Iets over de klokken.
(Vervolg.)
De oude klokkenspijs bestond, even als die welke ook thans nog voor goede, duurzame klokken gebruikt wordt uit eene legering van koper en tin. Men heeft in onzen verlichten tijd, waarin meer op de goedkoopte dan wel op de degelijkheid gelet wordt, beproefd om klokken van gietstaal te vervaardigen; deze klokken echter, al kon men ze al even harmonieus en zuiver van toon maken als de bronzen uit koper en tin gegoten, zouden desniettemin niet aantebevelen zijn daar zij, naar de verklaring van deskundigen en van hen die er gebruik van hebben gemaakt, slechts gedurende korten tijd dienst kunnen doen; weshalve de hoogwaardige Bisschoppen van Munster en Paderborn aan de kerkfabrieken in hunne respectieve dioceesen het aanschaffen van zulke klokken verboden heuben.Ga naar voetnoot1)
Men heeft langen tijd in de meening verkeerd dat in sommige klokken zilver gebruikt werd, om haar een te welluidender toon te doen geven; maar deze meening schijnt òf uit het verhaal van een monnik van St. Gallen in Zwitserland te zijn voortgekomen, die van een klokkengieter vernaalt dat hij van Karel den Groote 100 ponden zilver gevraagd en gekregen had, om die aan eene klok te gebruiken, welk zilver hij evenwel voor zich behield; òf uit de omstandigheid dat in de middeleeuwen adellijke personen door de vervaardigers der klokken werden uitgenoodigd om eenig zilver in den oven te werpen, voor welke gift zij alsdan het recht van peter- of meterschap bij den plechtigen doop eener klok verkregen. Tot dat einde was, naar het heette, eene opening in den oven aangebracht, waardoor gemelde personen dan eigenhandig hunne gift daarin konden werpen, maar deze opening, wel verre van met de klokkenspijs in verband te staan, kwam op de stookplaats uit, waar het zilver vergaderd en onder de werklieden verdeeld werd.
Over de verhouding waarin het koper en tin in de middeleeuwen samengebracht werden, om eene klok van goeden toon te verkrijgen heeft men tot nog toe niet veel gevonden. Zoo werden in de 13e eeuw voor drie klokken voor de kerk van Dover in Engeland 1050 ponden koper en 500 ponden tin gesmolten; terwijl in de 16e eeuw in Italië bij iedere 100 ponden koper slechts van 23 (voor grootere) tot 26 ponden tin (voor kleinere) gevoegd werden. De verhoudingen zijn in het algemeen zeer uiteenloopend, zoo zelfs dat men op 100 deelen koper van 12 tot 50 deelen tin voegt; meestal echter neemt men 4 deelen koper en 1 deel engelsch tin als maatstaf aan.
Het gieten der klokken vereischt een aantal voorafgaande bewerkingen, die veel zorg en oplettendheid, zoowel als de kennis van de juiste proportiën vorderen.
De voorbereidende werkzaamheden bestaan in het vervaardigen van de kern of de ziel, van het model en van den helm of de kap. De kern bestaat uit eene gemetselden hollen vorm, wiens buitenzijde goed rond wordt gemaakt; deze vorm wordt bestreken met eene laag cement, samengesteld uit klei, paardenmest en korte haren, goed gemengd en gekneed. Naarmate men den vorm bestrijkt wordt deze laag met een compas gelijk gemaakt, waarmede men zoo lang voortgaat tot alle oneffenheden weggenomen zijn. Is deze eerste laag op de vereischte dikte gebracht dan vult men den gemetselden vorm met houtskool, die men aansteekt om zoo den vorm door een regelmatig onderhouden vuur te droogen, waarvoor men een tijdsbestek van 12-24 uren noodig heeft.
Zoodra de eerste laag genoegzaam gedroogd en gehard is, brengt men er eene tweede van dezelfde stof over aan, waarbij dezelfde werking als bij de eerste herhaald wordt; daarna wordt de vorm nog met eene laag, uit asch en zeep samengesteld, bestreken. Deze laatste wordt niet door het vuur gedroogd, en dient om den tweeden vorm of het model der klok, dat om de kern wordt vervaardigd, daar gemakkelijk af te kunnen nemen. Bevorens men tot de vervaardiging van het model overgaat, onderzoekt men nauwkeurig of de kern den vereischten vorm bezit en zonder gebreken is, daar deze anders op het model overgaan waardoor de klok zelve gebrekkig worden zou.
De aarde, waaruit het model vervaardigd wordt, bestaat uit een vloeibaar mengsel van fijn gezift zand, paardenmest en fijne haren. Zij wordt even als de eerste lagen om den vorm gestreken, en deze bewerking herhaalt men zoo dikwijls dat het model volkomen de dikte van de klok verkregen heeft. Iedere laag wordt met het compas glad gemaakt en met het vuur gedroogd, terwijl telkens tusschen de lagen een bekleedsel van hennep gevoegd wordt om het scheuren te beletten. Op het model worden de verschillende ornamenten, welke op de klok moeten gegoten worden, aangebracht; daartoe bestrijkt men het met een compositie van kaarsvet, zeep en een weinig was, waarna de figuren en de wapens in was er op worden geplaatst.
De helm of de kap wordt aldus genoemd omdat hij de kern en het model beiden bedekt; deze moet bijzonder sterk gemaakt worden omdat hij bijna onophoudelijk aan het vuur moet blootgesteld zijn, geheel met vast gestampte aarde bedekt wordt en aan de gloeiende hitte van het gesmolten metaal moet kunnen wederstaan. Men vervaardigt den helm op dezelfde wijze bij verschillende lagen als de twee voorgaande, maar uit eene fijnere kleiaarde, die te voren gezift en met goed gereinigd haar en paardenmest gemengd wordt. Hiermede bedekt men zeer voorzichtig, om de ornamenten niet te beschadigen, de uiterste laag van het model en laat het langzaam maar zonder vuur droogen; dan volgt eene tweede laag, waarbij men het compas wederom aanwendt en ook het vuur, maar dit laatste slechts zoover als noodig is om de ornamenten van was te doen smelten, waardoor de indrukken hiervan in de eerste laag van den helm geprent blijven. Hierna brengt men nog meerdere lagen, maar altijd van eene vastere stof, aan, (waar tusschen men van boven naar beneden kemp voegt) die telkens met het compas goed glad gemaakt worden. Is de helm tot de vereischte dikte en sterkte gebracht dan wordt hij van het model afgenomen en van alle gebreken ontdaan; nu kan het model van geen dienst meer zijn, het wordt dus verbrijzeld en uit den kuil, waarin al deze voorbereidingen hebben plaats gehad, verwijderd. De helm wordt nu in zijne vereischte bositie boven de kern geplaatst en de kuil met vastgestampte aarde gevuld, terwijl slechts eene enkele opening boven door den helm blijft, waardoor het gesmolten metaal wordt geleid. Dit laat men nu langzamerhand in den helm vloeien; er komt eene vlam uit de opening, gelijk aan die van brandenden spiritus, die zoolang aanhoudt tot de helm gevuld en de klok gegoten is.
(Wordt vervolgd in no.29.)