Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 3(1828)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] De twee Vrienden. Jan had tot buurman Jaap; - zij waren beste vrinden, Elkaâr getrouw tot in den dood; En beiden zwoeren, dat in nood De een steeds bij d'ander hulp zou vinden. Jaap werd gedagvaard voor den schout: Er was op 't dorp een koe gestolen, En in het stal van Jaap vond men een koe verscholen, Volmaakt aan 't dier gelijk, dat hem dit onheil brouwt. Jan zou getuige zijn voor Jaap. - ‘'t Kan mij verbazen, Mijn' buurman hier te zien verdacht: Want in het vorig jaar (zoo riep hij uit met kracht) Heb ik die koe bij hem alreeds als kalf zien grazen.’ Dat woord klonk als een klok, en buurman Jaap kwam vrij; [pagina 209] [p. 209] Maar door het vriendenpaar werd korte rust genoten, Daar Jan beschuldigd werd, dat hij Op afgepaalde jagt een' haas had neêrgeschoten. Jaap toont nu op zijn' beurt, dat hij zijn' eed niet schendt, En, daar hij tot den schout zich wendt, Roept hij vol geestdrift uit: ‘Wie durft mijn' vriend verdenken? 't Is nijd, 't is enkel nijd, die 't waagt zijne eer te krenken: Ik heb bij hem dien haas reeds als konijn gekend.’ amsterdam. J. VAN OOSTERWIJK BRUYN. Vorige Volgende