Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 1
(1826)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina *18]
| |
[pagina 179]
| |
Bij de beschouwing van het gebouw der Hoogeschool, te Gent.Ga naar voetnoot(1)
Ontsluit uw boekrol, grijs verleden!
Door deugd gesierd, door schande onteerd.
Treed toe in 't onbeneveld heden,
Waar 't licht de graauwe nev'len weert.
Geleid mijn Zangster langs de puinen
Van brokklig marmer en arduinen,
Waarop de tijd zijn zetel sticht;
En breng des menschdoms vroegste daden,
Met vloek of zegening beladen,
Ons voor het opgeklaard gezigt.
| |
[pagina 180]
| |
Daar rijst, met torens, zuil en wanden,
Een tempel Gode toegewijd;
Daar moest een heilge fakkel branden,
Die voor heel de aard zijn glansen spreidt.
Maar 't heilig doelwit wordt ontluisterd,
De vrije ziel wordt er gekluisterd,
En zinkt in slaafsche boeijen neêr.
Het bijgeloof, ten troon gestegen,
Zwaait d'ijzren scepter allerwegen,
En 't menschdom is Gods beeld niet meer.
God wenkt, met zoo veel ramp bewogen,
En de aard rijst uit den doodslaap op.
De waarheid glanst voor aller oogen
En morzelt dweepzuchts trotschen kop.
Geen cel houdt meer den schat besloten,
Die 't rijk van kennis kan vergrooten,
En deugd met wijsheid zamen paart.
De boei ligt voor altoos verbroken,
Het licht is voor altoos ontstoken,
De mensch is weêr Gods beeld op aard.
| |
[pagina 181]
| |
Een tempel rijst, met zuil en wanden,
Aan de achtbre Wijsheid toegewijd.
Daar zal een heilge fakkel branden,
Die voor 't heelal zijn glansen spreidt.
Daar binnen voelt de mensch zijn waarde,
En rukt zich los van 't stof der aarde
En zweeft in hooger kringen om.
Hier schuwt de reine geest het duister,
Hier praalt de zon, met eeuw'gen luister,
In 't godgevallig heiligdom.
Die tempel, hoe de orkanen loeijen,
Zij de eerste steun van 't vaderland!
De dwing'landij smeedt juk noch boeijen,
Waar de outervlam der wijsheid brandt.
De zuivre Godsdienst, zacht en teeder,
Blikt vriendlijk op Minerva neder,
Die schittrend op haar' zetel praalt.
De hemel houdt, met welbehagen,
Op 't kunstkoor 't heilig oog geslagen,
Daar de aard geknield haar dank herhaalt.
| |
[pagina 182]
| |
De verste naneef moog het weten,
Hoe hoog ons hart deez weldaad acht.
Geen Belg zal ooit het heil vergeten,
Door Neêrlands vader aangebragt.
De tijd zal d'achtbren tempel sparen,
Waar, trots het went'len van de jaren,
Een onverdoofbaar altaar brandt.
Hier doe 't gewelf het lied weêrgalmen,
Dat opstijgt, met de wierookwalmen,
Voor Wijsheid, Deugd en Vaderland.
J.J.F. WAP.
gent, 1825. |
|