Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 5(1830)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Louisa Bij het graf van haar Kindje. Daar, waar, 't aardsch gewoel ontweken, Rust des levens zorg verpoost, En de zachte Zefirs adem, 't Groenend loof der wilgen koost; Waar op statige olmentakken, Ongestoord, het sijsje huist, En, in sombre treurcipressen, 't Zachte koeltje spelend ruischt. Ach! daar stond Louise, treurend, Ver van 's werelds woeling af, [pagina 196] [p. 196] Daar zonk zij verbleekt en spraakloos, Op haar teeder wichtjes graf! Knielend, riep zij: ‘weldoend Vader! Die der schepslen lot gebiedt, Waarom spaardet gij mijn kindje, Mij 't aanvalligst telgje niet!’ Ach! zoo zond zij, droevig treurend, Zucht en beê tot God omhoog; Maar een schittrend lichtgeflikker, Treft haar schier bezwijmeld oog: In een wolk, met glans omtogen, Komt, door de Englenrij getorscht, 't Zalig kindje nader zweven, Dat ze eens voedde aan hare borst. Met een stem, zoo rein, zoo hemelsch, Roept het: lieve moeder! ziet, Hoeveel heil in Gods genade, Hier uw zalig kind geniet! Zoo verteederd-als eerbiedig, Door geen droefheid meer verkwijnd, Wil ze 't zalig kind omarmen, Maar én wolk én glans verdwijnt! [pagina 197] [p. 197] Nu, nu is zij meerder rustig, Meer bemoedigd in haar lot, Knielend, roept zij, opgetogen: ‘Ja! 'k erken Uw Wijsheid, God!’ H.C.D. SPIEGELBERG. amsterdam. Vorige Volgende