Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 5
(1830)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 202]
| |
Berigt
| |
[pagina *27]
| |
[pagina 203]
| |
nederzag op elk, die de Pen en niet den Degen voerde. Zelfs de Fransche taal, hoezeer van ouds aan het Hof te Brussel vereerd en gesproken, was er verre af van Belgische Grooten onder hare schrijvers te tellen. Eerst toen de Brusselsche Akademie van Kunsten en Wetenschappen (in de laatste helft der Achttiende eeuw, van Gouvernements-wege opgerigt) het gebruik dier taal in hare zittingen en handelingen had ingevoerd, - niettegenstaande de vroegst bij haar ontvangene Prijsverhandelingen schier alle in het Nederduitsch of het Latijn vervat waren - eerst toen begonnen sommige voorname personen, zoo als Van der Vynckt, de Antwerpsche bisschop De Nelis, en eenige anderen, zich op de studie van den zuiver-Franschen stijl meer bijzonder toe te leggen. Doch het Fransch schrijven ging niet zoo gaaf als men zich had voorgesteld: Van der Vynckt moest zijn werk door De Méan, - De Nelis het zijne door | |
[pagina 204]
| |
Lesbroussart, gelijk later De Grave zijne Champs Élysées door Liégeard laten nazien en verbeteren; en toch ontbrak hun nog altijd het echte Fransch fatsoen! Dit gebrek aan voorname beoefenaren der Fransche en Nederduitsche talen in ons land, had echter eenige uitzonderingen, en deze waren geheel ten voordeele der oude Landtaal. De Vlaamsche Dichters en Schrijvers Van Vaernewyck, Houwaert, Van Liefvelt en Lambrecht behoorden tot de aanzienlijkste en adellijksche familiën van Braband en Vlaanderen, in welke gewesten de drie laatstgenoemden zeer hooge posten bekleedden. Niet minder aanzien genoot Jonker Jan Van der Noot, Patricius van Antwerpen, wiens beeldenis verdiend heeft in deze verzameling geplaatst te worden. Hij telde onder zijne aanverwanten twee Kanselieren van Braband, en verscheidene uitstekende Veldoversten. Zijn neef | |
[pagina 205]
| |
Gaspar Van der Noot, Heer van Carloo, redde Egmont het leven in den slag bij Grevelingen, ten jare 1558. Deze Dichter, in zijnen tijd als Prins der Nederlandsche Poëten geroemd, werd geboren te Brecht bij Antwerpen op het hof Pul, in of omtrent het jaar 1538, zoon van Adriaan Van der Noot, wiens grafschrift in de Notitia marchionatûs S.R. Imperii van Le Roy, op het artikel Brecht, wordt aangehaald. Bij Butkens (Trophées du Braband II, p. 508, 509) staat zijn' naam tweemaal op de lijst der Schepenen van Antwerpen te lezen, namelijk in de jaren 1562 en 1565. Kort na den beeldenstorm, eenige maanden vóór de komst van Alva in de Nederlanden, verliet hij, met velen van zijne medeburgers, die gelijk hij de nieuwe geloofsleer der hervormden waren toegedaan, de stad Antwerpen, hield zich eenigen tijd te Londen op, alwaar hij | |
[pagina 206]
| |
vriendschappelijke betrekkingen met den Engelschen dichter Spencer aanknoopte, en reisde verder, gedurende elf-jaren, door een groot deel van Europa. Omtrent het jaar 1579 vinden wij hem wederom te Antwerpen, in zeer drukkende omstandigheden, ten aanzien van zijne fortuin, zoodat hij geldelijken onderstand van het Magistraat dier stad verzocht, en zijn stad- en tijdgenoot, de schrijver van het Antwerpsch kronykje hem noemde: Jonker Jan Van der Noot Het jaar van zijn overlijden is ons onbekend. Als Nederduitsche dichter heeft hij zeer groote verdiensten, zijnde hij de eerste geweest, die zijne moedertaal, sedert hare verbastering onder het Burgondische Huis, van vreemde worden gezuiverd, en de Poëzij aan vaste regelen | |
[pagina 207]
| |
heeft verbonden. ‘Onse godlijcke Poët, de vroome Heer Van der Noot (zegt Henrik Ackermans, in zijne Apologie voor 's mans poëtiesche werken) heeft ons moeders tale, namendtlick onze Brabantsche ofte Nederlandtsche sprake (daer wt roeyende veelderley woorden die gheen gemeynschappe medt d'onse en hebben) soo heerlijck ende rijkelijck verclaerdt, ende verçirdt, dat sy heur niet en derf schamen by de beste spraken vertoondt ende geleken te worden. En dat en heeft hy niet ghedaen in slechte redenen oft simpel prose, maer seer geleerdelijck, kunstichlijck ende rijckelijck, in welbesneden, ghelijc-voetighe, ende suet-vloedende, ende lyricksche verschen; d'eerste, bestaende de manlijck in 12, de vrouwelijcke in 13 Sillaben, hebbende beyde sekeren snede, pause, oft steunen op de sesde sillabe; de tweede manire, hebben de manlijcke 10 en de | |
[pagina 208]
| |
vrouwelijcke 11 sillaben, ende hebben beyde de pause, snede, oft steunen op de vierde sillabe. De derde manire sijn van 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 oft 9 sillaben, nadat de wijse, sangh' oft harmonie is der hymnen, oden oft der Lyrikens die men maken wilt. En soo elck vers des iersten stocx is, soo moet oock elck vers van al d'ander stocken des selvighen ghesangs wesen, enz.’ Wij kennen van Jonker Van der Noot elf verschillende Dichtwerken, waarvan negen in folio-formaat (doch elk de honderd bladzijden niet te boven gaande), meest vergezeld van Fransche vertalingen in dichtmaat tegen over den Nederduitschen tekst. Acht bundels dragen den naam van Poëtiesche werken van Mynheer Jan Van der Noot. Les oeuvres poëtiques du Sr. Jan Van der Noot en zijn gedrukt te Antwerpen, de eerste, in-8o, omtrent het jaar 1565 en de andere, in-folio, in de jaren 1579, 1580, 1581; 1585, 1588, | |
[pagina 209]
| |
1590 en 1592. Zijne andere werken zijn: Het Theatre ofte Tooneel des Werelts, 8o 1568 (waarvan eene Engelsche vertaling door Spencer in 1569, en eene Hoogduitsche door Balth. Froe in 1572 het licht zag) - Cort begryp der XII boeken Olympiados beschreven deur I. Jan Van der Noot, Patricius van Antwerpen. Abrégé de douze livres Olympiades composez par le S. Iehan Van der Noot, Patrice d'Anvers. En Anvers de l'imprimerie de Giles Vanden Rade, l'an 1579, in-fol. Lofsang van Braband beschreven deur I. Jan Van der Noot, Patritius van Antwerpen. Hymne de Braband composé par le Sr. J. Van der Noot, Patrice d'Anvers. Ibid. 1580. in-fol. alle met platen en met het portret van den dichter, boven 't welk men leest: divini poete d. ioannis van der noot efig. De Olympiados en vele van de andere gedichten zijn gemaakt ter eere van zijne Minnares | |
[pagina 210]
| |
Olympia, wier liefde hem menige goede strophe ingaf. Wij zullen tot eene proeve slechts bijbrengen het Gedicht beginnende met de regels: Terwyl ghy syt, o schoone!
Veel witter dan albast,
Wie heeft soo reyn ten toone
U 't aengesicht ghepast?
Gelyk op wit satyn
Uw lipkens als robyn?
Wie doedt als roode roosen
By d'Olympien witGa naar voetnoot(1)
U suyver kaexkens blosen
Schoon lief, bericht my dit?.....
Voorwaer, schoon lief, ick meyne
Dat Godt dit heeft ghedaen
Op dat de liefde reyne
My soude doen vergaen, enz.
| |
[pagina 211]
| |
Grieksche, Latijnsche, Fransche, Engelsche, Spaansche, Duitsche, Italiaansche en Vlaamsche Dichters bezongen om strijd den lof van Van der Noot. Men ging zoo verre, dat men hem boven alle de Poëten der Oudheid stelde, en in commentariën van zeven verschillende talen zijne Oden en Sonnetten der wereld bekend maakte. Laten wij als een staaltje daarvan bijbrengen hetgene Cassandra in den bundel van het jaar 1590 van hem getuigt. ‘Il est devenu, (leest men daar) en sa langue, par ses perfections, graces et vertus, poëte tant bon, tant grand et tant parfaict, en toutes sortes de vers et d'oeuvres poëtiques, luy tout seul, comme entre les latins Virgile l'est seulement es vers heroiques, Horace es vers liriques, Ovide es elegies, Tibulle es epigrammes, et autres en autres sortes de vers. O esprit rare et divin! qui pourroit suffisament exprimer tes valeurs!’ En nogthans Van der | |
[pagina 212]
| |
Noot was kort na zijnen dood reeds vergeten! noch Valerius Andreas, noch Sweertius, noch Foppens, nock Paquot, met een woord, geen een van onze Bibliographen heeft hem gekend! Sic transit gloria mundi.
J.F. WILLEMS. antwerpen, 1829. |
|