien zijne bloedverwanten hem ten hunnent aanboden, verzocht hij ze van zijn kant allen in 't gasthuis, waar hij bij de zieken zijn intrek had genomen. Wat moet het een verteederend schouwspel geweest zijn, toen de groote man en zijne bloedverwanten, op het etensuur, met eigen hand aan de arme zieken het beste en grootste deel toereikten van 't geen ieder had meegebracht! Aan den soberen familiedisch zegende hij de kinderen en allen hieven de hand op en zwoeren, dat zij den katholieken godsdienst, zelfs ten koste van hun bloed, ongeschonden in alle zuiverheid zouden bewaren. In 1623 telde de alom verspreide familie ongeveer 150 leden, die nog allen aan de moederkerk waren getrouw gebleven.
Gedurende zijn aardsche loopbaan was de Heilige de vertrouweling der Heiligen geweest. Ignatius en Franciscus Borgias koesterden, eene onbeperkte achting en een grenzeloos vertrouwen voor hem; den engelachtigen Stanislaus Kostka drukte hij aan zijn kinderminnend hart, toen die jeugdige Pool, uit Weenen voortvluchtig, zich te Dillingen voor zijne voeten kwam nederwerpen; Geneves zachtmoedige Bisschop, Franciscus van Sales, en de groote Kardinaal-Aartsbisschop van Milaan, Carolus Borromeüs, de Heilige Pius V, en Rome's Apostel, de H. Philippus Neriüs, vereerden hem met hunne teederste en vertrouwelijkste vriendschap, 't Was dan ook aan Pius IX, dien grooten heiligenvereerder, voorbehouden, om de zaligverklaring van onzen landgenoot den 2en Aug. des jaars 1864 uit te spreken.
Bondiger en beter kunnen wij deze schets niet sluiten dan met het getuigenis van een zijner landgenooten. In de jaarboeken der Universiteit van Ingolstadt leest men de volgende gedenkwaardige regelen: ‘De 148ste Rector onzer Hoogeschool was Pater Canisius, van de Societeit van Jezus, een man van een bijna meer dan menschelijk genie, van eene verbazende geleerdheid, een uitstekend wijsgeer, een diepzinnig godgeleerde, een welsprekend redenaar en een priester vol waardigheid en zachtmoedigheid. Men kan hem voorstellen als een toonbeeld van godsvrucht, van liefde en van alle deugden, die een geestelijke versieren en aanbevelen. Geholpen door zijne metgezellen, herstelde hij de eer en de waardigheid onzer Hoogeschool, die, sedert den dood van doctor Eckius, haar glans verloren had door afval van eenige leden. Wij danken aan hem in het onderwijs eene meer heldere, welsprekende en degelijke wijze, dan die onzer oude meesters. Indien iemand dien grooten man en dien moedigen