Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 3(1828)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 238] [p. 238] De Grenspaal Niet verre van de Schelde-stad En langs haar effen baan, Daar wees weleer van Noord' en Zuid' Éen Paal de scheiding aan. Ik reed niet zelden op dien weg, Doch nooit den Paal voorbij, Of een gevoel van vreugde of smart Ontwaakte steeds in mij: Wanneer ik, reizend naar het Noord', Mij voor den Paal bevond, Dan juichte ik vrolijk: ‘zijt gegroet O Vaderlandsche grond!’ [pagina 239] [p. 239] Doch ging ik naar het Zuiden heen, Van droefheid overmand, Ik riep, als ik den Paal maar zag: ‘Vaarwel, mijn Vaderland!’ En echter was reeds Noord' en Zuid' Één enkel Rijksgebied; Doch staatkunst had ons wel vereend, Maar Broederschap nog niet. Hoemeer ik nu van tijd tot tijd, Dan her- dan derwaarts toog, De steenen Grenspaal viel allengs Mij minder in het oog. En toen ik, 't is een jaar geleên, Tot hier de laatste maal, Op nieuw naar Amstels muren trok, Vergat ik schier den Paal. Dan ach! de wagen was zoo zwak En kraakte keer op keer, De voerman vloekte nog en 'k lag Reeds bij den Grenspaal neêr. [pagina 240] [p. 240] Een ander rijtuig werd gehaald, Ik bleef terwijl alleen. Het reizen had mij afgemat, En stil was 't om mij heen. En val en Paal en grens ten spijt, Mijne oogen loken digt. 'k Weet niet of 'k waakte, droomde of sliep, Maar 'k zag een helder licht. 't Sloeg schittrend op den steenen Paal, Waar voor de Koning stond, Om wien geschaard van elk Gewest Zich een gezant bevond. De Noorder reikte dien van 't Zuid', En deze aan geen' de hand, En allen zwoeren Broederschap Den Vader van het Land. Ik zag de heldre lichtkolom, Al meerder uitgebreid, Zich openen, en voor mijn oog Verschijnt Menschlievendheid. [pagina 241] [p. 241] Haar vinger wijst in 't bloote hart, Haar hoofd omglanst een boog, De Oranje-tak prijkt in haar hand, De Hemel in haar oog. Zij strengelt aller handen zaâm In Willems hand bijeen, En slaat de groep d'Oranje-tak Voor broederband omheen. En 'k hoor het klappen van de zweep, En koets en paard zijn weêr; Mijn hart ziet Volk en Koning steeds, Maar Paal en Grens niet meer. dendermonde. P. KOSTER. Vorige Volgende