| |
| |
| |
[De belydenis van een lichtmis]
Vermits gy volstrektlyk vordert, bekoorelyke Charlotte, dat ik u een openhartig verhaal doe, van alles wat my, geduurende myne dienstbaarheid onder de standaard van de Godinne der Liefde, is wedervaaren, op dat gy my kent voor het geene ik waarlyk ben, eer het huwelyk ons verbinde, en de fakkel van Hymen, onze onderlinge harten, in een allerzuiversten gloed doe blaaken, zal ik u voldoen; hoewel deeze voldoening de zotste van alle myne bedreevene zotheden is; want waarlyk, Charlotte, gy vrouwen zyt altoos gaarne bezitsters van harten, welken geene andere voorwerpen bemind hebben; doch daar ik beloofd heb, u dit verhaal te zullen doen, zal ik u vergenoegen, en u zelfs eenige
| |
| |
afbeeldingen van myne gepleegde minbedryven mededeelen: ik heb dezelven, ter myner verpoozinge, vervaardigd, en ongetwyffeld zullen ze u kunnen leeren, hoe gy met het uiterste genoegen kunt omhelzen; want indedaad Charlotte, gy zyt, hoe ervaaren, echter nog niet uitgeleerd in de tournooi of steekspelen der liefde.
Een naauwkeurig Historieschryver doet terstond zyn held, benevens de geenen welken denzelven het leven gegeeven hebben, kennen; maar waart gy Charlotte niet, ik zou, wat dit betreft, den Historieschryver, niet volgen; doch ik ken u, en ben wel verzekerd, dat gy my niet te minder zult beminnen, schoon ik u zeg, dat myne bloedverwanten geheel anders over het huwelyk dachten, dan het grootste gedeelte der Menschen doen. Zonder vrees beken ik u dan, dat myne verliefde Ouders de vryheid te zeer beminden dan dat zy zig zouden hebben laaten kluisteren, door de onverbreekbaare banden van een wettig huwelyk:
| |
| |
het woord Contract joeg hen vrees aan, en het denken aan een' Priester of Notaris, deed hen byna in onmagt vallen: het waaren oorsprongelyke Nederlanders Charlotte, en gy weet dat die Natie de vryheid ‘tot zo verre bemint, dat zy ook niet gehouden wil zyn, niet meer dan ééne vrouw te streelen, en te vergenoegen. Myn Vader was een Landscapitein, zynde zyn leven verschuldigd aan de gemeenzaamheid van zeker Majoor met een bekoorelyke Nederlardsche Winkelierster: volstrekt ongedwongen en vry zynde, offerden zy vol yvers op het altaar der liefde, en zy offerden zo lang Charlotte, dat de Capitein myn Vader hun, ten loon hunner dienstvaardigheid, geschonken werd.
De Majoor verloor zyne bekoorelyke Gezellin, en door haar een voorwerp, dat om haare oppassingen en gedienstigheden, meer waardig was, dan de alleronderdaanigste der gehuwde vrouwen. Deeze scheiding was zo smartlyk voor myn dapperen Grootvader,
| |
| |
dat hy zyne overleedene Winkelierster zekerlyk naar de andere wereld gevolgd zou hebben, ware het niet dat hy, ten einde van een maand treurens, zyne droefheid had trachten te verligten, met de vacatuure, welke thans in zyn hart plaats hadt, door een ander beminnelyk meisje te doen vervullen. De goede Majoor beschoot dan welhaast een tweede fortres; doch werd na verloop van eenige jaaren, door een vyandlyken kogel genoodzaakt zyn Winkelierster te gaan opzoeken, en de Hemel weet Charlotte, hoeveel Capiteins hy in het ryk der dooden nog met haar gemaakt heeft, zo men in de elizeesche velden nog kan beminnen, waaraan ik niet begeer te twyffelen, om dat het eene algemeene gewoonte is, zyne schoone een eeuwige getrouwheid te zweeren.
Voor dat de Majoor stierf, stelde hy myn' Vader, die toen twaalf of dertien jaaren bereikt had, onder het opzicht van zekeren Abt, gaf hem tevens een
| |
| |
beurs van duizend Pistoletten, mee bevel van dien zyn' zoon ter hand te stellen, wanneer deeze in staat zou zyn, zig zelven te bestuuren.
Zie daar dan de Capitein in goede handen; tot zyn zestiende jaar werd hy in het Klooster opgevoed; de Abt kweet zig volmaakt van de hem toebetrouwde post, en schikte zynen voedsterzoon voor den dienst des Konings.
Waarschynlyk hebben de heilige voorwerpen welken mynen Vader gestadig omringden, niet weinig toegebragt, om de zaaden der gestrenge kuisheid zyner Ouderen in zyne ziel te zaaijen: gy weet bekoorelyke Charlotte, dat het geestlyke gewaad niet zelden de kuisheid vertoond, doch de wulpsheid en weelde zelve bedekt. Zeer dikwils moest hy deeze of geene boodschap by zekere Dame, Delisse genaamd, gaan verrichten. Deeze Juffer had de ouderdom van dertig jaaren berykt; was Weduwe met twee kinderen, en bezat duizend kroonen renten. Tot haarent
| |
| |
bevond zig ook nog een behaagelyk Meisje van zestien of zeventien jaaren, men wist alomme dat de voorgemelde eerwaardige Vader, geholpen door Mevrouw Delisse, haar het leven gegeeven had; en waarlyk, was de Abt desaangaande verschoonbaar, aangezien hoe ook de kloosterlingen het vleesch teisteren, zy echter het zelve niet kunnen te onderbrengen, Mevrouw Delisse was het niet minder: op haar agttiende jaar was zy reeds weduwe en moeder; de liefde voor haare kinderen belettede haar een tweede huwelyk aantegaan, en evenwel gevoelt men op die jaaren, gy weet het Charlotte, zekere prikkelingen des vleeschs, die volstrekt gehoorzaamd moeten worden, wil men niet dat een inwendig vuar het gantsche gebouw sloope en verniele; wat zou de goede vrouw dan doen? - voor alle kwaalen is een geneesmiddel geschapen, de eerwaarde Vader bezat hetzelve voorde ziekte van Mevrouw Delisse, hy schonk het haar zeer gewillig (het kon de braa- | |
| |
ve Abt niet over zyn gemoed, een schoone Vrouw, in 't bloeijendst van haare jaaren, te zien verkwynen, daar hy het geneesmiddel voor haare kwaal by zig droeg: - ô de Geestelyken zyn zo menschlievend!) Zyne Eerwaardigheid arbeidde zo onvermoeid aan de geneezing van zyne schoone Weduwe, dat zy nu wederom geheel opkweekte, en zelfs zeer dik werd; ook was zy van haaren kant zo dankbaar, dat zy den bekwaamen Abt, na verloop van negen maanden, in het groot wedergaf, het geen zy van zyn Eerwaarde in 't klein had ontvangen. Zie daar bekoorelyke Charlotte, de oorsprong van Julia, het meisje welke zig ten huize van Mevrouw Delisse bevond, en naderhand myn moeder is geworden. De Capitein myn Vader bevond zig dagelyksch by haar, en beminde haar tot zot wordens toe, schoon hy nog niet wist wat het eigenlyk was, dat hy voor haar gevoelde; doch, beiden in jaaren toeneemende, be- | |
| |
greepen de gelieven welhaast dat zy elkander vuurig beminden.
Julia was vernuftig; op haar twaalfde jaar had men reeds goedgevonden, haar het geheim haarer geboorte te ontdekken; zy beklaagde zig des niet, ziende dat haare Ouders haar daarom niet minder beminden; het is wenschelyker, dus had zyne Eerwaardigheid het lieve kind menigmaalen onderweezen, het is wenschelyker te bestaan Julia zo als gy bestaat, dan in 't geheel niet te bestaan, en om zo te spreeken, in het Niet begraaven te liggen. Julia begreep de waarheid van deeze leer allervolmaaktst, zo dra zy den Capitein leerde kennen; want dat immers is zeker, Charlotte, dat men de zoetigheden des levens niet smaakt, voor dat men bemint: aan een weltoebereidde tafel is het goed zyn, maar in de armen van een bemind voorwerp, - och! - trouwens het is u genoeg bekend, wat men dan gevoelt.
Mevrouw Delisse en haare Eerwaardi- | |
| |
ge Geneesheer, zagen met vermaak de liefde welke tusschen mynen Vader en de schoone Julia plaats had; zy verheugden zig in de droefheid die op het gelaat der Gelieven te leezen was, wanneer zy moesten scheiden; en waarlyk Charlotte, hoe jong myn Vader was, hy beminde reeds tederlyk; want dat is een eigenschap van myn geslacht, wy beminnen geloof ik reeds wanneer wy nog in de wieg liggen.
De vermaaken door den Abt genooten, hadden hem een zeker lichaams ongesteldheid veroorzaakt: hy vreesde vóór zyn overlyden, geen tyd te zullen hebben, om myn Vader, wegens het geheim van zyne geboorte te verwittigen, des deed hy hem by zig komen; stelde hem het geld, voor hem van den Majoor ontvangen ter hand, onder het uitten van deeze woorden. ‘Ik ben stervelyk myn Zoon, en gevoel zelfs, dat myn einde reeds begint te naderen, derhalven raad ik u, alle uwe goederen uit het klooster te doen haalen,
| |
| |
en ze ten huize van Mevrouw Delisse te brengen; na myn overlyden zoudt gy mogelyk veel moeite hebbe, om dezelven te bekomen; voldoe derhalven aan deezen mynen raad, en kom daarna weder by my.’ Myn Vader gehoorzaamde, en begaf zig verders weder naar den Abt, die hem vermaande, zonder uitstel naar Rouaan te vertrekken, den Secretaris van den Intendant aldaar, te gaan begroeten; kunnende zig verzekerd houden van door hem bevorderd te zullen worden. ‘Vrees niet, zeide zyn Eerwaardigheid, van u by hem te vervoegen, hy is myn Broeder en myn vriend: ik heb hem van alles wat u betreft onderricht, en hy zal u ongetwyffeld met veel vermaak dienst doen. Verder, dus vervolgde de Abt, moet ik u nog over een gewigtig punt onderhouden; - zeg my, - bemint gy Julia oprecht? my dunkt ik heb in uwe wyze van ommegang met haar, iets meer dan vriendschap
| |
| |
ontdekt’. Myn Vader versterkte den Geestlyke in deeze gedachte, waarna zyne Eerwaarde dus voortvoer. ‘Dit bevallige Meisje, myn Zoon, is de vrucht van een zwak oogenblik; de vrucht van een kwalyk bestredene drift. Mevrouw Delisse is haar Moeder, en ik ben baar Vader. Zo haare geboorte eenige bedenking by u baart, stel haar dan uit uwe gedachten; maar’..... Hoe! Eerwaarde Verzorger, zeide myn Vader, zou ik desaangaande eenige aanmerkingen maaken, wat tog ben ik daaromtrent beter dan zy? en haare volmaaktheden, zo wel als het geene ik voor u gevoel, zouden my den mond sluiten, zo ik al dorst onderneemen, de bekoorelyke Julia, eenige verwytingen wegens haare geboorte, te doen; ik ben reeds ervaaren genoeg, Eerwaarde Vader, om te weeten dat wy op het huwelyksbed niet anders zamengesteld worden dan op het brandend Ledikant van Venus; - geloof my, ik bemin de schoone Julia, zodanig als zy is. De
| |
| |
goede Abt was over de taal van mynen Vader ten uittersten voldaan, en zeide derhalven, ‘Julia is de uwe, Mevrouw Delisse zal haar gewillig aan u afstaan, en wel met eene aanmerkelyke som, welke zy voor haar bespaart. Helaas! myn Zoon, dat geld, het welk ik met oneindig veel moeite verzameld heb, bestaat uit de liefdegiften der Godsdienstige Zielen,. die zedert eenigen tyd onder myne bestiering gestaan hebben’. -
Zoudt gy wel immer geloofd hebben, Charlotte, dat de Godsdienstige Leeken, ook somtyds de buitenbeentjes van hunnen Zielzorger helpen voeden? - maar zy zyn desaangaande onkundig, en dat is genoeg, zy zullen daarom geen oogenblik vroeger of laater in den Hemel komen.
Weinige dagen na dit gesprek verergerde de ziekte, en de goede Abt geraakte op het uitterste. Stervende lag hy nog, ten teken van vriendschap, zyn hoofd op de borst van myn' Vader. De
| |
| |
Monnikken vervoegden zig by het sterfbed; zeiden de gewoonlyke gebeden, en begroeven, volgens het algemeene kloostergebruik, den goeden Vader, zonder eenige droef heid. Meermaalen, lieve Charlotte, doen de Geestlyken hunnen pligt zonder dat het hart'er deel in heeft, en zo zy ergens in van de wereldlingen, althans van die van myn soort, verschillen, het is daarin, want een vuurig Minnaar doet zyn pligt van gantschen harten, en noodzaakt zyn bekoorelyke schoone, al watertandende te moeten zeggen, gy hebt wel gedaan, blyf op deeze wyze volharden, dan zou zelfs een Koningin van Engeland over u voldaan weezen:- is 't niet zo Charlotte?
Het huisgezin van Mevrouw Delisse, beweende den dood van een' Vader, van een' Minnaar en van een' vriend; doch welhaast troostte de weldenkende Weduwe zig met de hoop van het verlies dat zy kwam te lyden, by de eerste gelegenheid te zullen herstellen: en wat myn Vader met de schoone Julia betreft,
| |
| |
zy geloofden van gantschen harte, dat twee Gelieven niet welvoegelyk langen tyd bedroefd kunnen weezen, dus haastten zy zig, om zo veel noodig ware, droevig te zyn, op dat zy, ten hoogsten binnen den tyd van twee dagen, daarvan bevryd mogten weezen. Verders werd 'er eenpaarig goedgevonden, dat myn Vader des anderendaags naar Rouaan zou vertrekken, het welk hy ook deed, niet zonder zyn schoone Julia hartlyk te kussen, en eenespoedige terugkomst te belooven.
Ter genoemde plaats gekomen zynde, deed hy zig by den Intendant, en verder by deszelfs Secretaris brengen, deeze ontving hem, uit aanmerkinge van den overledenen Broeder, met veel vriendlykheid, en beloofde voor hem te zullen zorgen, gelyk hy hem dan ook een Capiteins plaats beschikte. Myn goede Vader nam den Soldaaten-rok aan; ging zyn Compliment by de overige Officieren afleggen, en deeze allen verwonderden zig over het schoone gelaat
| |
| |
en de aangenaame houding van hunnen nieuwen Makker: gy weet Charlotte, dat de kinderen die onder de standaard van Venus geboren worden, veel schooner zyn, dan die, welken onder de bestiering van Hymen ter wereld komen: het schynt of men in het laatste geval de bouwstof bespaart, en al pruilende arbeid; daar men in het eerste geval, als uit een ruimer beurs en van gantschen harte werkt, Zo sterk bemint het menschlyke hart de vryheid, Charlotte, dat het zelfs tot de allerzoetste genietingen niet gedwongen wil weezen; want gy zult my moeten toestaan, dat de man dikwils gedwongen is zyn vrouw te vergenoegen, wanneer hy liever een ander voorwerp zou willen omhelzen, al ware het, dat hy zig, als onze eerste voorouderen, op de harde aarde moest behelpen.
In minder dan drie weeken kwam myn Vader weder: Julia en haare Moeder ontvingen hem met opene armen, de eene als Schoonzoon, en de andere als
| |
| |
geliefd Minnaar. Na de eerste omhelzingen, en een kort verhaal van het geen de nieuwe waardigheid van Capitein betrof, sprak men van het huwelyk: Mevrouw Delisse wilde hetzelve nog vier of vyf jaaren uitgesteld hebben; doch Julia en haar Minnaar waren voor het tegenwoordige oogenblik; maar de schoone kon het Leger niet volgen; zy was alleenlyk bekwaam voor het tweegevecht; het huwelyk kwam ook niet wel overéén met een zestien jaarigen Officier; want hoe zou myn Vader zig reeds hebben kunnen belaaden, met den last van een reizend huishouden. Om echter de Gelieven niet wanhoopig te maaken, kwam men overéén, dat het huwelyk als beslooten afgekondigd zou worden; men zou voorgeeven, dat de voltrekking daarvan om de groote jongheid van myn' Vader uitgesteld werd evenwel zou hy vryheid hebben van den winter, by zyne beminnelyke Julia te mogen komen doorbrengen, schoon hy niet door haar geinkwartierd zou mogen
| |
| |
worden: - een kuschje, een lonkje, een kneepje, zie daar alles wat de Capitein mogt verwerven, en waarmede hy uitgerust werd: heete traanen vermengden zig wel onder deeze geringe gunstjes, maar begryp Charlotte of dat genoeg was, om myn' Vader, maar vooral om Julia te vergenoegen? - Ejndelyk de Minnaar vertrok, en vervoegde zig by het leger.
Geen week verliep 'er, zonder dat de zuchtende Gelieven tyding van elkander bekwamen: de jalousie maakte geen aanslag op hunne harten, schoon dat monster hen echter leeds genoeg brouwde, door het hart van de altyd verliefde Mevrouw Delisse te pynigen. De nog toeneemende bekoorelykheden van Julia, welke reeds door ieder begon aangebeden te worden, kwamen haar, ten haaren opzichte, zeer gevaarlyk voor. Zy had tot opvolger van haaren overledenen Abt, een Franciscaner Monnik van vyf-en-veertig jaaren verkooren, doch had zig als een voorzichtige vrouw,
| |
| |
tot deeze keus niet bepaald, dan na alvoorens de talenten van zyne Eerwaardigheid wel naauwkeurig beproefd te hebben. Een goed aantal zyner Medebroederen benydden hem zyn geluk; maar hy had de voorrang, die hy echter niet waardig was; want Charlotte, zoudt gy immer hebben kunnen gelooven dat de ondankbaarheid zig ook wel eens met een Monnikkenkap tooit, dat een Geestlyke in staat zou zyn, niet om een schoone vrouw te beminnen, want dat hebben wel meer Geestlyken gedaan, de oude Adam zit tog in alle Menschen; maar om een schoone vrouw ten dienste te zyn; haar zyne milddaadigheid te bewyzen; haar gunsteling te weezen, en tevens het oog op haar dochter te laaten vallen; dit echter deed de ondankbaare Monnik, myn Charlotte; doch, daar hy met geen zottin te doen had, wierd zyne ondankbaarheid welhaast ontdekt. Mevrouw Delisse had den vetten Monnik echter al te bekwaam gevonden, en vreesde te zeer van niet
| |
| |
zo wèl weder te zullen slaagen, om hem aftedanken, neen Charlotte, zy belette hem, van haar zyne gunsten niet met haare dochter te doen deelen, door de bekoorelyke Julia, byna altoos in haare kamer opgeslooten te houden; zelfs sloeg haare jalousie tot tiranny over, waarom myn Moeder besloot, haare gevangenis te ontvluchten, en haare Capitein te gaan opzoeken. Ten dien einde schreef zy aan myn' Vader; beklaagde zig over haar lot, en verzocht hem, haar te willen ontbieden. Het antwoord op haaren brief was naar wensch: zy ontving bericht, dat haar Minnaar een kamer ter haarer ontvangst, gereed had; hy zond haar tevens zyn adres; waarop zy niet vertoefde met alles wat zy kon bekomen in te pakken, en zonder afscheid te neemen te vertrekken. Mevrouw Delisse, troostte zig ligtlyk over de vlucht van haare Dochter, verzekerd zynde, dat zy haaren goeden Monnik nu alleen zou bezitten en genieten. De Franciscaner gevoelde daarover wel
| |
| |
eenige smart; doch hy moest zig zyn lot getroosten, en de staatkunde gebood hem te zwygen, want Charlotte;... maar gy weet zo wel als ik dat de Geestlyken staatkundig zyn.
Myn Moeder kwam behouden ter bestemde plaatse aan, en eenige oogenblikken na haare aankomst kwam myn Vader zig in haare armen werpen, en haar in de zynen ontvangen. Verbeeld u myn Engel wat 'er op dit heuchlyk tydstip in beider zielen omging; zy zeiden elkander alles wat de liefde zelve hen inboezemde. Zy plaatsten zig aan tafel om eenig voedzel te neemen; maar eene andere en veel levendiger honger, noodzaakte hen wel dra weder op te staan. Op de kamer, waarop zy zig bevonden, was niet meer dan één bed: (lach niet Charlotte gy zult ook uw beurt hebben.) ongetwyffeld heeft de bekoorelyke Julia zig niet langen tyd laaten bidden, om met myn Vader ter rust te gaan, zy beminden elkander; zy
| |
| |
waren alleen, en zie daar alles wat noodig is, om een jonge Juffrouw te doen besluiten, haaren Minnaar den nacht te helpen doorworstelen. Ongetwyffeld gevoelde myn schoone Moeder de streelende noodzaakelykheid, van alle schaamte te moeten afleggen, en zig te onderwerpen. Zeker, daarin zyt gy vrouwen boven alles beminnelyk, dat gy welhaast van uwe onderhoorigheid overtuigd zyt; dat gy aan die overtuiging gehoor verleent, en u onderwerpt, ja zelfs zo pligtmaatig handelt, dat gy in de onderdrukking, welke de opperhoofdige man, u aandoet, behaagen schept, en hem, na hy onderdrukt heeft, nog streelt.
Waarde en bekoorelyke nacht! het was geduurende uwe duisterheid, dat Julia haaren verliefden Minnaar vergenoegde, en hem alle mogelyke vryheid toestond; het was geduurende die duisterheid, Charlotte, dat hunne zielen
| |
| |
zig, al kussende, de sterke vlam, waaraan ik, uw Karel, het leven verschuldigd ben, mededeelde. Gy weet, dat de zoetheid welke men in de armen van een bemind voorwerp geniet, beter gesmaakt als beschreeven kan worden; gy die ondervinding hebt, kunt u verbeelden hoe gelukkig myne Ouders nu waren; en inderdaad zy beminden elkander zo oprecht, dat een tyd van agttien jaaren, hunne liefde en eensgezindheid niet heeft kunnen verstooren. - Hoe zeldzaam is zulks!
Och! waarom moest de loop van zulke schoone dagen afgesneeden worden! daar zo veele ongelukkige mannen, gepynigd door twist en verdeeldheid, niet leeven dan in afwachting van het gelukkig tydstip dat hun van het allerlastigst juk zal ontslaan! - De gevolgen van een kwaade kraam stortten myn Moeder in het graf. Myn troostelooze Vader kon dit schrikelyke
| |
| |
verlies niet langen tyd overleeven; twee jaaren kwynens sloopten zyne krachten, en de dood, die hy, geduurende al dien tyd, ten zyner hulpe geroepen had, eindigde zyn leeven en zyne kwellingen.
Van myn eerste jeugd af was ik onder opzicht van myne waarde Ouders opgevoed. Na het eindigen van den Oorlog hadden zy zig te Rouaan neder gezet, en werden aldaar door ieder geächt, en gehouden voor voorbeelden van huwelyksliefde. Ik was het eenigste kind van die braave Echtgenooten niet, maar deelde dat geluk met een zuster, welke weinig tyds na myn Moeder overleed. Het manlyk geslacht heeft inderdaad veel aan dat bekoorelyke Meisje verlooren Charlotte; want nog geen twaalf jaaren oud zynde, openbaarde onze geslachts eigenschap, dat is eene altoosduurende trek tot byslaapen, zig reeds zo sterk in haar, dat myne Ouders beslooten hadden, haar aan den eersten Minnaar die zig zou op- | |
| |
doen, afteleveren; denkelyk zonder andere Ceremoniën dan die welken hun eigen huwelyk voorgegaan waren; zy hadden al te wel by ondervinding, dat men slegts het vermogen moet hebben van eenen aangegaanen echt te kunnen breeken, om zelfs het denkbeeld van dien stap te doen, niet eens op te vatten; en ongetwyffeld zouden veelen op onze wyze huwen, ware het niet dat de verblinde wereld 'er eenige schande aangehecht had.
Toen ik in myn agttiende jaar getreden was, riep myn Vader, die wel gevoelde dat hy niet verre meer van het graf af was, my by zig, en vroeg my of ik eenige genegenheid had, om als hy, den Koning te dienen? ‘Myn Zoon (zeide hy) gy zyt in 't midden der wapens geboren, het vaandel van myn Compagnie heeft u, om zo te spreeken, ten wiegenkleed verstrekt, zo de kryg u derhalven mogt behaagen, zal ik u een Luitenantsplaats onder de Ruitery koopen; doch ik be- | |
| |
geer uwen smaak niet te dwingen: weetende van wat aangelegenheid het is, de Kinderen hunnen genegenheid te laaten, opvolgen.’ Ik antwoordde hem dat het gene hy my voorstelde, my boven alles behaagde, waarom hy, over dit antwoord vergenoegd, welhaast aan zyne belofte voldeed, en ik werd zodanig uitgerust dat ik met alle mogelyke eer in het Regiment kon verschynen. Ik nam afscheid van hem, met een voorgevoelen van elkander nimmer weder te zullen zien, en derhalven was myne droefheid onbeschryvelyk; myn knecht rukte my uit zyne armen, en ik was reeds een myl ver buiten Rouaan, eer ik weder tot my zelven kwam De reden deed ondertusschen myne droefheid bedaaren, ik begreep dat myn Vader zig, niet dan tot myn voordeel, van my verweiderde. Ik was onderricht van myne geboorte, en wist, by gevolg, dat, tot geen wettig geslacht behoorende, ik ook op
| |
| |
geene bevordering te hoopen had; dat de bezitting van myn' Vader slegts bestond in eene rente van twaalf honderd Livres, op my overgemaakt, en dat ik derhalven my zelven zou moeten onderhouden.
In myn Regiment aangekomen zynde, maakte ik welhaast kennis met alle de jonge Officiers; want zo wel een Kind van Bellona als van Venus zynde, was ik hun in alle deelen aangenaam, en drie maanden na myne aankomst, zou men my voor een der oudsten van het Corps genomen hebben, zo zeer lag ik het 'er op toe om my achting te verwerven.
Twintig maanden na myn vertrek, vernam ik den dood van myn' Vader. Ik dacht my, wegens dat verlies, nimmer te zullen kunnen troostten; doch de tyd eindigt zo wel onze smerten als onze vermaaken, gelyk zy ook de gedachtenis van het geene ons meest dierbaar geweest is, uit ons geheugen wischt.
Zie daar bekoorelyke Charlotte, myn
| |
| |
geslachtregister doorgeloopen, gy ziet dat ik niets voor u verborgen tracht te houden, en kunt derhalven verwachten, dat ik nu,tot myn eigen levensverhaal overgaande op dezelfde openhartige wyze zal handelen, ik verzeker u myn waarde, dat gy de allerkluchtigste gevalletjes zult hooren; dat ik u tooneeltjes van liefde zal beschryven, welken u hart zullen doen verlangen naar het vermaak van dezelven te helpen vertoonen; pynig u echter niet te veel bevallig Charlotje, gy hebt my by u, één wenkje van uw oog, of een ongedwonge greepje van uwe albaste hand, zal my volkomen van uwe begeerte overtuigen, en gy zult uwe minnelustjes op de allervoldoendste wyze geboet zien.
Toen ik nog Student was, (want ik heb de loop der Studiën vervolgd, tot aan de Rhetorica toe) ging ik met nog drie myner makkers uit, om een vrye namiddag dien wy hadden, zo vermaaklyk als ons mogelyk ware, door te brengen. De bewaaring van het weinige geld
| |
| |
dat wy by ons hadden, veroorzaakte ons al te veel moeite, derhalven trachtten wy ons daarvan te ontslaan, en oordeelden niet beter te kunnen doen, dan by een Hospes te gaan; want dat volkje alleen, weet tog het allerbest de beurs van jonge losbollen te ligten. De oudste van ons gezelschap, was zestien jaaren; ik, benevens de twee overigen, hadden nog geen vyftien jaaren bereeken. Men belastte my met de zorg voor een smaakelyk Colation.
Toen ik de Hospes daartoe de noodige bevelen gaf, vroeg de goede man my, of wy gekomen waren om ons te vermaaken? ik, die den eigenlyken zin zyner vraag niet begreep, en geloofde dat hy alleenlyk van het vermaak dat een weltoebereide tafel geeft, sprak, antwoordde hem, dat wy ons met geen ander dan dat oogmerk tot zynent vervoegd hadden. Het gevolg van dit antwoord was, dat wy ons, zo dra men ons opgedischt had, zagen begroeten door vier schoone Meisjes, zeer onacht
| |
| |
saam gekleed, of liever byna half ontkleed; want Charlotte, haar boezems waren geheel ontbloot, en niet meer dan één of op zyn hoogst twee korte dunne krytwitte rokjes, verborgen voor ons oog de verdere bekoorelykheden dier bevallige gezellinnen. Na op de allervrolykste wyze haar Compliment afgelegd te hebben, vielen zy ons met duizende streelingen aan, en welhaast waren wy gepaard; want ieder Meisje verkoos de knie van een van ons voor stoel, voorts de eene hand om onze hals geslagen hebbende, wist de andere zo wel haar pligt te doen, dat ook een Heremyt voor zo veele caresses onbestaanbaar zou geweest zyn; schoon alleenlyk de oudste van ons, oud genoeg was om al het verrukkelyke daarvan tekunnen gevoelen; want wat ons betreft Charlotte, wy beantwoordden alle de voorgemelde streelingen, met een kusje, een lachje, eene speelende afweering, en wat dies meer zy; wy waren nog in de staat der onnoozelheid, Ge- | |
| |
melde oudste van ons, maakte geen zwaarigheid, van alomme te gaan fourageeren, en zelfs nu en dan met een der bevallige Meisjes te verdwynen, geleidende drie van haar, een voor een, in een nabuurig Kamertje; hy spotte met ons; doch wy lieten hem begaan: wy waren nog zo zot Charlotte, dat wy het onderscheid tusschen een' man en een vrouw niet wisten. By my was de Natuur echter niet stom; maar ik wist niet wat zy my wilde zeggen. Om kort te gaan, wy waren alle drie slegts leerjongens, daar onze oudste reeds voor ruim een jaar, tot meester verklaard, en door Venus in haar heiligdom ingelyfd was geworden. Toen deeze jonge Meester zig gereed maakte, om ook de vierde der Nymphjes eens tusschen vier oogen te spreeken, zagen wy een geheele bende van jonge lieden, van beiderlcije Sexe, in onze kamer verschynen. Wy stonden het veld aan hun af en vertrokken. Hy die zig in het kleine Kamertje vermaakt had, betaalde de
| |
| |
gedienstige schoonheden. Gelukkig of ongelukkig voor my, was ik voor dit maal zonder slag of stoot vrygekomen, ja zelfs had ik niet eens het denkbeeld gehad, van die gelukzaligheid, welke door onzen makker met zo veel welsprekendheids gepreezen werd. Ondertusschen durf ik u niet verzekeren Charlotte, dat ik 'er maagd afgekomen zou weezen, waren wy door het voorgemelde gezelschap niet verstoord geworden: want geloof my, onze vriendinnetjes hadden zo veele bekoorelykheden, en zulke bekwaame handjes, handjes welken zig zo wel op alle de manualen der liefde verstonden, dat ik my nog met een innig vergenoegen die vermaakelyke oogenblikken te binnen breng, en thans niet twyffel of onze bevallige gezellinnetjes zouden welhaaet onze oogen geopend, en ons getoond hebben, dat wy bekwamer waren dan wy zelven wisten.
Een van ons gezelschap was des anderendaags zot genoeg, om aan onze
| |
| |
Professor te verhaalen hoe vermaakelyk wy onzen vryen halven dag doorgebragt hadden. De Schoolvos veinsde, desaangaande door iemand anders onderricht geweest te zyn, en haalde ons wel dapper door, maar vooral den meest schuldigste; hy verweet hem zyne misdaad, en schilderde zyne openbaare en gruwelyke hoerery met de haatelykste trekken af, behandelende hem als een allerverachtelyksten zondaar. Ik verschoon my niet wegens de daad waarvan men u ten mynen opzichte onderricht heeft, antwoordde onze makker, een weinig ontsteld; doch daarna zeer stoutmoedig, ik heb zonder eenige overweeging te maaken, de eerste aanspooring myner drift gevolgd; en schoon ik niet met u wil twisten in hoe verre ik my aan eenige misdaad schuldig gemaakt heb, weet ik echter zeker, dat zo die van Gomorra niet anders gezondigd hadden dan ik, zy niet met vuur van den Hemel gestraft zouden geworden zyn. Wat wilt gy daar mede zeggen, her- | |
| |
haalde de vergramde Professor, niets anders, was het antwoord, dan dat ik de wetten der Natuur gevolgd, en alleenlyk tegen de zeden van ons land gezondigd heb. Maar schobbert zeide onze kyvende meester, is dat geen zonde genoeg en staat het niet aan u om uwe verdorvene Natuur te bedwingen, en haare vervloekte aanspooringen met kracht van reden te bestryden; dat is zo Meester, herhaalde onze makker; maar verbeéld u, dat gy, gewapend met al uwe reden en deugd, aangevallen werd, door een Nimphje zo schoon als de dageraad, omhangen met een luchtig spier wit kleedje, het welk u een vry oog over de aller bekoorelykste borstjes vergunde; met rokjes welke u de fraaiste beentjes vertoonden, en die u volgens de regelen uwer Logica lieten besluiten, wat 'er een voet of anderhalf hooger dan derzelver boorden, te vinden zou weezen; - verbeeld u verder, goede Meester, dat zulk eene schoonheid, haare albaste handen om
| |
| |
uwen hals sloeg; dat zy u streelde, aantokkelde, kuste.... Uit myn oogen, uit myn oogen Vagebond, voer nu de Professor eensklaps uit, als uiteen droom ontwaakt zynde; want Charlotte, hy zelf was zo groot een liefhebber, dat hy door het behaagelyke tafreel, het welke zyne leerling hem afschilderde, als in den slaap gesust was geworden; doch nu, ongetwyffeld door zekere opstyging welke hy aan zig zelven gevoelde, gewekt zynde, begreep hy dat hy zyn gezach verroekeloosd had, door onzen makker zo lang te laaten voortstappen, en derhalven trachtte hy, dien fout, door de voorgemelde uitbarsting te verduisteren. - Gelukkig voor ons, waren wy in een plaats digt aan de straat; want na de voorgemelde woorden van den Schoolvos, maakte onzen makker een diepe buiging en vertrok, roepende zynen bestraffer een eeuwig vaarwel toe. Wy lieten niet na hem te volgen.
Dank zy zynen yver in ons te onder- | |
| |
richten, dat de duisterheden welken onze oogen nog verblindden, verdweenen. Wy sloegen zamen op weg, en onze voorganger stelde voor, dien zelfden avond, onze verworvene vryheid, dat hy ons natuurlyk recht noemde, door een vermaakelyke party intewijen. Derhalven geleidde hy, hy die inderdaad een waar Student was, ons in zeker huis, alwaar hy zeer wel bekend toonde te weezen, door alle de donkere gangen, kronkelwegen, en onderaardsche gewelven welken hy met ons doortrok. Eindelyk geraakten wy in een welgestoffeerde kamer, waarin een gantsch aantal Nimphjes langs den wand geschaard waren. Een dikke Matroone welke, in een afgeschoote Comptoirtje, als de Godin Venus zelve, zat te pryken, en de oogen van haare kalanten deed schitteren, zo wel op haare deftige doch niet min aantrekkelyke schoonheid, als op alle de juweelen, waarmede zy als van rondsomme bezet was, werd door onzen voorganger ge- | |
| |
vraagd, waar Mietje was? - niet thuis Zeide zy. - Dit antwoord scheert onzen makker zeer verdicht vóór te komen; althans hy liep een geruimen tyd, in zig zelven te grommen; gebruikte bykans een gantsche vles wyn; riep ons daarna alléén, en vroeg of wy moeds genoeg hadden, van een kansje met hem te waagen, het geen wy als uit één mond met ja beantwoordden; waarop hy zeide, dat wy hem dan slegts hadden te volgen. Hy geleidde ons zekeren trap op; kwam voor een kamerdeur, en gebood ons, alle onze krachten in te spannen, om hem te helpen in dezelve open te trappen. Wy waren ten uittersten gehoorzaam Charlotte, en donderden met zulk een vreeslyk geweld, op de deur dat dezelve welhaast op den vloer lag; wanneer wy als raazende duivels binnen stooven. Maar verbeeld u onze verbaasdheid, toen wy, by het schynsel van een flaauw nachtkaarsje, onzen Professor voornoemd, met zyn naakte billen uit een ledikant
| |
| |
zagen stuiven, gevolgd wordende, door een bekoorelyk en byna gantsch ontkleed Nymphje. (Gy begrypt Charlotte dat het 't Mietje was, waarna onze makker gevraagd had.) Ik zag de Professor in de uitterste ontsteltenis, met zyn broek in de hand verdwynen, terwyl Mietje, wat meer couragie hebbende, dapper in 't honderd sloeg, en zulke gevoelige muilpeeren uitdeelde, dat wy nu en dan met onze kop tegen de wand stooven: Onder allen lag zy haar geslooten hand, met zulk een geweldigen aandrang voor myn neus en lippen, dat ik door het zien van myn bloed verschrikt, het spoor van myn goeden Professor insloeg, en de deur uitvloog, zynde myne verbaastheid zo groot, dat ik hals over kop de trappen afbruide; en zekerlyk ben ik vallende een anderen weg ingeslaagen, dan wy gekomen waren; want Charlotte, ik viel zo lang dat ik my verbeeldde, nimmer met vallen te zullen ophouden, of voor 't minst in 't ryk der duisternis te zullen aanlanden. Eindelyk
| |
| |
voelde ik grond, raapte alle myn brokken zamen, en vluchtte in 't duister voort; doch welhaast geraakte ik het vaste land weder kwyt; want ik sloeg andermaal van een trap af, dat zekerlyk een wenteltrap moet geweest zyn, doordien ik telkens met myn kop tegen een wand aanbonsde. Deeze tuimeling deed my zo geweldig, met myn gat, tegen een deur vallen; dat dezelve, open stoof en ik my in de open lucht bevond; ik dankte den Hemel voor myne wonderbaarelyke verlossing, en begaf my vol pyn en smart tot mynent, zonder te weeten, uit welk gedeelte van het huis, ik weder uitgekomen was. Menigmaal, heb ik dit myn avontuurtje vergeleeken, by het tegendeel van de beruchte molen, waarin de kreupele menschen gedaan werden, en 'er weder wel ter been uitkwamen; want ik was fluks ter been in dit vervloekte huis gegaan: doch hetzelve had my niet alleenlyk kreupel, maar byna geheel gerabraakt, weder uitgeworpen.
| |
| |
Gy begrypt ligtlyk, bekoorelyke Charlotte, dat ik geen trek had, om weder on der de oogen van mynen Professor te verschynen; ik wist myn Vader overtehaalen (want die goede man leefde toen nog) om my aan zyn gezach te onttrekken. Een geruimen tyd had ik noodig om myn gekneusde ledemaaten weder te doen geneezen, ik had by myn' Vader voorgewend, een vechtpartytje met eenige Studenten gehad te hebben, welk vertelseltje hy voor goede munt opnam.
Nu stond het oogenblik geboren te worden, dat ik het weinigje onnozelheid, het welk my nog overig was, verloor. Het was Nieuwjaarsdag, Charlotte, en myn Vader berichtte my, dat ik, volgens de belachelyke gewoonte, van huis aan huis dienaars te gaan maaken, en met een draaijend hoofd zegenwenschen, altoos hetzelfde en altoos even laag, uit te stooten, niet na kon laaten, zonder my aan onbeleefdheid schuldig te maaken, van ook myn Com- | |
| |
pliment by myn Gemoeder of Dooptante te gaan afleggen. Deeze Dame, ten hoogsten dertig jaaren oud, en van eene uitmuntende schoonheid, was uit staatkunde gehuwd met een Officier, van vyf-en-vyftig jaaren, en bevond zig, met haar Gemaal zedert zeven of agt maanden te Rouaan. Ik begaf my dan, wel opgekleed, naar de wooning van Emilia, dus was de Naam van myn Tante. Zy was een Vrouwtje, Charlotte, welke door haaren ouden Officier, op geen tiende part na genoeg gedaan werd; een Vrouwtje inderdaad zo graag als een Cellezuster. Zy had my geduurende haar verblyf te Rouaan, altoos met de uitterste vriendelykheid en gemeenzaamheid behandeld, en ongetwyffeld myn jeugd verschoond; doch nu scheen zy voorgenomen te hebben, my van myn pakje onnozelheid te ontlasten, althans alles viel zo wel naar haar genoegen uit, dat zy voldaan zou geweest hebben, al ware het dat zy een geheel jaar lang doorgebragt had, om de beste wy- | |
| |
ze, waarop zy my zou kunnen verkrachten, uit te vinden.
Haar Dienstmaagd, die my de deur geopend had, ging my aandienen, en kwam welhaast weder te rug, met het bericht, dat Mevrouw my, met vermaak, in haar kamer verwachtte, gaande tevens ter deure uit, zo zy zeide om een verre boodschap te verrichten; ik wist boven dien, Charlotte, dat Mynheer de Officier, zedert een maand tyds afweezig was, en nog vooreerst niet weder thuis verwacht werd. Hy had een Proces met eenige Geestlyken onderhanden, over de goederen van een zyner Nichten, welke zonder veel geruchts te maaken, van hier in Abrahams schoot overgegaan was. De gierigheid der Geestlyken brouwde hem veel werks; en het is waarlyk niet van heden myn Engel, dat de vervloekte gouddorst die heilige voorwerpen gekweld heeft, zy verachten de tydelyke goederen niet, dan om dezelven in ruimer maate te bezitten; - doch laa- | |
| |
ten wy ons met hun niet ophouden; zy leeven zo als zy 't goedvinden, - de Hemel zy hunne arme ziel genadig.
Ik tra[d] in de kamer van Emilia. Zy lag in de alleronachtzaamste houding op een rustbed uitgestrekt, en veinsde te slaapen. De goede vrouw was heet genoeg, om door de koude van dien dag, die ondertusschen zeer hevig was, niet verhinderd te worden, van met haar geheelen boezem ontbloot te liggen, vertoonende my dus een paar klipjes, Charlotte, waarop Joseph zelf zou hebben moeten stranden. Ik stond verbaasd; doch herstelde my wel spoedig, naderende zo zacht my mogelyk ware het rustbed; en drukte al beevend, een teder kusje op ieder borstje van de bekoorelyke Emilia. Ik merkte dat eene verliefde huivering door alle haare leden sloop; zy beweegde zig; ik verweiderde my; doch hervatte myne gepleegde stoutheid andermaal en wel met eene drievouwdige verdubbeling. Emilia,
| |
[pagina t.o. 42]
[p. t.o. 42] | |
| |
| |
die ongetwyffeld gaarne gevoeld had, dat ik een verdere pooging deed, keerde zig rekkende zodanig, dat haar eene been, van het rustbed kwam te hangen. Deeze haare houding, gaf my nieuwe moed; zo dat ik andermaal naderde; haare ligtte rokjes optilde, en met een brandend oog op de zetel der wellust staroogde. Ik beschouwde met verrukking de bekoorelykheden, welken ik thans voor 't eerst van myn leven zag, en stond als een stokbeeld. Emilia veinsde schielyk te ontwaaken, en riep uit, Hemel! Karel! zyt gy reeds zo vroeg hier? - en in welk een staat hebt gy my verrascht! - Ik, die haare veinzery zeer wel bemerkt had kuste haar hartelyk; maakte haar een zeer kort, en ongetwyffeld een zeer zot Nieuwjaars-Compliment. Ik was zo ontroerd, Charlotte, dat ik niet eens bedacht was, om my naast haar neder te vleijen, om haare bekoorelykheden in den volsten zin te genieten; doch Emilia zag my aan, met een oog dat my
| |
| |
wel duidelyk te kennen gaf, dat het slegts van my af hing, om te triompheeren; het noodigde my stoutmoedig te weezen, en ik zou gezwooren hebben, dat myn Tante my myne blohartigheid verweet. Haare lonkjes dacht my, riepen my toe, onnozelaar! gy ziet met verrukking een' boezem, waardig bewonderd te worden, niet alleenlyk door de menschen, maar zelfs door de Goden; hebt gy lust denzelven te kussen? kom nader dan; wat wederhoudt u? zy wordt immers voor uwe oogen niet verborgen? Deeze taal, Charlotte, die ik zeer wel verstond, boezemde my moeds genoeg in, om my op het bed van de bekoorelyke Emilia neder te werpen; en wel verre dat deeze daad haar mishaagde, drukte zy my in haare armen, en trok my met zo veel geweld op haar schoon lichaam, dat ik geheel roekeloos werd. Ach Mevrouw, riep ik vol tederheid uit, zo het gezicht alleen, van uwe bekoorelykheden zulk eene levendige indruk op my maakt, wat zou dan
| |
| |
myn geluk niet groot zyn, zo gy my toestond van dezelven te mogen genieten! zonder haar antwoord aftewachten, Charlotte, drukte,
streelde en kuste ik haaren bekoorelyken boezem, met het uitterste vuur en schoon myne veinzende Tante my, door de schoonste, hand des werelds, trachtte afteweeren, volharde ik echter in myne streelingen. - Losbol zeide zy, trek uwe baldaadige handen te rug! - maar gy zyt ongelukkig sterker dan ik, - Hemel! welk een vrypostigheid! - nu kwelgeest, is 't zo wel? - nu hebt gy gedaan, niet waar? - Hoe! nogal meér! - en zelfs zonder de voorzichtigheid gebruikt te hebben, van de deur te sluiten! - Op deeze woorden, Charlotte, vloog ik van het bed, verzekerde de deur door een stevigen grendel, en zeide myn Tante, om haar verder gerust te stellen, dat haar dienstbode uitgegaan was. Nu veinsde zy ook minder schroomachtig te weezen. Ronde vleezige albaste handen; een be- | |
| |
koorelyke en roozeroode mond; elpenbeene en netgevormde tanden; een verrukkelyk schoon voorhoofd; de volmaaktste kin die ik immer zag; een boezem welken ik u reeds beschreeven heb; dytjes waarvan ik niet in staat, ben u eenig denkbeeld te geeven, met één woord, het gantsche lichaam van Emilia, was uitmuntend, en werd nu door duizenden kusjes als overdekt. Haar levendige en welspreekende oogen, stortten een vuur in my uit, dat tot in myn hart doordrong. Ik werd niet wederhouden, dan tot zo verre als noodig was, om my niet te veel te vermoeijen. Ik had myn bevende hand niet durven brengen, op die bekoorelyke plaats alwaar wy het leven genieten; maar ook dikwyls uit het leven schynen te zullen verhuizen; alles noodigde my derwaards; Emilia geliet zig door vermoeidheid geene wederstand meer te kunnen doen; ik ontsloeg my van eenige kleederen, strekte my uit in haare armen, en genoot voor het
| |
| |
eerst van myn leven, alles wat ik zou hebben kunnen genieten.
Ha Charlotte! kon ik u thans een denkbeeld geeven van de vermaaken die ik in het omhelzen van Emilia vond! maar zulks is boven myn vermogen. Het is waar, dat wanneer gy my toestaat, u de doorslaandste en gevoeligste blyken van myne liefde te geeven, dat ik dan altoos geloof te zullen bezwyken onder de vermaakelyke aandoeningen, waarin myn ziel in die oogenblikken baad. De zoetheden welken gy my doet smaaken, zyn zo menigvuldig, en doen myn hart met zo veel levendigheid aan, dat ik, schoon als dan louter gevoel zynde, echter telkens geloof het gebruik myner zinnen te zullen verliezen; maar myn Engel! Emilia was de eerste vrouw die ik beminde, zy genoot myne eerste omhelzingen, en haare verborgene bekoorelykheden, hoewel inderdaad minder dan de uwe zynde, waren voor my eene volstrekte nieuwigheid. Ervarener dan ik, vreesde zy
| |
| |
dat myn vlam nutloos zou verspild worden, en om zulks voor te komen, deed zy my door haare bekoorelyke hand, een weg vinden die voor my tot nog toe geheel onbekend geweest was. Ik weet niet hoe ik de algemeene wensch der Minnaars bereikte, maar dat weet ik Charlotte, dat ik volyvers de Godin der Liefde, die my in deeze myne eerste poging zo gunstig was, myne offers bragt. Myn mond was op die van Emilia gehecht; onze verliefde uitdrukkingen smolten in elkander; onze lichaamen waren zodanig vereenigd, dat wy niet meer dan één wezen scheenen te zyn, en in die verrukkingen zeiden onze zuchtjes alleen, dat wy bezield waren. Geheel onverzadelyk, wilde ik den stryd der liefde hervatten, myne onvermoeide Meesteresse gaf zig over aan myne poging, en ik voldeed haar zo wel, dat zy, myn rug met haare blanke handen drukkende uitriep; ‘Hemel! Hemel! welk een groot onderscheid is 'er niet tusschen een jong
| |
| |
kloekmoedig Minnaar, en éen oud zwaklyk Man! Met welk een heerlyk vermogen heeft de liefde u niet begiftigd, waarde Karel! Hoe bekwaam zyt gy niet om een vrouw te vergenoegen! kom, kom andermaal! ik wil u altoos tegen myn' boezem gedrukt houden. - Maar wat ben ik zot! mogelyk zal ik u welhaast, en voor altoos verliezen!’ - Na deeze openhartige uitboezemingen van Emilia gehoord te hebben, verdubbelde ik myne poogingen; zodanig dat wy nog verscheidene keeren stierven en wederom van den doode verreezen: de fakkel der Liefde scheen by ons niet uitgebluscht te kunnen worden. ‘Och! waar zyn wy, (riep myn verliefde Tante andermaal uit;) welk eene zee van weelde! neen, het is onmogelyk meer vermaaks te kunnen genieten!’ na haar eindelyk eene onverbreekbaare trouw gezwooren, en aangeboden te hebben, van deeze vermaaken te herhaalen, zo dikwils het
| |
| |
haar zou goeddunken, sliep ik in, met myn hoofd op haar albasten boezem rustende.
Nu hoorde zy haaren Dienstmaagd boven komen, des stapte zy van de rustbank, ontving de meid aan de deur; verweiderde dezelve, onder een weluitgedacht voorwendzel, en vleide zig daarna weder naast my neder. Na een klein uurtje slaapens, vond zy zig in staat tot een nieuwe onderhandeling; doch zy was genoodzaakt my uit een diepe slaap te wekken. Ik vond myne krachten verspild; maar haare aantokkelingen, herstelden dezelven wederom een weinig; ik verstoutte my den aanval te hervatten, doch moest het opgeeven; en was het wel wonder Charlotte? had ik voor een nieuweling van myne jaaren, niet al vry wel gearbeid? Wy stonden dan op; ik bekleedde de plaats van Kamerbediende by myn bekoorelyke Minnaares; nam vervolgens afscheid van haar en vertrok. Myn beenen knikten waarlyk onder myn lichaam, zo dat ik
| |
| |
werks genoeg had om tot mynent te komen; doch twee dagen daarna was ik wederom dezelfde.
Geduurende vyftien maanden, bleef ik standvastig de begunstigde Minnaar van myne Tante, en vond in haare schoonheid, zo wel als in haare vermaakelyke gesprekken, altoos nieuwe bekoorelykheden; de gunsten die zy my toestond, wel verre van myne liefde te verdooven, deeden dezelve integendeel van tyd tot tyd meer ontbranden, en ik was zo standvastig, dat ik geduurende myne minnehandelingen met haar, zelfs geweigerd zou hebben, eene Godin te omhelzen; doch hoe goed eene verstandhouding tusschen ons beiden ook plaats had, moesten wy echter besluiten, van elkander vooreerst niet weder te zien; ik werd genoodzaakt afscheid van haar te neemen, vermits ik op deezen tyd, als Luitenant in 's Konings dienst aangesteld was geworden. Gy kunt u niet verbeelden Charlotte, met welk een droefheid wy elkander
| |
| |
het laatste vaarwel als toekaatsten; verscheidene maalen viel myne bekoorelyke Emilia in onmagt, zo dat ik haar door het ingeeven van een hartsterking weder by moest maaken. Ik verloor een Minnaares die my aanbad; die omtrent my tot verkwistens toe edelmoedig was, en wier bezit ik boven alles waardeerde.
Van haar afgescheiden, was ik langen tyd zonder eenige vermaakelyke party aan de hand te hebben, en ik geloof dat ik Emilia altoos getrouw zou gebleeven zyn, ware het niet dat ik in myne Mede-Officieren de allerverleidelykste voorbeelden gevonden had; zes maanden bleef ik echter standvastig; doch eindelyk kwam de gryze Adam boven, en Karel werd weder de oude en de zelfde.
De dienst geeft een' Officier niet altoos bezigheid; hy zwerft derhalven dikwils rond, om een middel op te spooren waardoor hy den tyd vermaakelyk kan verdryven. Ik voor my had veel
| |
| |
smaak in het leezen; maar men kan ook niet altoos leezen, Charlotte; ik deed dan gelyk de anderen deeden.
Zeker jong Officier, Duval genaamd, was de geene, met welken ik in de beste verstandhouding des werelds leefde. Na hy mynen aart beproefd en begreepen had, dat ik zyn vertrouwen volkomen waardig was, sprak hy my menigmaal van zyne liefdensonderhandelingen, met zekere Geestlyke Dochter van negentien jaaren. Hy zeide my, onder anderen, dat zuster Clementine (dus was de naam zyner Minnaares) zo hartlyk als hy zelf, naar eene geheime zamenkomst verlangde. 'Er moest dan een middel bedacht worden om in het Klooster te geraaken; doch myn vriend was niet onvoorzichtig genoeg van zig blindelings over te geeven, aan de drift van een Bidzustertje, dat mogelyk zig zelve en haaren Minnaar gewaagd zou hebben, ter verkryging van het geene haar het sterkst verbooden, doch waarna zy evenwel het sterkst verlangende
| |
| |
was. Zedert meer dan vyf maanden was de party reeds geslooten, en de toezegging van haaren kant geschied; maar de zwaarigheid van in het Klooster te komen, had de uitvoering vertraagd. Men begreep hoe noodzaakelyk het was, een vertrouwd vriend te hebben, en hier toe werd ik door den verliefden Duval verkooren. Doch waarmede zou nu de vertrouweling zig vermaaken, terwyl zyne Principaalen in conjunctie waren? Zuster Clementine nam deeze zwaarigheid weg; door hem zuster Pelagia, haar vriendin, toe te voegen. Deeze bewoonde de Cel naast die van Clementine, en werd niet minder dan haar vriendin gepeinigd door de roepende stem der Natuur, in een tyd, dat haar de wet opgelegd was, van dezelve te moeten smooren. De beide zusters hadden een opening weeten te maaken in het beschot dat haar Cellen van elkander scheidden, en door deeze opening onderhielden zy zig eerst over eenige kleinigheden, betreffende
| |
| |
de overige Nonnen; vervolgens over gewigtiger poincten, als, onder anderen over het verdriet, dat een oude Biegtvader haar veroorzaakte, niet alleen door zyn onbehaagelyk voorkomen; maar ook door zyne naauwkeurige vraagen, als willende dat zy hem zelfs een volkomen verslag van haare gedachten zouden geeven, hy vroeg haar dikwils of zy ook een zondig vermaak gewaar werden, wanneer het gevoel haare handen naar een zekere plaats van het lichaam trok; ja of zy..... gy kunt u niet verbeelden Charlotte, tot hoeverre de onvoorzichtigheid of liever de nieuwsgierigheid van zommige Biechtvaders gaat: door hun onbehoorelyk vraagen, verlichten zy hunne biechtelingen in dingen, welken mogelyk altyd voor hen verborgen zouden gebleeven zyn. Pelagia en Clementine, waren dan op deeze wyze de allervertrouwdste vriendinnen geworden. Om haare voorverhaalde gesprekken met te grooter vryheid te kunnen vervolgen, hadden zy een
| |
| |
plank uit gemelde beschot weeten te ligten, die zy 'er zo behendig weder wisten in te zetten, dat de opening door niemand anders ontdekt kon worden. Dikwils sliepen zy by elkander, en pleegden zommige grapjes, welken inderdaad wel niets betekenden; maar haar echter van tyd tot tydzodanig verhetteden, dat zy het pakje hunner zuiverheid onmogelyk langer konden draagen, waarom Pelagia de voorslag van haare vriendin, met betrekking tot de Minnaars, ten eersten aannam. De eenigste zwaarigheid nu was slegts om te weeten, of ik moeds genoeg had, om het gevaar van den nek te breeken, door het beklimmen van een muur van twintig voeten hoog, te trotseeren, ter genieting van een bekoorelyk Nonnetje. Duval deed my den voorslag, en ik nam dezelve gewillig aan: dus was dan nu alles gereed, en de party wierd op den volgenden nacht bepaald.
Eer ik omtrent dit verhaal verder ga,
| |
| |
Charlotte, moet ik u nog een trek van myn boevery vertellen, welken ik in de voorgaande nacht de meid van myn hospes speelde. Deeze uit verscheidene omstandigheden gemerkt hebbende, dat ik een groot liefhebber van de vrouwen was, wilde, daar zy in tegendeel de mannen tot gek wordens toe beminde, my ook aan haar snoer hebben. Zy scheen het 'er zo sterk op gezet te hebben, om een nachtje in myne armen door te brengen, dat zy niets verzuimde om my op haar belust te maaken; doch ik weet niet hoe het kwam, Charlotte, maar ik had zulk een afkeer voor haar, als of zy de duivel zelf geweest ware; ik behandelde haar derhalven altoos met verachting; dit echter schrikte haar niet af, zo dat ik door haar telkens op de allerlistigste en aanlokkelykste wyze, aangevallen werd. Haare caresses begonden my eindelyk te verdrieten, en ik besloot haar een pots te speelen, die wel zo veel te weeg
| |
| |
zou brengen, dat zy my voor altoos vergeeten, en haare overgegeevene liefde in felle haat veranderen zou; ik was ondertusschen voor geene nadeelige gevolgen beducht, aangezien ik tog voorneemens was, van logement te veranderen. My dan eenige dagen lang gelaaten hebbende, even vuurig naar haare omhelzing te verlangen,bescheidde zy my op den voorgemelden nacht, in haar kamer, en ik de toebereidzelen, tot myn oogmerk noodzaakelyk, in gereedheid gebragt hebbende, verscheen ter bestemder tyd by haar: zy zat byna geheel ontkleed, my te wachten, en vloog my met de uiterste drift om den hals; rukte myne klederen schier alle te gelyk open, en geleidde, of liever sleepte my tevens naar het bed, waarop zy zig terstond nederlag. Dit myn voorneemen niet zynde, zeide ik haar dat wy eerst een glaasje wyn moesten drinken, vermits alles dan veel beter van de hand zou gaan. Zy bewilligde; ik haalde een flesje voor den dag;
| |
| |
dronk het eerste glas, en wist, zeer behendig, in het tweede, dat zy zou drinken, een kortwerkend doch sterk slaapmiddeltje te doen. Myn goede meid dronk het zonder bedenken in; vervolgens leedigden wy den fles, en om tyd te winnen, maakte ik eenige gekheid met haar. Toen zy my eindelyk zeide, volstrekt niet langer te kunnen wachten, stelde ik haar voor, dat in den smaak van Adam en Eva te omhelzen wel het allervermaakelykste was; zy begreep my, en stond in een oogenblik, geheel naakt voor myne oogen. (Ik had inderdaad werks genoeg om my te bedwingen, Charlotte.) Nu zoude ik my uitkleeden, waarin zy my zeer driftig de hand bood; doch ik wist my zodanig in myne kleederen te verwarren, dat ik nog niet half ontkleed was, toen myne dienstbaare schoonheid reeds begon te sluimeren. Zy zeide my eene allervreezelykste vaak te gevoelen; ik zette haar op een stoel neder, en zy
| |
| |
sliep wel zeer gerust in. Nu was het tyd om het tooneel te voltooijen. Ik kleedde my zeer spoedig weder aan; bond haar aan haar' stoel vast; hees haare armen in een schuine richting op; (waartoe my de laage zoldering van haar kamer, en de verschillende spykertjes die daar in waren, zeer dienstig was.) sprydde haare beenen wyd uit, stak een stukje nachtkaars in ....... gy verstaat my Charlotte? - zette het kleine nachtlampje, dat zy gewoon was te branden, op een stoof tusschen haare beenen; smeerde, om myn boevery te volmaaken, haar gantsche lichaam met stroop, die ik in een schroeffles mede by my had, en bestrooide haar toen met veeren. - Nu stond ik voor myne schoonheid, die niet anders dan een helsche geest geleek, te lachen, dat ik meende te zullen stikken, eindelyk verliet ik haar, en begaf my weder te bed; zynde myn list van zulk een goed gevolg, dat myn Minnaares ont- | |
| |
waakte, juist toen myn Hospita, des morgens boven gekomen zynde, om te verneemen waar haare dienstmaagd bleef, haar man en alle de verdere huisgenooten geroepen had, om dit schouwspel te zien. Verbeeld u Charlotte, wat 'er zo by de eene als de andere voorviel; de bestroopte had geen moeds genoeg, om my te beschuldigen, of was daar toe te zeer ontsteld, schoon ik mede een van de aanschouwers was; zy sprak niet een eenig woord; alles wat zy deed was my aantezien, met een oog, dat my genoeg voorspelde wat ik te wachten had, zo ik my niet met den eersten uit het huis weg maakte. Dit te doen verzuimde ik ook geen oogenblik, en de Hemel weet hoe het verder met het voorwerp myner schelmery is afgeloopen: ik heb haar nooit weder ontmoet, en ook nooit iets van haar vernomen.
Laat ons nu tot het Klooster wederkeeren. - Na ons dan van een zydene ladder, en een paar pistoolen,
| |
| |
om ons, ingevalle de knechts van het Klooster ons mogten ontdekken, te kunnen verweeren, voorzien te hebben, toogen wy uit, en onze onderneeming gelukte zo wel, dat wy, zonder eenige hinderpaal te ontmoeten, by onze verliefde Cellezustertjes aankwamen. Alles sliep in het Klooster, uitgenomen onze Minnaressen, welken reeds meer dan een uur naar ons gewacht hadden, schoon wy nog vroeger dan den bepaalden tyd verscheenen. Zy namen ons, na eenige wederzeidsche verliefde pligtpleegingen, by de hand, en bragten ons in de Cel van Clementine. Een flaauw waschkaarsje gaf lichts genoeg voor ons; ten minste het overtuigde Pelagia dat ik een zeer geschikt voorwerp voor haar was. Onze loftuitingen wegens de verrukkelyke schoonheid der Zustertjes, werden met gelyke munt betaald, zelfs zagen wy dat niets verzuimd was om ons te bekooren. Een luchtig en onachtsaam nachtgewaad; een zindelyk, klyn, doch smaak- | |
| |
lyk Collation, alles Charlotte, alles riep ons toe, gy Ridders zyt thans in den Hemel der Liefde aangeland. By dit alles kwam nog dat wy geheel onbevreesd konden weezen,aangezien de Celletjes der verliefde Nonnen, zodanig afgeleegen waren, dat wy volstrekt niet beluisterd of gehoord konden worden.
Welhaast waren wy zo gemeenzaam, als of wy zedert verscheidene jaaren, goede vrienden geweest waren. Duval zo ongeduldig als Clementine, nam haar in zyne armen en geleidde haar naar een bedje, dat inderdaad niet gemaakt was voor het geene waartoe het thans zou dienen. Ik bad Pelagia, van in haar Cel te gaan; de plank werd weggenomen, en wy vertrokken. Och, Charlotte! wat vertoonde myn Nonnetje zig bekoorelyk voor myne oogen! Haare luchtige kleederen weeken voor myne handen, en zy liet my begaan. Ik gaf my geen' tyd, om my van het een en ander dat my hinderlyk was
| |
| |
te ontdoen; en behalven dat myn brandende minnedrift my zulks belettede, had ik nog een reden om alle mogelyke spoed te maaken; ik zag naamlyk, dat Pelagia, schoon zo verlangende als ik, echter, nu het op 't uitterste gekomen was, eenigzins aarselde, en dat haare stervende deugd nog eene zwakke poging deed om het veld te behouden. Zo sterk werkt de opvoeding in het menschelyke hart, myn Engel, dat zy zelfs over de Natuur, die, zou men zeggen, tog altoos den hoogsten toon voert, kan triumpheeren; want waarlyk ik geloof dat de opvoeding by Pelagia over de Natuur zou gezegenpraald hebben, ware het niet dat myne gedienstige vingeren, en eenige duizende kusjes, waar mede ik het gantsche lichaam van myne schoone als bedekte, de Natuur onderschraagd hadden; want voor dit vermogen was de opvoeding niet bestaanbaar; Pelagia bezweek, en ik zag my meester van de verborgen troon der Godinne Venus. Een gevoel van het zoetste vermaak,
| |
| |
deed myne schoone alle aanmerkingen, op de stap welke zy nad bestaan te doen, staaken. Toen wy van onze verliefde bezwyming wederom bekomen waren, kon zy echter niet nalaaten, my tederlyk aanziende, te zeggen; ik heb dan die schoone bloem, welke, wanneer zy eenmaal geplukt is, niet weder herboren wordt, verlooren! - Inderdaad een groot verlies! -en het eenigste dat my daaromtrent kan troosten, is, dat zk gezondigd heb met een voorwerp dat de liefde eener Godinne waardig zou weezen. Door myn mond op haare lieve lippen te drukken, deed ik haar alle verdere a[a]nmerkingen staaken, en door duizend kusjes, ontstak ik andermaal in haaren boezem, het vuur, dat haar by onze eerste zaamenkomst zo blykbaar bezield had; ja welhaast werd zy zelfs veel vrolyker darteler en ongebondener, dan zy tot nog toe geweest, was, het geen ten gevolge had, dat wy ons van alle hindernissen ontdeeden, omdaar wy nu als natuurlyke Menschen
| |
| |
handelden, ook natuurlyke Menschen te gelyken. 't Is wonderlyk, Charlotte, dat het zo vermaakelyk is, als een natuurlyk mensch te werk te mogen gaan, daar evenwel de geleerden den natuurlyken mensch zo jammerlyk vervolgen, en hem als tot een uitvaagsel maaken! zouden zy 't wel recht hebben, Lotje? zou de natuurlyke Mensch wel zulk een snood en verachtelyk schepzel weezen? Immers is hy vatbaar voor uitneemend genietingen? - ja maar zal men zeggen, voor dierelyke genietingen; - zo is 't; doch evenwel genietingen, welke hy met den allerbekeerdsten deelt? - Ik weet het wel, men brengt hier tegen in, dat een bekeerde die zoetheden op een heilige wyze smaakt, daar de Natuurlyke Mensch alleenlyk de voldoening zyner driften zoekt; doch zie daar eene wonderspreuk welke ik nimmer heb kunnen begrypen. Indien men de driften van het Ledikant verband, worden de voorwerpen wysgeerig, en daar zou uit vol- | |
| |
gen dat een Euclides over de eigenschappen van het Cirkel denken, en tevens een klein Euclidesje zamenstellen kon; iets dat waarachtig geheel onbegrypelyk voorkomt.
Na ik my met de bekoorelyke Pelagia tot stervens toe vermoeid had, sliepen wy beiden in. Zo deed ook zuster Clementine met haai Minnaar, en de zon, welke ons avontuurtje scheen te begunstigen, wekte ons niet, dan toen het te laat was om te vertrekken, waarom wy met vermaak beslooten, ook den volgenden nacht, in de armen van onze Cellezustertjes door te brengen. Geloof niet Charlotte, dat het voor onze schoonheden een vreemd schouwspel was, twee Minnaars in het Klooster verborgen te houden: vóór haar had meer dan één Nonnetje, de gestrengheid haarer gelofte, op die wyze zoeken te verzachten : gy zult zeggen dat zy dan omtrent die gelofte geveinsd zyn, maar merk voor eerst aan Charlotte, dat gy nimmer grooter geveinsd- | |
| |
heid kunt vinden dan onder het Geestlyke gewaad, de priesterrok bedekt dikwils de allersnoodste gebreken. Ten anderen zyn zy omtrent haare gelofte niet oorsprongelyk geveinsd; zy worden het; want in een sluimering,waarin zy door eenige dweepers of dweeperessen, het ergste schuim van volk, gesust zyn, doen zy dezelve; doch wanneer de warachtige Mensch weder wakker wordt, en ziet dat hy die vryheid waartoe hy geboren is, moet derven, beklaagt hy zig over de gedaane gelofte, zoekt naar middelen om zig te vergenoegen, en zie daar de lieve Nonnetjes in de noodzaakelykheid van te moeten veinzen, willen zy dat geene genieten, dat een ongerepte maagd van zestig jaaren doet weenen, wanneer zy bedenkt, dat het geluk haar nooit gediend heeft, om hetzelve te mogen genieten.
De morgen gekomen zynde gingen onze Zustertjes den Kloosterdienst verlichten, terwyl Duval en ik elkander bezig hielden, over de bekoorelykhe- | |
| |
den waarvan wy de volkomene genieting gehad hadden. Clementine kwam ons vervolgens wederom vinden, en bragt ons eenig goed brood, lekkere wyn, er eenige smaakelyke confituuren. De Liefde zegt men leeft van den wind; maar dat is dan ook niet dan een liefde welke uit wind bestaat; zig niet dan met beschouwingen bezig houdt, en niet voortbrengt dan zuchten. Het is die romanique liefde Charlotte, door welke zy bezield zyn, die zig kunnen vergenoegen met naast een Minnaares te wandelen, haar te pryzen, haar te hooren zingen, haar een glaasje wyn aan tebieden,en haar door duizend eeden getrouwheid te zweeren; maar dat is wederom het natuurlyke beminnen niet. Ik geloof nooit dat Adam een reeks loftuitingen over Evaas schoonheid uitgesprosproken heeft; dat hy het gras recht gevleid heeft, op dat de billetjes zyner schoone, geen hinder zouden hebben in het nederzitten. Neen waarlyk ik geloof dat die Natuurlyke goede lieden
| |
| |
elkander terstond spreekende bewyzen van liefde gegeeven hebben; en als de eerste Eva van alooi geweest is als haar tegenwoordige nakomelingen, zal zy langs dien weg ook wel het beste te behaagen geweest zyn. Om kort te gaan Charlotte, de waare liefde leeft niet van den wind, zy vordert vaste spyze, dat is in zuiver Hollandsch gezegd, men moet goed eeten en drinken hebben om te kunnen blyven beminnen.
Geduurende deg dag zagen wy onze schoonheden slegts weinig. Wy hadden haare sleutelringen, en derhalven vermaakten wy ons vervolgens, met naauwkeurig op te neemen, waarin de bezittingen der Zustertjes bestonden. In het zitbankje van Clementine, vonden wy verscheidene flesjes met aangenaame liqeuren, eenig Kloosterwerk en zweepjes van geknoopte touwetjes, zekerlyk geschikt zynde, ter tuchtiging van het vleesch; doch dezelven waren geheel nieuw; want onze Zustertjes waren niet
| |
| |
gewoon het vleesch te tuchtigen, maar deszelfs begeerlykheden in te volgen. Dit bleek neg duidelyker aan haare gebedeboeken; want Charlotte, dezelven waren mede geheel nieuw, namelyk van binnen, de omslagen waren byna versleeten, de Cellezustertjes waren gewoon, ter beguicheling van haare argussen, dezelven bestendig by zig te draagen, en het was alleenlyk by toeval dat zy die meubeltjes tans vergeeten hadden. Zekerlyk hebben zy haare arme hoofdjes zo vol gehad van de vermaaken, welken haar thans ten deele vielen, dat zy om geene gebedeboeken gedacht hebben, en waarlyk geen wonder! wanneer een gulzigaart, geduurende eenigen tyd gevast hebbende, zig op het alleronverwachtst aan een weltoebereidde tafel bevindt, zou hy ongetwyffeld alles vergeeten, ja ik wed dat hy den geenen, die hem kwam verhaalen, dat een ander bezig was met zig over zyn vrouw te krommen, niet eens gehoor zou vergunnen. - Duval
| |
| |
toonde my een stukje papier dat door een schreefje in de wand uitkwam; dit deed ons besluiten, dat daar ter plaatse een verborgen kasje moest zyn; wy ontdekte het wel ras, en hadden het geluk van het te openen; maar verbeeld u onze verwondering; toen wy in hetzelve, byna alle boeken, welken eenigzins vrolyk geschreeven waren, en het vleesch konden kittelen, vonden. Deezen waven byna aan flarden geleezen. Behalven dat lagen in dit kasje nog verscheidene manuscripten van onze bekoorelyke Zuftertjes, waaruit wy gemaklyk konden besluiten, dat zy geen nieuwelingen in de wereld waren, en de theorie van het geene zy met ons in de voorledene nacht tot practyk gebragt hadden, zeer wel verstonden. Ook vonden wy een kleine portefeuilje met tekeningen, door onze Cellezustertjes vervaardigd, tekeningen waaraan inderdaad het spreeken, of liever de beweeging ontbrak. Ik zal my niet ophouden Charlotte, met u de vertooningen daar
| |
| |
van te verhaalen, alzo ik in staat ben u die fraaije kunststukjes te kunnen laaten zien; want ik my door behendigheid erfgenaam daarvan heb weeten te maaken. Alle deeze fraaijigheden hadden zo veel vermogen op onze gestellen, dat wy-wel duizendmaal wenschten onze Minnaaressen by ons te hebben; evenwel moesten wy ons bedwingen, want hoe de poppen ook aan het dansen waren, de Comedie kon volstrekt niet vertoond worden, dan in de aanstaande nacht.
De bezittingen van myne Pelagia waren niet zo talryk dan die van Clementine. Dit hadden zy met elkander gemeen, dat alles wat op het Geestlyke leven betrekking had, of dienen moest om het vleeschlyk leven tot een Geestlyk te brengen, vol stof en spinrach was, ten duidelyke bewyze dat onze Minnaaresjes voorgenomen hadden, haare bekeering uit te stellen, zo lang het slegts mogelyk ware. Ter zyde van Pelagiaas bed, hingen vyf schilderytjes,
| |
| |
een daarvan vertoor de eene St. Theresia, en de anderen, de vier Euangelisten; doch wanneer men de heilige Theresia opligttede, zag men eene ongeveinsde en geheel Natuurlyke afbeelding der omhelzingen van Mars en Venus; en achter de vier Euangelisten, waren, vier fraaije Zinnebeelden, niet van de heilige maar van de natuurlyke liefde; om kort te gaan alles berichtte ons, dat onze-Nonnetjes zodanig waren als zy moesten weezen om ons te kannen behaagen; alles zeide ons dat wy ons vermaak konden neemen, op wat wyze wy het ook verkoozen, aangezien onze Minnaaresjes niets minder dan kuisch waren.
Eindelyk kwam de nacht, en onze Zustertjes verscheenen wederom in hunne Cellen.
Clementine had nog eenige ver varsching weeten te bekomen waarop zy ons onthaalde, en waardoor wy nieuwen moed schepten, om onze graage Bidzustertjes
| |
| |
in den volgenden nacht te zullen kunnen voldoen.
Na 't geheele Klooster wederom in rust was, zetteden wy ons tot eeten, maar op eene volstrekt bekoorelyke wyze: onze Minnaaressen waren zodanig verhit en hadden zo veel smaaks in de bedryven der liefde, dat haare tedere en aandoenelyke zieltjes daar mede geheel vervuld waren; terwyl Duval en ik braaf onze kaaken roerden, geraakten de Zustertjes in gesprek over de maagdelyke ingetoogenheid: het geene in de voorledenen nacht gebeurd was, maakte haar openhartig, en had zo veel vermogen op het hart van myne bekoorelyke Pelagia, dat zy Zuster Clementine met weinige woorden bewees, dat zy haare dappere ridders hunne maaltyd zo vermaakelyk moesten maaken als mogelyk was: derhalven opende Pelagia haaren boezem en ontdeed zig van haare rokjes, zeggende, ja lieve Zuster het moet 'er nu mede door, de heuchelyke ondervinding van den voorledenen nacht heeft
| |
| |
ons bevrydt van volgens gewoonte te moeten bloozen, wy zyn vry, Natuur, Natuur Clementine, God zy gelooft, lieve Zuster dat de Natuur zo sterk is en het op de opvoeding, een zamenstelzel van duizende zwakheden, weet over te haalen: onze voorouders hebben geene opvoeding gehad, zy hebben de Natuur gevolgd, en deeze weet van geene lastige schaamte: wilt gy dat ik u zulks met duizende voorbeelden bewyze? neen, antwoordde Clementine, ik gevoel maar al te wel de gegrondheid van uw zeggen: ik heb de opvoeding altoos gevloekt, daarom, dat zy my verbood, de vermaaken welken de Natuur my aanbood te genieten: maar thans, in onze Cel, in 't byzyn van deeze dappere Cavalliers, in onze Cel heerscht de Natuur; gy hebt gelyk Pelagia, vervolgde zy, wy moeten de Heeren hunne maaltyd zo vermaakelyk maaken als mogelyk is, en al moest ik eene eeuwige penitentie daarom lyden, ik wil de Natuur volgen: zy ademt niet dan liefde en vermaak:on- | |
| |
der dit zeggen, lieve Charlotte, dronken wy telkens een voldertje, zo dat Zuster Clementine alle gemaaktheid verloor, en zig, even als myne bekoorelyke Pelagia gedaan had,van haare klederen ontdeed; maar, vervolgde zy, Pelagia, maar gy onthaalt uwen ridder niet volstrekt natuurlyk, lang leve de Natuur, en het vermaakelyk vermogen der mannen, dit zeggende, ligtte zy haar bekoorelyk hemdje op, en zette het tafelhord van Duval op haar ontbloote knietjes neder, onder de hartelyke uitboezeming van, kom lieve Duval, de Natuur vergunt u deeze spyze, daarom moet gy dezelven ook natuurlyk genieten. Zou ik u kunnen beschryven myn Engel, wat Duval toonde te gevoelen, daardoor, dat hy de ontbloote knietjes van zyne Minnaares voor tafel mogt gebruiken? gy bezit een natuurlyk gevoel, eene tedere ziel, en kunt u derhalven meer verbeelden dan ik u immer zou kunnen zeggen: om kort te gaan, Pelagia volgde het voorbeeld van Clemen- | |
| |
tine en ik at mede van een tafel welke de Natuur ons vergund maar welke ons tevens door de opvoeding
ontzegd wordt: tirannige opvoeding! ja nog eens tirannige opvoeding, die de onnozelheid doet bestaan in het weigeren om de vermaaken waarvoor wy vatbaar zyn te genieten, daar ondertusschen alle andere wezens daaromtent onder geen jok zuchten; omhelst niet het Vogeltje zyn lieve wederhelft, die hy dikwyls met een ander verwisfelt, op het eerste voegelyke takje dat zig daartoe aanbied, en zelfs in 't aanzien van allen die zig verwaardigen willen de bekoorelyke vryheid, waartoe al het geschapene vatbaar, en dat aan hetzelve vergund is, met hunne aandacht te vereeren; draagt ook uwe vriendelyke Fidel vygebladeren voor zyn......., of wacht hy tot de duisternis het aardryk dekt, om zyn geslacht voort te planten; hy lokt zyne schoone niet op een Canapé; hy is een kind der Natuur, en hy is gelukkig; wy zyn alle kinderen der Natuur, en
| |
| |
konden ook alle gelukkig zyn; maar wy willen het niet weezen: de aardsche gelukzaligheden zyn van een anderen aart als de hemelschen; wy zyn geboren om de aardsche gelukzaligheden te genieten; want wy kunnen niet geboren weezen om te lyden; maar wy willen de aardsche gelukzaligheden niet genieten; om dat wy gelooven dat dezelven ons onbekwaam maaken tot het genieten van de hemelschen, doch dit is gedwaald myn Engel: na dat onze ziel van het stoflyke ontslaagen zal weezen, zal zy ook vatbaar zyn voor verhevener gelukzaligheden: de boomen zyn ons niet gegeeven op dat wy ze snoeijen en leiden zouden, ieder groeit in zynen grond zo goed mogelyk zy, en zo de boom vatbaar ware voor't geluk van te bestaan, hy zou zyn geluk daarin stellen dat hy, ongesnoeid en ongeleid, naar zynen aart mogt opgroeijen: onze vatbaarheid voor de aardsche wellusten is ons niet gegeeven......; maar ik wil my daarmede niet langer ophouden, de over- | |
| |
brenging die ik voorncemens was te doen gaat niet boven uwe natuurelyke redeneerkunst, en ongetwyffeld heeft uwe vlugge ziel die overbienging reeds gemaakt: laat ons dus tot het Klooster wederkeeren.
Zo dra wy onze maag dan met de lekkerste spys en de delicaatste wyn wel voorzien hadden, kwamen onze levendige tafeltjes op onze schoot zitten, en wy beproesden eene nieuwe wys van omhelzen, die waarlyk niet minder aangenaam was.
Nu ontstond 'er onder onze Nonnetjes een verschil wie van haar de beminnelykste en bekwaamste Minnaar had: ieder hield het met de haare, en bewees de stelling op allerhande wyzen: de wyngod had ons allen in zyne fluweele banden gekluisterd; onze Zustertjes waren vrymoedig, ja tot losbandigheid toe: dus waren 'er oogenblikken dat zy zo danig om ons heen geslingerd waren, als de buigbaare heester om de vaste stam waar naast zy wast: geen deel van
| |
| |
ons nu geheel natuurlyk lichaam of het werd met duizend kusjes bedekt, en wy bleeven daarin onze handelbaare schoonheden niets schuldig, met één woord Charlotte, wy waren gelukzalig: ondertusschen bleef het voornoemde verschil onder de beide Zusters nog onbeslist, en om het een einde te doen neemen, stelde Duval eene ruiling voor; dit voorstel werd met een algemeene lach beantwoord, doch ook welhaast toegestemd; want men kwam overéén dat die ruiling tevens een bron van nieuwe vermaaken zou weezen: Clementine zeide bovendien, dat het gevaar het welke wy getrotseerd hadden om haar te zien, wel verdiende dat wy in alles vergenoegd werden: Pelagia beaamde het gevoelen van haare gezellinne; vertrok met Duval, en liet my met de bekoorelyke Clementine alleen. Ik had waarlyk een goede ruil gedaan; want Clementine was niet minder ervaaren dan een vrouw die sedert twaalf jaaren gewoon is zig aan de begeerte van haa- | |
| |
ten man te onderwerpen; ook toonde zy zelven begeertens te hebben, waarin ik haar volkomen voldeed, zo dat zy betuigde my meer bekwaam te vinden dan Duval: 't is waar zeide zy, hy heeft my zelf ontkleed, maar 't is ook waar dat hy my niet, zo als gy, door middel van duizende kunstgreepjes, tot de genieting van het opperste vermaak wist voor te bereiden: om kort te gaan myn Engel ik bragt een nachtje door, zo als ik 'er verscheidene in uwe armen doorgebragt heb.
Duval kwam my berichten dat de dag welhaast stond door te breeken, en dat wy deszelfs komst niet moesten afwachten, want dat wy volstrekt niet langer in de groote wereld gemist konden worden; met verdriet hoorde ik zyn bericht, doch moest gehoorzaamen: Clementine evenwel verzekerde hem, dat de nacht nog tot zo verre niet verloopen kon weezen, en vorderde nog de voldoening van ééne begeerte: wy hadden zeide zy nog niet alle vermaaken
| |
| |
genooten; het onverzaadelyke en bekoorelyke Nonnetje wachtte naar geen antwoord, maar sloeg terstond de banden aan 't werk om haar bedje in de Cel van Pelagia te brengen; beide bedjes werden op den grond naast elkander gelegd, het licht werd vervolgens in een kastje gezet, en ieder werd de wet opgelegd van niet te mogen spreeken: wy liepen eenige keeren door malkander, en toen werd alle verkiezing, streeling, tasting, en wat dies meer zy, aan 't geval overgelaaten; zo dra men het voorwerp verliet mogt men spreeken, om dus het vermaak nog eenigzins te verlevendigen. Ik kan u niet zeggen Charlotte, wat al zoetheid deze vinding van Clementine verschafte; zy behaagde onze beduistertjes zodanig, dat zy voorstelden om dezelve met een talryker gezelschap te hervatten, en de zwaarigheid die wy daarin vonden, veroorzaakte ons een wezenlyk verdriet.
Eindelyk werd het tyd van scheiden, doch daartoe kreegen wy geen verlof, dan na eene algemeene salvo uit het klein
| |
| |
geschut, en na beloofd te hebben van onze Nonnetjes op dezelfdewyzen verscheidene maalen te komen bezoeken: ons afscheid was teder en niet minder hartelyk als onze verwelkoming geweest was; wy lieten ons weder af, kwamen behouden thuis, zonder dat iemand kon raaden waar of waarom wy zo lange onzichtbaar geweest waren: vervolgens hielden wy getrouw ons woord, en kwamen geduurende zes maanden onze Nonnetjes vertroosten over het verdriet van dus afgezonderd te moeten leven.
Na de gezegde tyd vertrok ons Regiment naar elders, dus wy onze Bidzustertertjes voor altoos vaarwel moesten zeggen, evenwel waren wy menschlievend genoeg, van haar twee andere Minnaars, onze byzondere goede vrienden, in onze plaats te bezorgen: men moet tog een ander zo lief hebben als zig zelven.
Ter plaatse alwaar wy met ons Regiment verscheenen, waren wy geduurende een geruimen tyd zonder een
| |
| |
eenige Minnaares te hebben: ondertusschen waren wy niet stil, want dat is niet eigen aan jonge Officiers: ieder Classe van Menschen heeft haare byzondere eigenschap, maar die der Officieren is boven allen te waardeeren, om dat dezelve geheel onbedriegelyk is: de Koopman liegt en bedriegt, en zweert dat hy de waarheid spreekt en oprechtelyk handeld: de Geestlykheid is meestal devoot, naamlyk in hoed, paruik en de verdere kleedi[n]g, maar hun hart buigt zig onder de laverny der wereld: de Vrouwen trachten met alle mogelyke moeite haare Mannen te doen gelooven dat zy kuisch en eerelyk zyn, ondertusschen hebben de meesten van haar somtyds een gantsche reeks begunstigde Minnaars, met welken zy zig in de steekspelen en worstelperken der liefde vermaaken, wanneer de Mannen eenige honderd treeden ver hetzelfde doen, en niet zelden met de vrouwen van hun, die op dat oogenblik, hunne hoorens by uitneemendheid doen groeijen: en
| |
| |
de Meisjes Charlotte, maar laat ons daarvan zwygen: ik heb 'er al te veel verpligting aan, haare listigheid en geveinstheid hebben my duizende vermaaken bezorgd, ik wil dus geen kwaad van dat volkje spreeken, doch zou zeer wel kunnen verdraagen dat een ander haar, beminnelyk Canailje en het bekoorelyke uitschot der Menschen noemde: 't zyn op myn ziel lieve beestjes, enz.; maar de Officiers Charlotte, ô dezen zyn ongeveinsd! is het oorlog, dan vechten zy, en zy vechten als helden, want ook 't behoud van hun eigen leven doet hen vechten; zyn zy niet in 't veld, dan leven zy als Officiers, dan leven zy, zo als de gantsche wereld weet dat de Officiers leven; dan leven zy als lichtmissen, want alle losbandigheid is den Soldaatenrok eigen: nu dan, wy waren Officiers; derhalven bezochten wy, daar 'er zig geene andere liefdensonderhandelingen opdeeden, dat soort van Kloosters, die nooit geslooten zyn, en waarin het verdriet evenwel nimmer kan ko- | |
| |
men: de Nonnen welken dezelven bewoonen, kennen geene andere Godheden dan Venus en Cupido: zy doen geene andere gelofte dan die van gehoorzaam zyn: dag en nacht zyn zy bereid ter vervullinge van de plichten aan haaren staat verknocht: nooit weigeren zy haaren hulp aan hun die dezelve noodig hebben: de wreedheid is by haar onbekend, en wel verre dat de voorkeur eenige jalousie zou veroorzaaken, schynt het veelêer dat de beleefd heden welke men de eene bewyst, alle mogelyken invloed op de andere heeft: ik heb het ondervonden Charlotte: de grondregels der orde waartoe deeze Venuspriesterinnen behooren, zyn, vlijen, streelen, belooven, behaagen, en genieten, sommigen voegen 'er nog berouw hebben by; maar Charlotte, dezulken dwaalen; want als om die grondregel slegts gedacht wordt, verdwynt alle vermaak.
Wy bragten dikwyls een vrolyk uurtje met deze anti-vestaalen door; want
| |
| |
waarlyk zy zyn bekwaam om de tyd te korten, maar men moet eenigzins voorzichtig met haar omgaan; want zy zyn gevaarlyk, zo voor de gezondheid als voor het geene men in geld of goed bezit; alleenlyk hy die niet te ver gaat, kan zig by die troetelkinderen der wellust vermaaken: haare handgreepen zyn afgericht, haare woorden ontvonken, en men kan noch te veel vraagen, noch te stoutmoedig weezen: de regenten der groote Steden zouden zekerlyk te streng weezen, zo zy hunne inwooners van die voorwerpen beroofden; maar de regenten weeten wel dat ook die wezens tot de maatschappy behooren, en een Stad meer of min roemwaardig is en bloeit, naar dat 'er meer of min van alle benoodigdheden, gemakken, sieraaden, en vermaaken, in gevonden worden. Ondertusschen vindt men 'er onder die gedienstige wezens, welken geheel byzonder zyn: eens dat ik één van haar, 't welk inderdaad een schoon
| |
| |
mensch was, vroeg, waarom zy zig aan zulk een leven overgegeeven had, antwoordde zy my: ‘hoor Officier, myn Vader was een Tuinder; ik hielp hem altoos de wortelen uit de grond haalen, en dit heeft my op dat goed zo verzot gemaakt, dat ik zonder wortelen niet leven kan’: een andere die ik dezelfde vraag deed, zeide, op een zekere plaats van haar lichaam wyzende, ‘'t is eene inwendige roeping Mynheer, die ik niet kan wederstaan; ik ben van Predikanten afkomst, en heb zo veel van de inwendige roeping en derzelver vermogen gehoord, dat ik my daaraan geheel overgegeeven heb’.
Om kort te gaan wy hadden duizende spelletjes, en 't was niet dan door een ander voorwerp dat zy my verlooren. Dat andere voorwerp was de vrouw van een voornaam Koopman dien ik had leeren kennen: zy was schoon en ik wil u wel betuigen, dat ik haar volgends my- | |
| |
nen verliefden aart, tot zot wordens toe beminde: ook scheenen alle myne oppassingen, alle de beleefdheden die ik haar, zo veel de gelegenheid toeliet, maakte, haar niet te mishaagen, alleenlyk kon ik geen enkel woordje van liefde reppen, of zy nam eene houding aan die ieder Minnaar, behalven my, om dat ik de listigheid en geveinsdheid van het vrouwelyk geslacht meende te kennen, den moed benomen zou hebben; ondertusschen bedroog ik my met haar, want zy was volstrekt ongenaakbaar; eens dat ik het waagde haar ronduit te belyden dat ik haar aanbad en vuurig beminde, antwoordde zy my, na my geheel koel aangehoord te hebben, ‘gy jonge Officiers schynt altoos geneegen, de sterkste plaatsen te bestormen’: 't komt Mevrouw, antwoordde ik haar, om dat wy gaarne in de eer van eene roemryke victorie deelen; ‘gy hebt gelyk, herhaalde zy Jachende, ‘vecht maar, gedraag u dapper, men zal u wel afweeren’;
| |
| |
met één woord, zy maakte my waahoopig: evenwel had ik beslooten haar te genieten, al zoude het my ook alles gekost hebben.
Myn schoone had een vriendin, dat eene by uitneemendheid vrolyke Dame was; by deze maakte ik myn hof: om haar te winnen, ten einde door haare voorspraak myn oogmerk te beryken, bood ik haar by zekere gelegenheid, eene Juweele Ring aan; zy ontving dezelve dankbaarlyt niet alleen, maar met een oog dat my genoeg deed zien, hoe alles by haar gesteld was. Stoutmoedig ondernam ik haar van haare vriendin te spreeken; zy beloofde my bloozende haar' bysland, en noodigde my tot haarent om alles te overleggen: ik heb u vergeeten te zeggen, Lotje, dat deze tweede een jonge Weduwe was, die, gelyk it welhaast vernam, den dood van haaren gemaal niet betreurde, dan om dat zy met hem haare geliefde uitspanning, - gy verstaat my? - verlooren had; och, heeft zy my daarna menig- | |
| |
maal gezegd, het is zulk een zoete en aangenaame uitspanning in de armen van een' man te mogen rusten, ieder heeft immers zyn speelpop Karel? - om kort te gaan, ik verscheen tot haarent, wy spraken over haare vriendin, en zy verzekerde my dat deze my nooit zou geworden, om dat zy te streng op het volbrengen van haare huwelykspligten stond, ‘en laas, zeide zy, de sloof weet niet, dat twee meer kunnen doen dan een; als men twee verschillende lekkere beetjes nuttigt Mynheer Karel, vervolgde zy, word de smaak dan niet veel meer gekitteld, dan dat men zig met één portie moet vergenoegen’? ik begreep welhaast Charlotte waar 't het Weeuwtje om te doen was, des nam ik voor haar te vergenoegen, in hoope zynde dat zy, uit dankbaarheid, myn zaak te beter behartigen zou. Zy schonk my rykelyk wyn, en liet een heerelyk Collation gereed maaken; ik had ondertusschen haar nu en dan al eens gekust, 't geen met niet
| |
[pagina t.o. 92]
[p. t.o. 92] | |
| |
| |
meer dan een foei Officier, beantwoord werd: inmiddels geraakten wy beiden door den wyn eenigzins bevangen: myn schoone werd meer en meer vrolyker: wat laater, zeide zy, vaak te gevoelen, zy rekte zig uit, geeuwde, en verzocht dat ik vertrekken wilde; maar gy kunt bedenken hoe dat verzoek gedaan en hoe het bean[t]woord werd; wy raakten aan 't stoeijen, al speelende had ik my genoegzaam geheel ontkleed, en ook myn schoone van de lastigste plunje ontdaan, ik nam haar op myne armen, en ik hoorde niets meer, dan, och Karel houd u rust; in de bekoorelykste gedaante op myne armen zittende, sloeg zy haare verlangende oogen naar het Ledikant: - daarheen lief mensch? vroeg ik; zy lachte, ik zal u op een lekker beetje onthaalen, zoet Weeuwtje, zeide ik; ‘wel nu kom aan, was 't antwoord, ik ben in langen tyd niet getracteerd, maar verzint eer gy begint, ik val wat inhaalig van aart, en laat my met een weinigje niet ver- | |
| |
genoegen’. - het overige kunt gy u wel voorstellen Lotje, 't was weder 't oude en 't zelfde; zeldzaam evenwel is 't, dat dat oude, dat dat zelfde nooit verveelt!
Dit was dan weder een nieuwe klant, en ik heb veel vermaaks met haar gehad, ook ontbrak het my by haar aan niets, zy was ryk, en deed my zo wel haar geld als haar schoonheid genieten: met dat alles kon ik myn Koopmans vrouw niet vergeeten, maar 't Weeuwtje was desaangaande nu een onnut meubel geworden, ik kon niet verwachten dat zy myn zaak zou behartigen, want ook mogt ik 'er niet meer in haar byzyn van spreeken: derhalven nam ik toevlucht tot een der dienstmaagden van den Koopman, maar daar leed myne kuisheid niet minder schipbreuk, want nooit heb ik heeter Meisje gekend, als deze dienstbaare geest; hoor hoe 't my met haar verging.
Na langen tyd overleggens en wachtens op eene gunstige gelegenheid, en na zy my duizende logens van haare Me- | |
| |
vrouw, met betrekking tot my, verteld had, was naar haar zeggen 't uurtje geboren dat ik zou triompheeren, zy zeide myn zaak zo wel behartigd te hebben (want myn schoone zelve was een geruimen tyd voor my ongenaakbaar geweest) dat Mevrouw my op zekeren avond in haar kamer verwachtte; zy zou daartoe goede gelegenheid hebben, vermits haar man uitlandig was; maar om de andere dienstboden geen erg te geeven, zou zy hen doen gelooven dat zy uit was, dus my in het donker ontvangen, en ik moest zo weinig spreeken als maar even mogelyk was: gy zult groot vermaak hebben Officier, zeide die heks; want Mevrouw is op u verzot, zy heeft geveinsd en my thans haar gantsche hart geopenbaard; geloof my gy zult het by uitneemendheid wel hebben, zyt slegts bescheiden, en wend alle mogelyke moeite aan, om haar voor een kwaad gerucht te bewaaren. - Ik nam alles voor goede munt aan Charlotte; het denkbeeld van de dui- | |
| |
sternis zette myn wellustig hart in vuur en vlam; ik was zo verrukt, dat ik de boodschapster omhelsde, en haar eene goede vereering gaf; zy kuste my wel driemaal wederom, doch myn aandacht hield zig met niets dan met de lieve verwachting van het toekomende bezig.
Eindelyk kwam het bestemde uurtje en ik verscheen aan het huis van den Koopman; ik werd ingelaaten en verders, zonder spreeken, in een stik donkere kamer geleid: de deur werd zachtjes achter my geslooten: ik stond als een stokbeeld, niet weetende hoe my te zullen gedraagen: eindelyk hoorde ik met een flaauwe stem roepen, Karel! in den blinde zocht ik het hoekje van waar de stem, die nog al eens herhaald wierd, kwam; ik slak myn handen vooruit, en tastte rondsom my heen; ik vatte de gordynen van een Ledikant, juist toen ik andermaal geroepen werd; waarom ik besloot dat myn schoone reeds in postuur lag om my op te wachten: na- | |
| |
tuurlyker wyze liet ik myn rykende handen daalen om de waarheid van myn besluit te verneemen, en verbeeld u wat ik gevoelde, toen ik met myn eene hand een appelrond en mals borstje, en met myn andere op de zetel der liefde nederkwam: welhaast voelde ik dat myn schoone byna geheel naakt was: in minder dan drie minuten was ik by haar Lotje, en deed myn pligt, zo goed als eenig Officier zou kunnen doen. Nooit had ik een voorwerp vergenoegd, dat zo onverzadelyk was als het tegenwoordige, in myne oogenblikken van verpoozing, vermaakte zy zig met myn lichaam, op allerleije wyze; geen plekje bleef onbezocht: om kort te gaan, ik sleet stomme maar niet te min zeer bekoorelyke uurtjes. - Op zeker oogenblik tastte ik vergeefsch naar myn schoone om, ik voelde niets dat naar het naakte lichaam van een vrouw geleek: ook hoorde ik dacht my eenige voetstappen, maar uit een gevoel van dankbaarheid niet durvende spreeken,
| |
| |
bleef ik in myne verwondering steeken: eindelyk evenwel werd ik op nieuw aangevallen, en met meer vuur dan eerst, zo dat ik over de onvermoeidheid van myne schoone verbaasd was: door eenige afmee[t]ingen van hoogte breedte en diepte begon ik te twyffelen of ik niet wel een ander omhelsde; en dit zelfde gebeurde na verloop van weinig tyds nogmaals, zo dat ik, weder uitgeleid zynde, naauwlyks krachts genoeg had om te kunnen staan: ik dorst myn vermoeden niet voor waarheid houden en evenwel waren 'er alle waarschynelykheden voor.
Eenige dagen daarna had ik het geluk in gezelschap van myn schoone Koopmans vrouw te weezen; en ligtlyk begrypt gy dat ik haar behandelde op eene wyze die een natuurlyk gevolg was van het geene ik in den nacht voornoemd meende genooten te hebben; haar in een hoek van de kamer alleen vindende, deed ik eenige behendige hand greepen, en prees myn schoone
| |
| |
over haare bekwaamheid in den stryd der liefde: zy verbleekte Charlotte, en scheen te willen barsten van toorn; ik stond verwonderd en verzocht haar een oogenblik alleen te mogen spreeken; in de ontsteltenis waarin zy zig bevond, stond zy het my toe, en verweiderde zig onder een voegelyk voorwendzel: ik volgde en ontmoette haar in den tuin; op de allergemeenzaamste wyze viel ik haar aan, en vroeg wanneer ik andermaal een nachtje in haare armen zou mogen doorbrengen: ‘in myne armen!’ zeide zy geheel ontsteld: veins niet meer Mevrouw herhaalde ik, wy zyn immers thans alleen; ik meende met myne handen goed te maaken, het geene waartoe myn mond onbekwaam was; des vatte ik haar op de allerruwste wyze aan, maar een vreezelyke gil die zy gaf, deed my myn hand te rug trekken: om kort te gaan Charlotte ik begreep welhaast uit alles, maar meest uit haar ernstig bevel van nimmer weder onder haare oogen te mogen komen, dat ik
| |
| |
myn schoone niet genooten had, en ik heb nooit anders kunnen besluiten, dan dat haare drie dienstmaagden, zamengestemd, en één voor één haar gebruik van my gemaakt hebben, terwyl Mevrouw zo wel als Mynheer afweezig was: ondertusschen is het te duchten dat zy het zig, vooral de eerste, deerelyk beklaagd zullen hebben: zeer mogelyk hebben zy welhaast ieder een klein Kareltje ten loon hunner bedriegery en overgegeevene losbandigheid bekomen.
Weinig tyds na dit zonderlinge voorval geraakte ik in duël, niet evenwel met eene dienaaresse van Venus, maar met een dienaar van Mars, ik had het ongeluk van myn vyand te overwinnen en om te brengen, dus was ik genoodzaakt te vluchten, en sloeg de weg op naar Spanje.
Door de toegenegenheid van den Secretaris des Franschen Ambassadeurs werd ik door den Hertog van * * * aangenomen tot, Gouverneur van den Marquis zyn' zoon; een jongeling van
| |
| |
twaalf jaaren, die zo door zyn uitwendig gelaat als inwendige zielsvermogens veel beloofden: de Hertog verzocht my alles aan te wenden wat mogelyk was, om zynen zoon bekwaam te maaken tot de waardigheden, waartoe hy in vervolg van jaaren stond verheven te worden: ik beloofde alles Charlotte, ja meer dan ik immer kon volbrengen; want ik was wel verzekerd dat myn verliefde aart, my alle achting en gezach zou beneemen, zo dra ik in het huis van den Hertog of elders slegts een mooi Meisje vond, dat genegen was, om myn zuchten te verhooren, en my het bezit van haar lichaam te schenken: merk op Lotje lief dat zy daar toe genegen moest weezen, want die trek helpt mede myn karakter schetsen; zo zot naar de vrouwen als ik was, was ik volstrekt niet geschikt om te zuchten; ik zou zonder 't genieten van wederliefde, indien het byslaapen al onmogelyk of te gevaarelyk geweest ware, volstrekt niet hebben kunnen blyven beminnen, en heb my altoos ver- | |
| |
wonderd hoe een zogenaamde fiere schoonheid nog aanhangers kon hebben: hoe een Meisje dat van het ledikant en de werken des ledikants niet kan hooren spreeken zonder zig te vertoornen, nog Minnaars kan verwerven: want een van beiden is waar, ofzy zyn geveinsd, of zy zyn niet vatbaar voor eenige tederheid, in het eerste geval zyn zy haatelyk, want een schelm, voor hoe groot een schelm hy dan ook bekend moge weezen, indien men hem slegts voor een schelm kent, is minder gevaarelyk dan een geveinsde; en eene onaandoenelyke schoonheid doet ons lastige dagen en bittere nachten doorbrengen; de vermaaken door de Natuur aan het voortplanten van ons geslacht gehecht, op dat wy altoos door die aangenaame en onvergelykelyke bezigheid geroepen zouden worden, verliezen al hun zoet, zo dra de medehelpster in die bezigheid zonder aandoening is; een blok met een gat 'er in kan geen lusten wekken, en beantwoort dus niet aan het einde waar- | |
| |
toe toe zy haare schoonheid ontvangen heeft; zulk een vrouw is gehoorzaam;
zy laat alles toe, maar uit het zelfde grondbeginzel, waaruit een dienstmaagd de plaat schuurt en de vloer veegt, deze ziet haare bezigheid aan voor een pligt der dienstbaarheid, geene de haare voor een pligt des huwelyks: den man te gerieven behoort denkt zy tot de bezigheden des huwelyks: uit een zelfd grondbeginzel, kookt zy de pot, helpt zy hem aankleden, houdt zy zyn linnen in orde, en vleit zy zig neder om te ontvangen: - haatelyke schoonheden! - neen Lot niet minder wellustig dan gy of ik erken ze niet voor bekoorelyk en voldoende, by my bestaat de graad van verdienste eener vrouwe, in haare genegenheid tot byslaapen; en alles wel bezien, word de man dan ook eerst recht bemint wanneer de vrouw verzot is op het spel der liefde: dan wordt hy opgepast en gediend, dan wordt 'er voor zyne gezondheid gezorgd, dan wordt hy altoos getracteerd;
| |
| |
dan worden de lekkere beetjes voor hem bespaard, op dat hy onophoudelyk krachten verzamelen, en dus tot eene onophoudelyke verspilling bewaam zou weezen: - ondertusschen hebben de mannen met dat alles geen reden tot klaagen, vermits 'er genoeg wellustige vrouwen zyn, ja zelfs tot zo verre dat wy onder een of ander voorwendzel wel eens moeten zorgen dat wy ons eigen bestaan niet verliezen, door een ander het bestaan te helpen geeven; dat wy niet uit den schoot der vrouwen in den schoot der aarde overgaan: - maar nu weder naar Spanje.
De Marqnis myn voedsterzoon had een Zuster (dit of iets dergelyks had gy wel verwacht, niet Lotje? want daar Karel is zyn ook vrouwen die hem beminnen: dat is reeds een bepaalde waarheid.) die na dat ik weinig tyds myne nieuwe waardigheid bekleed had, uit het Klooster kwam; de Hertog, die gereisd had, en by wien de Fransche vryheid heerschte, bad my zyn Doch- | |
| |
ter, eenige lessen in de Fransche Taal te geeven: ik kweet my met veel vermaaks van dien nieuwe pligt; en niemand, schoon ik in Spanje was, had eenige argwaan op myne gemeenzaame ommegang met Floride, dit was de naam van het beminnelyke Meisje, uit wier gelaat ik als een ervaren Phisiognomist van de vrouwen, gemaklyk kon bemerken, dat zy van de mannen of van het geen des mans is, niet af keerig was: en de tyd toonde my ook welhaast dat ik gelyk had.
Van uur tot uur werd ik verliefder; tot gek wordens toe was ik op haar verzot; maar ik behoefde niet lang te zuchten, want Floride wachtte alleenlyk naar een goede gelegenheid om haar lust te voldoen, en den Gouverneur in haare armen te ontvangen: de Spaansche vrouwen Charlotte hebben Spaansche bekoorelykheden, en deze zyn niet minder vergenoegende dan eenige andere natie; maar alles wat ik ten haaren voordeele kan zeggen, is dat zy halve
| |
| |
moordenaressen zyn, want zy zyn onverzadelyk in het spel der liefde, enzy zouden hun gantsche bestaan geeven voor eenen man die 't altoos doen kan, begryp derhalven Lotje, of ik by Floride ook in achting moet geweest hebben, toen zy ondervonden had, met welke schier onbepaalde vermogens de Natuur my voorzien had: eens dat zy my verzocht eenige boeken waarvan zy my de naamen opgaf, voor haar te zullen gaan koopen, gaf zy, die nu onmogelyk langer naar myne verklaaring kon wachten, ook commissie op het een en ander galant werk; ik maakte eenige aanmerkingen op de werken van dien smaak,en het genoegen waar mede zy my hoorde verdubbelde myne stoutmoedig heid; zo dat ik besloot van alle achterhoudendheid een einde te maaken, en my te vertoonen zo als ik my gevoelde: ik verhaalde haar dan hoe vermaakelyk het leezen van die werken was, en welke historietjes ik 'er nu en dan in gevonden had; van tyd tot tyd vertelde
| |
| |
ik haar onder dien schyn, myne eigene gevallen en eindelyk gebruikte ik geene omzichtigheid meer in my ne bewoordingen, ik zag dat het denkbeeld 't welk ik haar inboezemde haar niet weinig kittelde, zy lachte om de avontuurtjes, en in een uitermaate vlaag van schatering stond zy op en plaatste zig op de rand van eene Spaanfche Canapé welke in haar kamer stond: welhaast volgde ik haar en zeide haar dat zekere minnaar op dezelfde wyze naast zyne minnaares zittende, haar wilde betoogen dat zy langer was dan hy; zy ontkende het; hy stelde voor,de proef op de som te neemen, en het te meeten, kom zeide hy voet tegen voet, en wiens neus dan het hoogste uitsteekt: is ongetwyffeld de langste, zy stemde de proef toe en zy gingen staan, - zie lieve Floride op deze wyze: - ik richte haar op plaatste my voor haar, en wierp haar op het dons om de voorgenomene meeting leggende te doen: zy geliet zig over myn grap zodanig te lachen, dat
| |
| |
zy niet scheen gewaar te worden, tot welk een spelletje ik my en ook haar gereed maakte; zy weigerde evenwel eenigzins, zekerlyk uit schroom, maar ik sloop met myn hoofd onder haare rokjes, drukte lipjes op lipjes en dit kon zy niet wederstaan; in een vlaag van wellust sloeg zy haar hand uit, en ik gaf haar iets te vatten dat zelfs een vestaalsche Non ontvonkt zou hebben; om kort te gaan Charlotte, ik triumpheerde gemaklyk en myn schoone deed alles wat mogelyk was om my te vergenoegen en wy meer vermaaks te bezorgen. - Na wy door vermoeidheid genoodzaakt waren, stilstand van wapenen te houden, betuigde zy my voldaan te weezen, en zwoer my, gelyk ik haar mede deed, eene eeuwige getrouwheid: ik had ligt te zweeren, want ik geloofde voor vast dat een Minnaars eeuwigheid slegts drie dagen duurde. - Floride was waarlyk bekoorelyk, en eene vrouw die zulks niet is, is immers ook maar eene uitzondering op den al- | |
| |
gemeenen regel? want alle vrouwen zyn geschapen om te bekooren: ieder heeft de bekoorelykheden ondertusschen niet op dezelfde plaats van het lichaam: deze bekoort door haar stem, die door haare oogen, geene door een mooi vel, een andere door fraaije beenen, enz., zo dat men een vrouw van boven en onder van binnen en buiten moet kennen, om te weeten waardoor zy bekoorelyk is, en of zy dus aan haare roeping voldoet.
Nu was ik weder in de gelegenheid om myn leven aangenaam te kunnen doorbrengen, want Floride zorgde dat ik van alles voorzien was: de lekkerste beetjes werden my in 't geheim toegebragt, daarentegen liet ik ook geene gelegenheid ontslippen om myn schoone Spaansche te tracteeren zo dikwils als maar mogelyk was; dit maakte haar zo verzot op my, dat wy maar naauwlyks de oog on van de overige huisgenooten konden ontsnappen, zelfs viel 'er nu en dan eene vrolyke aanmerking op onze
| |
| |
gemeenzaamheid voor; doch men stelde te veel vertrouwen in myne deugd, en zedigheid, want ik wist meesterlyk te veinzen, dan dat men my van eenige ongeregeldheid zou verdacht hebben.
Volgens den aart van myne wonderlyke oprechtheid, bleef ik Floride ook getrouw, dat is, ik meen vyf of zes weeken na onze eevste byeenkomst; want toen kreeg ik kennis aan zekere vrouw, die in alles bekoorelyk, en, 't geen wel het meeste by my geldde, eene lieveling der wellust zynde, niet veel moeite had om my aan haar snoer te krygen; ik was by haar man volstrekt onbekend; eens nam zy de gelegenheid waar dat hy uit was om my te verzoeken by haar te komen; ik gehoorzaamde, en was byna zo spoedig in haare armen als in haar huis, maar och Lotje, deze tour d'Amour, had my byna het leven gekost, op tweederly wyzen wilde het geval my van deze aarde ondanks ik dezelve voor een onbegrypelyk
| |
| |
aangenaam verblyf hield, wegrukken; vooreerst door de greetigheid van myn schoone, want deze wist dan volstrekt niet van capituleeren; en toen ik de korte lans wel gedrild had, ontvingen wy op 't onverwachtst een bezoek van Mynheer den Gemaal: hy was het die de gordynen open schoof en zyn vrouw in conjunctie met my vond: begryp Charlotte wat 'er by my omging, toen ik den vrezelyken bullebak voor myn oogen zag staan; ik zou ieder raaden zig voor zulke coupen te wachten, want het is om 't op het oogenblik te besterven: evenwel was hier kort raad duur: ik sprong zo naakt als ik was van het bed, en meende te vluchten; doch Mynheer de Gemaal attacqueerde my met den degen, des greep ik terstond naar de myne, en dank zy myne schermkunst, en gaauwheid, (want Lotje door alle myne bezigheden, en onophoudelyken arbeid zat het vet my niet in den weg) dat ik niet doorregen werd, de man was over een gewoone beuzeling zodanig
| |
| |
vergramd dat het helsche vuur uit zyne oogen straalde: ik zag dat hy het 'er op toe lag, om my op die plaats van myn lichaam, waarmede ik tegen hem gezondigd had, te treffen; doch daarin wel het minste zin hebbende, gaf ik hem, uit nood, een bons die hem op de grond deed smakken; zyn bloed overtuigde my dat hy gewond was; hy viel juisr op zyn aangezicht, en de schrik van den stoot had hem in onmagt gebragt, want naderhand hoorde ik dat hy nog leefde en slegts ligtlyk gekwetst geweest was, schoon ik als toen geloofde dat ik hem omgebragt had: gy kunt begrypen dat ik geen moeite deed om hem eenige bystand te doen erlangen, integendeel nam ik deze gelegenheid waar om my weg te pakken: ik trok dan zo haast mogelyk was myn broek aan; zocht myn overige plunje op, en stapte zonder van myn schoone, die mede van het bed gesprongen was, en in haar hemdje het duël had staan aanzien, afscheid te neemen ten deure uit, tot in myn ziel verheugd
| |
[pagina t.o. 112]
[p. t.o. 112] | |
| |
| |
zynde, dat ik zo goedkoop dit avontuurtje ontkomen was; ik hield my onder voorwendzel van onpasselykheid eenigen tyd in huis: ik heb u gezegd dat ik by Mynheer den Gemaal onbekend was, en dus was ik wel gerust, te meer, toen ik naar weinige dagen vernam dat myn schoone met haar man het Ryk verlaaten hadden: ik denk voor 't naast Charlotte, dat de onwelleevende snaak, in zyn Vaderland zyne hoorens niet heeft willen draagen; mogelyk of wel zekerlyk heeft de man niet geweeten, dat zulks de mode was: om kort te gaan ik liep vry, maar sidder nog wanneer ik het gevaar waarin ik my gebragt zag herdenk.
Nu weder tot myne Floride: met deze bleef ik op de gezegde wyze voortleven; want ik had haar volkomen verzekerd tegen de vrees, die alleen het weezen der deugd van de meeste jonge schoonheden is: ware het een gewoon voorval dat men het lieve lichaam van een Meisje zag beginnen te zwellen,
| |
| |
en maakte men 'er alleenlyk het besluit uit op, dat zy de stem der Natuur gehoor gegeeven had, zonderdat men zig verder met de gevolgen daarvan, als alleenlyk haare zaaken zynde moeide; ware men zulks zo gewoon als men gewoon is, een mensch voor den honger te zien eeten, och Lotje lief! dan zou 'er een groote dozis deugd van de aarde verbannen weezen; dan zou men vry vermaakelyker leven, en gy bekoorelyke gezellinnen op onze reis door het ondermaansche, gy zoudt door de zogenaamde kuisheid, een peinigende deugd, een deugd die volstrekt tegen alle inrichting der Natuur stryd, minder te lyden hebben: maar nu, nu moet de beproefde maagd, alle mogelyke schande ondergaan, en volgt zy de beesten niet, met hier of daar in een duisteren hoek van het aardryk, haare jongen te werpen, dan wordt zy om haare gepleegde wellust, om het verzadigen van haaren honger door ieder veracht; somma summarum Lot, de deugd der Meisjes, met be- | |
| |
trekking tot de mannen is loutere vrees, deze evenwel had ik by Floride, gelyk gezegd is, volkomen verdreeven: ik had haar beweezen dat die niet ontvangt ook niet geeven kan; dit stelde haar gerust en gaf my alle vryheid die ik begeerde. Wanneer ik nu of dan eene zwakke bui had, maakte ik wel eens Philosophische en in een overmaat van zwakheid, ook wel eens Theologische aanmerkingen op myn gedrag en geveinsde ommegang in het huis van mynen weldoener en begunstiger, maar myn Engel, in myne sterke buijen, werd myne Theologie zo wel als myne Philosophie, meesttyds zodanig afgerost, en zo vinnig doorgestreeken, dat zy beiden welhaast de vlucht namen, en zig zo ver van myn hart verwyderden, dat zy een zeer geruimen tyd noodig hadden, aleer zy de reis her waards weder afgelegd hadden, en op nieuws voor myne oogen verscheenen: - maar laat ons weder tot Floride keeren, en
| |
| |
zien hoe het verder met myne minnaary afliep.
Gy kunt begrpyen Lotje, dat ik, hoe gemeenzaam wy ook leefden, geen toegang tot haar slaapvertrek had, want onze huisgenooten waren daartoe veel te talryk, ja ik vergeleek de wooning van den Hertog dikwyls by de hel; want niet zelden ontmoette my in de dierbaarste oogenblikjes, op ieder voetstap, een soort van verdoemde ziel die my kwelde: ik was dan op het slaapvertrek van myn schoone een vreemdeling, en zelfs had ik niet meer dan eens in dat gedeelte van 't Paleis, alwaar 't zelve was, geweest: nu hadden wy zo lang hier en daar, by byzondere gelegenheden en met een hart vol angst, onze verliefde byeenkomsten gehouden, dat wy eindelyk beslooten, het mogt dan koslen wat het wilde, een nachtje op het Hertoginnelyke zachte dons, en dus onder het genot van alle mogelyke vryheid, in elkanders armen door te brengen; welhaast werd de nacht daartoe bepaald, en
| |
| |
ik zou zo stil my mogelyk was, naar boven strompelen, alwaar Floride my zou opwachten en in haare bouten ontvangen: alle deuren engaten zouden geopend weezen: de bestemde nacht verscheen, en ik strompelde naar afspraak: de deur van de eetzaal, dien ik door moest, was open, en dat goed begin moedigde my aan: verders kwam ik na eenige trappen opgestrompeld te hebben aan een gang, die, naar de beduiding, aan het slaapvertrek van de Hertoginne en aan dat van Floride gemeen was, derhalven stond my hier voorzichtig te weezen; want schoon de Hertog van huis was, zyne Gemaalinne was wel degelyk aanweezend: ik wandelde dan als een geest, zo dat ik zelf begon te twyffelen of ik nog wel een lichaam met my omdroeg; doch welhaast werd ik daarvan op de aangenaamste maar ook op de verbaazendste wys verzekerd; ik zou gelyk gezegd is aan de deur ontvangen worden, en ook werd ik ontvangen, want na
| |
| |
de deur tastende, werd ik gevoelig aangedaan door 't vatten van een zacht en aanlokkelyk vrouwlyk weezen: ik voelde my weder aangrypen, en ik twyffelde niet of ik had myne Floride by my: ik wierd in een vertrek geleid, dat ik aan het sluiten der deur kon hooren, want ik kon wegens de duisternis, alzo 'er geen licht hoegenaamd brandde, niets zien. Men sprak naauwlyks en dan nog geheel zacht tegen my; maar ondertusschen was het als of ik door zes en-twintig handen te gelyk ontkleed werd, want myn inkomen en naakt staan geschiedde byna in 't zelfde oogenblik: en in het eerstkomende oogenblik lag ik naast myne schoone geleidster; 't geheiligde lemmer trof welhaast het slachtoffer; het viel; de offerpriester viel mede; maar 't offer en de offerpriester, herstelden zig welhaast weder om andermaal het offeren te onderneemen: - myn schoone die my eenigzins in twyffel gebragt had, of zy Floride wel was, ter oorzaake van
| |
| |
eenige kleinigheden en wyzen van doen, reeds by ons in gebruik, opende desaangaande myne oogen geheel en al, toen zy het uitwerkzel van myne gewoone voorzichtigheid gewaar wordende, zig daarover beklaagde dat ik niet alle vermaak genoot en het haar ook niet liet genieten; ja Charlotte ik begreep nu niet alleen dat ik niet by myne Floride was; maar ook dat ik met haare Moeder boeleerde; myne Philosophie maakte terstond eenige aanmerkingen over dit geval, en die aanmerkingen hadden zo veel vermogen op mys, dat ik voor dood naast de zyde der Hertoginne nedergleide: alle haare streelingen waren niet magtig my weder te bezielen: ‘welk eene spoedige ommekeer!’ zeide de Hertogin: ‘zou Carlino, zo op één oogenblik ophouden my te benennen!’ dit zeggen deed my het geheim begrypen, want Carlino was de naam van haaren Kamerdienaar: zonder te antwoorden stond ik op, op hoop van myn klederen en de
| |
| |
deur te zullen vinden; maar Mevrouw volgde my, en greep my van achteren by de slip van myn hemd: zy was stoutmoedig Charlotte, want zy hield my stande en zeide: ‘gy zyt wie gy zyt ik ben over u voldaan: kom, gy moet my geheel vergenoegen, en daarna zult gy gaan, zonder dat wy elkander kennen, want dan zullen wy elkander ook niets te verweiten hebben:’ ik gehoorzaamde; wy gingen weder de paden Adams op, en sliepen voorts in; maar al te zorgeloos: want toen wy ontwaakten, begon de morgen reeds door te breeken, zo dat Mevrouwe de Hertoginne wel degelyk ontdekte dat zy naast den braaven Gouverneur Karel lag: - nooit heb ik een vrouw gezien Charlotte die zo veel tegenwoordigheid van geest bezat, als deze: zy riep my op de vleijendste wyze wakker, maakte my een Compliment over myne bekwaamheid, en zeide verheugd te weezen dat het geval haar geschikt had om met geen ander, dan ik, een voor- | |
| |
werp werp dat volgens haar zeggen de liefde van een Vorstinne waardig was, gezondigd te hebben: zy gebood dat ik my zoude aankleeden, ik gehoorzaamde; daarna wilde zy dat ik naast haar, op de sponde van het Ledikant zou gaan zitten, het geene ik mede deed, en waarna zy my aldus aansprak: - ‘het geen ik u reeds gezegd heb Mynheer Karel, heeft u te kennen gegeeven, dat ik een ander dan u verwachtte, en die andere is Carlino, myn Kamerdienaar: gisteren morgen was ik boven myne gewoonte vrolyk; hy sprak my van liefde, en ik, ik weet niet wat my gedreeven heeft, wel verre van hem terstond zyn afscheid te geeven, hoorde hem integendeel met een innig genoegen, ja ik liet my zo verre verblinden, dat ik hem toestond de nacht by my te komen doorbrengen, vermits Mynheerde Hertog afweezig zou zyn: het bestemde uurtje gekomen zynde, was ik bevreest dat hy, gelyk gy tot myn
| |
| |
vreugd gedaan hebt, in de rechte deur zou missen, waarom ik hem opwachtte; het overige is u bekend: maar nu moet gy my helpen lieve Karel en Kareltje’ (by dat Kareltje, Lot, maakte zy een actie die my op nieuw in vuur en vlam zette, zo dat wy hals over kop achterover tuimelden, en zo gekleed als wy waren, andermaal ten stryde trokken: ik was graag myn Engel; want het komt alle dagen niet voor dat men by een Hertogin mag slaapen. Na verrichtte bezigh den vervolgde zy dus haare reden. ‘Gy moet my dan helpen lieve Karel, met Carlino te doen begrypen en ondervinden dat ik de geene niet ben, waarvoor hy reden heeft my te houden, op dat myn goede naam gered worde: ik verzeker u, dat ik my van geene andere zwakheid, omtrent hem te beschuldigen heb, dan die van hem gehoord te hebben, dus zal het gemaklyk zyn, my geheel vergramd te houden, en hem te straffen voor de stoutheid die
| |
| |
hy gehad heeft, met my voor zyn Minnaares te verkiezen: voords zullen wy, van hem ontslagen zynde, de zaaken tusschen u en het voorwerp dat gy van zins waart te gaan bezoeken, toen het geval u in myne armen gebragt heeft, regelen’. Ik keurde alles goed Charlotte, en nam een treffend afscheid van myne beminnelyke Hertoginne; want het was hoog tyd dat ik vertrok, wilde ik my niet door de huisgenooten ontdekt zien.
Wat Floride betreft, ik streed haar met alle geweld op dat ik haar deur toegevonden had, en dus genoodzaakt geweest was te rug te keeren; 't kwam haar onmogelyk voor, evenwel geloofde zy eindelyk, dat deze of geene Kamermaagd van haar, dezelve zou geslooten hebben: voorts wilde het geluk, dat 'er geene gelegenheid was, om haar haare schade van den voorleden zeldzaamen nacht te doen inhaalen, want ik zou daartoe onbekwaam geweest zyn. Mevrouw de Hertogin had my degelyk in
| |
| |
de knel gehad; met dat alles heeft deze my meer dan eens getoond dat zy een zeldzaame vrouw was; want dikwy is weigerde zy my te vergenoegen uit vrees dat ik my te veel zou vergen; haar stelregel was, dat zy het aangenaame niet op eens genieten, maar hetzelve over alle de dagen haars levens verspreiden moest: 't is waar Charlotte, dat ieder vrouw omtrent het gewigtige stuk der genietinge een ander gevoelen toegedaan is.
Even na den middag deed de Hertogin my in haar kamer ontbieden; ik begaf my terstond derwaards, en was niet weinig verwonderd van 'er Carlino te vinden, die de trek welke men hem ging speelen zekerlyk niet verwachtte.
Na de Hertogin ons had doen zitten, zeide zy, het woord tot my richtende, met zulk een deftigheid en onbeschaamdheid, dat ik 'er van verwonderd was. ‘Mynheer, de achting welke gy u door uw deugdzaam gedrag verworven hebt, is zo groot, dat ik niet kan na- | |
| |
laaten u iets te vraagen waarover gy u verwonderen zult: - wat is een Dame, en nog wel zulk eene die door het huwelyk aan den besten man des werelds verbonden is, verplicht te doen met een knecht, die zyne onbeschaamdheid, tot zo verre heeft durven voortzetten, dat hy haar eene verklaaring van zyne liefde is komen doen, en haar heeft durven, vraagen, de gunst te mogen genieten, van in haar bed de plaats van haaren Echtgenoot te mogen bekleeden?’ Mevrouw, antwoordde ik, my tevens vermaakende met de ontroering welke Carlino zeer zichtbaar bestormde, want ik zag hem van ter zyde telkens aan; daar, gelyk gy wel belieft aan te merken, de onbeschaamdheid. van dien onverlaat, ten hoogsten top moet gesteegen weezen, verdient hy alle mogelyke straf: ondertusschen geloof ik dat de tederheid van het vrouwlyke hart voldaan zou weezen, wanneer zy haare billyke gramschap tot zo
| |
| |
verre maatigde, dat zy zig vergenoegde met dien onbescheiden dienaar te verachten en weg te jaagen. - ‘Uw advies Mynheer,’ herhaalde de Hertoginne, de grootste veinsster die ik immer ontmoet heb, ‘komt my zeer billyk voor. Zie daar onze Carlino, hy is de man dien ik bedoelde, en ik ben de vrouw die hy beledigd heeft.’ Vervolgens hem met de grootste verontwaardiging aanziende, zeide zy hem dat hy gelukkig was, dat zy hem niet deed straffen, en de belediging die hy haar aangedaan had, niet door zyn bloed trachtte af te wassen; daarna gebood zy hem te vertrekken, met bevel van nimmer weder onder haare oogen te moeten komen; hy vertrok, en ik heb hem na dien tyd nooit weder gezien: ik moet u bekennen Lotje, dat ik medelyden met hem had; want tog was het waar dat zo hy eer dan ik gekomen was, de Hertogin hem in haare armen ontvangen zou hebben; evenwel 't moest 'er uu zo mede door; ik keerde weder
| |
| |
by myne Meesteresse en prees haar niet weinig over haare behendigheid en ondoorgrondelyke kunst van veinzen: zy beentwoordde myne lostuiting met eenige kusjes, en vriendelyk verzoek van in alles geheim te zyn; ik beloofde haar zulks, en verzegelde myne belofte met den stempel der liefde.
Dus leefde ik eenigen tyd verdeeld tusschen twee Minnaaressen, Moeder en Dochter, de eerste wist dat ik de tweede bemind had; doch geloofde dat ik van die ziekte, door 't gebruiken van haare eigene bekoorelykheden geneezen was; de laast genoemde wist niets van myne goede verstandhouding met de eerste, en geloofde dat zy alleen bemind werd, dus had ik moeite genoeg om beiden te vergenoegen niet alleen, maar ook om de zaaken in eene behoorelyke orde en uit malkander te houden.
Toen de Hertog weder thuis kwam vernam ik op nieuw dat myne schoonheid wonderbaarlyk wist te veinzen; want ik was by de verwelkoming tegenwoor- | |
| |
dig, en ik kan u wel verzekeren Lotlief, dat geen man meer van een vtouw zou kunnen verwachten; 't was hartje lief voor, en zoetertje na; de Hertog hoorde eene geheele inventaris van verdrieten, welken door zyne Gemaalin, staande zyne afweezigheid, gesmaakt waren: ook merkte ik dat zy hem, begryp eens of zy ook listig moet geweest zyn, in 't oor beet, hoe pynlyk haar vooral de nachten gevallen waren; ten minsten ik zag den Hertog glimlachen, en een oogenblikje daarna zonderden de Echtgenooten zig af, zekerlyk om Madame te doen begrypen, dat haar Gemaal zig niet gedebaucheerd had; het denkbeeld van de geneugten waarin de gelieven ongetwyffeld deelden, wekten by my eenige klyne lusten, en deed my om Floride denken, ik zocht haar op, en 't geluk liep my tot zo verre mede, dat ik gelegenheid vond, om in haare armen te kunnen vergeeten dat een ander thans met eene myner schoonheden in conjonctie was; want dat denk- | |
| |
beeld beeld Lotje, is voor den man tog altoos onaangenaam: om kort te gaan, Moeder en Dochter kreegen een gelyke beurt, en ik twyffel niet, of de eene heeft gedacht, och had ik myn Karel! terwyl de anderen dikwyls uitriep, toe Karel toe! hoe meer hoe liever: - en wie weet hoe veele Meisjes in ons Paleis op 't zelfde oogenblik een beurt gekreegen hebben, want Lotje, ik zou 'er myn kop onder hebben durven verwedden, dat alle de vrouwlyke zelfstandigheden, die in ons verblyf herom zworven, ligtomdeines waren, ten minsten waren 'er een stuk twee drie, waarmede ik nu en dan nog al eens een coupje d'Amour maakte; want om kort te gaan, het was by ons gelyk het by de geheele wereld is, vrees is de kuisheid, en wanneer de grond tot vrees benomen is, weg is de kuisheid, dan zyn alle vrouwen graag, en ook niet ongemaklyk te bekomen.
Eindelyk werd Floride myne gemeenzaamheid met haar Moeder ge- | |
| |
waar, en zy onderhield 'er my over; ik bloosde, en trachtte het te ontkennen: maar zy had myne gangen zo wel bespied, dat zy my verzekerde, wel te weeten dat zy in de Hertoginne eene medevryster gevonden had; en om my daarvan te overtuigen, verhaalde zy my alles wat ik in onze laatste byeenkomst gezegd, en hoe haar Moederzig omtrent my gedraagen had; hoe moeijelyk het my ten dien tyde gevallen was om haar te vergenoegen; en wat moeite Mevrouw haar Moeder gehad had eer zy my daartoe in staat had kunnen brengen; - alles wat zy zeide was waar Lotje; want ik was op dien tyd, door myne menigvuldige bezigheden, geheel vermoeid geweest: evenwel had de Hertoginne zo veele kunst-trekken weeten in 't werk te stellen, dat eindelyk myne pezen zig wed er spanden; ik my over haar kromde, en haar, trouwens in het zweet myns aanschyns, vergenoegde; ja waarachtig Lot, alles wat zy zeide was waar, en daar het
| |
| |
tegen myne oprechtheid te veel streed, dat ik nog langer by de negative gepersisteerd zou hebben, bekende ik haar alles, maar verzocht tevens te mogen weeten, hoe zy achter deze geheimen gekomen was; zy bekende my dan op haare beurt, dat zy op dien tyd onder het Ledikant gelegen had, waarop ik met haar Moeder had geduëlleerd: ik wil u wel bekennen Lotje, dat ik beschaamd was, maar 't gebeurde kon ik niet herroepen, ik openbaarde haar dan alles, en zeide tevens dat ik voorneemens was naar een afgelegen hoek van Frankryk te gaan, om de schandelyke gemeenschap, waarin ik my gewikkeld zag, te ontloopen; zy lachte, Charlotte, ik begreep die lach niet, en dacht geredelyk dat zy vry genoeg dacht, om te stellen dat de Natuur daaromtrent geene merktekenen geeft, dat is dat zy ons niet doet gewaar worden, nu omhels ik de Moeder,en dan de Dochter; en daarom geloof ik ook dat alle vermenging van verschillende soorten
| |
| |
ondig is, want een Koe een Merrie, enz., doet zig terstond kennen door haare uiterlyke gedaante; maar wie onderkend een vrouw van een vrouw; zulks is onmogelyk, dus is het onmogelyk zig te wachten voor dergelyk soort van zogenaamde bloedschande, ondertusschen, Lotje lief! kwam haar lach niet uit dat grondbeginzel, in tegendeel verzekerde zy my, dat de Hertogin nooit haar Moeder geweest, maar dat zy een onecht Kind van haar zogenaamden Vaders Broeder was; deze openbaaring bragt my terstond in haare armen, zy stelde myn geweeten gerust, en zie daar alles war 'er noodig scheen te zyn om my in Spanje te houden, ondertusschen vertrok ik tog; want myne krachten konden het niet langer goed maaken.
Ik had geheel geene vrees voor ontdekt te zullen worden, want de tyd, maar vooral de geduurige uitmergelingen waaraan ik onderhevig geweest was, hadden my zodanig veranderd,
| |
| |
dat ik zelfs geen gevaar liep, van voor den Broeder van Karel gehouden te zullen worden. Nu leefde ik als een kluizenaar, dat is te zeggen met betrekking tot de vrouwen; ik bekwam een Schryversplaats op een goed comptoir, dus ik nu in alle rust en vrede myn brood won en het ook at: maar laas Lotje lief! ik ondervond welhaast dat de mensch van Natuure boos is, en dat de bekeerelingen meestal, of staatkundige oogmerken met hunne bekeering hebben, of dat niet zy de wereld, maar de wereld hen verlaat; want naauwlyks was ik door een goede tafel en een geregeld leven een weinig bekomen; naauwlyks waaren myne te sterk verspilde krachten hersteld, of myn booze Natuur deed my weder een wellustig oog op de vrouwen slaan; en ongelukkig is het voor een zondaar van myn soort, dat de gantsche Natuur medewerkt om hem te doen zondigen: een dief of moordenaar vind maar zeldzaam gelegenheid tot het uitoefenen van zyne
| |
| |
heerschende lusten, ook wacht ieder zig zo veel hy kan voor zulke gevaarlyke wezens, maar Charlotte een vrind der vrouwen, vind alomme vrouwen die in zyn zondigen behaagen scheppen; en dat nog sterker is, hy wordt door duizenden gezocht, op dat hy met haar zondige: is het dan wel mogelyk, wat dit betreft, niet in verzoeking te vallen? is daarom ook niet de deugd van kuisheid een harssenschim; eene onmogelykheid?
Wat my betreft, ik viel welhaast weder over en in het oude struikelblok; in het huis van myn Patroon heerschte eene algemeene eensgezind heiden vriendschap onder de vrouwlyke wezens, die zig daarin bevonden, en dan, ik heb het duizendmaal by ondervinding, m[i]st het nooit of zulke huizen zyn ook huizen van vermaak, want de vrouwen verkeeren niet gemeenzaam met m[a]lkander, of zy spreeken over de liefhebbery der min; zo was het dan ook in myn Comptoirhuis.
| |
| |
Ik had reeds langen tyd bemerkt dat myn paardje hier zeer ligt een stalletje zou vinden, des stelde ik my desaangaande volkomen gerust; ja zelfs meende ik wel voorzichtig te moeten weezen; want zy waren alle niet onaardig, en toonden zig allen even begeerig naar het bevinden van die manlyke bekwaamheid, welke in eene nieuwe volkplanting een hoofddeugd zou genoemd worden: ik dorst my niet blootgeven, dat is naamlyk te zeggen Lotje lief, ik dorst my niet vertoonen zo als ik waarlyk was; maar moest veinzen, want wat had my aangegaan, indien alle die vrouwlieden te gelyk my hadden willen bezitten! een voor een zou my gewis levendig met huid en hair in geslikt hebben; en ik was die dappere ruiter niet meer van vroegere dagen, immers Charlotte, is het waar dat de wellusten het hart van den mensch kittelen maar tevens ook zyne sterkte vernietigen? ik was dan voorzichtig, en wilde uit den hoop een goede keus doen. Mevrouw
| |
| |
of één van haare beminnelyke Dochters had ik wel het meeste zin in, maar ik bemerkte welhaast, dat die reeds zodanig bezet waren, dat 'er geen oogenblikje zou overschieten, om zig met den armen Karel op te houden, des moest ik daarvan afzien, en was genoodzaakt myne oogen op de myden te slaan; onder dezen behaagde de kamenier my weder 't allermeest; des maakte ik my met haar eenigzins gemeenzaamer, en zy behandelde my van haaren kant, zo en niet anders als ik van een galant Meisje zou hebben kunnen verwachten: ik nam haar nu en dan in een afgelegen hoekje waar, en deed greepjes die al vry wat betekenden; maar zulks was by haar eene loutere beuzeling, zy was die greepjes, en op die wyze gegreepen te worden, reeds zo gewoon, dat zy 'er niet eens meer van aangedaan scheen te weezen; de gewoonte, dat weeten wy tog is de tweede Natuur; de gewoonte had haare lieve handjes ook reeds eene zekere beweeging gegeeven, die zy,
| |
| |
mogelyk omtrent alle mannen, althans omtrent my, scheen niet te kunnen bedwingen; want zy vatte my, als een zeker gewoon antwoord, op myne eerste groet, mede aan op eene wyze die my wel deed zien, dat ik niet te vergeefsch geklopt had, maar wel degelyk opengedaan zou worden; ik verzocht haar naar weinig tyds, het geluk te mogen hebben van eenige uurtjes in haar bouten te mogen doorbrengen: die eer Mynheer was het antwoord, zal ten hoogsten aan my verblyven, myn gantsche lichaam is onder verzekering van een behoorelyk loon, volkomen tot uwen dienst; deze onbeschaamde en een kamenier volmaakt karaktirizeerende taal, trof my gevoelig, evenwel vroeg ik haar, op hoe hoog een prys, zy haare gunsten wel gewoon was te stellen; maar, zeide zy, Mynheer weet immers wel, dat zulke giften liberaal zyn, waarachtig, indien het lichaam en de bekwaamheid tot byslaapen die ik bezit, niet alles waard zyn, dan zyt gy
| |
| |
geen recht liefhebber; hoor, alle myne klanten, schenken my rykelyk voordeel en meer dan ik immer zou kunnen eisschen; kom, kom, maak het maar wel, dan zullen wy voor 't overige geen verschil hebben: geloof my Charlotte dat de laage taal van dit vrouwmensch my zo verbaasd deed staan, als of ik door den donder getroffen geweest ware, evenwel beloofde ik, by de eerste gelegenheid my by haar te zullen vervoegen; maar ik maakte geen haast daarmede, want myne fondsen waren sterk aan het daalen: ik kon geen Dukaaten meer besteeden, en had reeds beslooten my slechts met daalders en kroons waar te zullen vergenoegen: weinig tyds daarna zag ik dat de Kamenier op allerleije wyzen trachtte, om my alleen te mogen spreeken; de lust om een avontuurtje met haar te hebben, spoorde my aan haar in haar oogmerk te doen slaagen: naauwlyks was ik met haar alleen, of de poppen waren aan het dansen: op myn eer Lotje, haare tengere vinger- | |
| |
tjes waren bekwaam: binnen weinige oogenblikken kwam ik tot uiterstens, en dezelve scheenen te voldoen; zelfs werd myn geschenk dit i k, om voor een fatsoenlyk man door te gaan, haar ter belooninge wilde geeven, geweigerd: zy zeide my reeds dubbeld voldaan te wezen, door de zoete byzonderheid die zy in myne omhelzingen meende waargenomen te hebben; ik verwonderde my Charlotte over deze schielyke ommekeer, te meer verwonderde ik my, daar het Kameniertje geen moeite spaarde om zig zelven en my te vermaaken, zy deed waarlyk zo veel moeite als of zy in plaats van enkelvoud wel honderdvoud betaald zou geworden zyn; nimmer ondervond ik het vermaak van zulke uitgedachte woelingen, en byzondere kunstgreepen, als by myn Kameniertje; maar alle die zeldzaame verschynzelen, alle die raadzelen, werden welhaast verklaard: want na ik eenige tyd met myne minnaaresse in eene zondige gemeenschap, gelyk sommige
| |
| |
zeggen, maar naar myne gedachten, in eene genoegelyke natuurelyke, en onwaardeerbare, onvermydbaare vriendschap verkeerd, en zy zig langs hoe meer in myn vertrouwen gedrongen had, zo dat ik haar indedaad bemin[d]e, zo oprecht en vuurig als ik u Charlotte ooit bemind heb of nog bemin, openbaarde zy my den weg tot myn fortuin, naamlyk om met haar en alle haare bezittingen, waarvan zy menigmaal zeide, dat dezelve met vermaak gewonnen waren, dóór te gaan: ik begreep terstond niet waartoe dat doorgaan noodig was, daar wy beiden vry waren, en dus niemand onze gemeenzaame verkeering, ja ook onze zamenwooning konde verhinderen: maar Lotje lief dat was de hoofdzaak, noch het oogmerk van myn schoone niet; want toen ik haar myne gedachten daaromtrent voorhield, zeide zy, ‘gy hebt gelyk Karel, niemand kan ons daaromtrent hinderlyk zyn; maar niemand zal ons ook wat geeven wan- | |
| |
neer wy gebrek hebben, en van myn goedje zullen wy niet lang kunnen leeven, daar niet bykomt en altyd wat afgaat is haast verteerd,’ ik wierp haar tegen dat ik tog op een taamlyk jaargeld geëngageerd was, ‘zo is 't, zeide zy, en met uw goedvinden zou ik door myne bekwaamheden, den eenen of anderen ouden gek ook nog wel wat kunnen afpollen, (zy was geheel onbeschaamd Lotje,) maar (vervolgde zy) zonder werken te kunnen leeven, zo wel voor u als my, zou evenwel ruim zo vermaakelyk zyn: en wy kunnen zonder werken bezorgd weezen, zo wel voor den jongen als ouden dag,’ op wat wyze vroeg ik? en zy antwoordde na my hartelyk gekust te hebben, en in eenige grapjes die zy met haar hand wist te verrichten te hebben doen deelen: ‘op deze wyze: hoor Karel, gy zyt een man, zo als ik reeds voor langen tyd naar een gezocht heb, daarom openbaar ik my aan u, en gy zult my
| |
| |
ongetwyffeld behulpzaam zyn; ja ik weet dat gy my behulpzaam zult zyn, want gy verlangt zo wel als ik naar rykdommen, en dezelve moeten ons op eens aankomen; want om die door den arbeid te vergaderen, is onmogelyk, ware het mogelyk dan zag ik 'er kans toe, vermits myne affaire meer geeft, dan zes van de besten der overigen; nu goed, op eens moeten wy ryk worden, of wy worden 't nimmer, - hoor verder; onze baas, de oude Heer, tel ik onder 't getal der patienten die ik dikwyls van een opstyging verlos; goed, die oude Heer moet ons beiden ryk maaken of wy zullen 't nooit worden; want nooit zal zulk eene schoone gelegenheid ons weder ontmoeten; goed, wy moeten en zullen: - ik zal de oude by my lokken en als hy in 't midden van zyn vuur is, dat ik voor iemand van zyne jaaren nog al vry hevig kan doen branden, zal ik hem zeggen, dat hy
| |
| |
moet maaken eens met my alleen thuis te weezen, dat ik een nieuw vermaak heb weeten uit te vinden: hy zal 't voorzeker doen Karel, want de oude boef is dol naar zulke nieuwigheden, en niet zonder oorzaak, de kunst moet by hem 't uurwerk aan 't gaan houden, anders zou 't welhaast afgeloopen weezen: - nu voort: - wanneer ik dan met hem alleen ben, zult gy, op 't oogenblik dat hy zyn weinigje kracht verspilt toeschieten, hem aangrypen, binden, en van alle de sleutels berooven; en fiat, is het dat hy te veel geweld maakt, zo zal een enkelde slag genoeg zyn om hem naar de andere wereld af te zenden: de sleutels hebbende kunnen wy ons van alles verzorgen, maar wy moeten ons meest van Contanten, Juweelen, Goud en Zilver voorzien, en de vlucht neemen, om elders het zoete van onze verkeering, in kommerlooze weelde te genieten; - wat zegt gy?’ - Zoudt gy kun- | |
| |
nen gelooven Charlotte dat ik op 't hooren van d[e]ze woorden, roereloos stond, even als iemand die van het weêr geslagen was geworden; evenwel herstelde ik my spoedig, en begreep weldra dat ik moest veinzen wilde ik deze helsche feeks uit de handen blyven; ik stemde dan gereedelyk alles toe, en onze asspraak was dat zy my slegts zou waarschouwen, waar en wanneer ik my ter bereikinge van haar oogmerk had te versteeken; den dag daaraan deed zig reeds een goede gelegenheid op, en tot dien tyd toe had de duivelsche Kamenier my als een schaduw het lichaam gevolgd, zo dat ik zelfs geen ryd gehad had, om eenige aanmerkingen te maaken of de beste maatregelen te neemen, want hoe los en vrolyk ik ook leefde, een dief en een moordenaar waren in myne oogen afschuwelyke monsters. Eindelyk kwam de bepaalde tyd; ik had my versteeken, en wierd welhaast uit myn schuilhoek geroepen, ik sprong voor den
| |
| |
dag, en vond myn goede oude geheel naakt op zyne vyandin, die hy voor eene zyner beste vriendinnen hield, uitgestrekt leggen: de onbeschaamde Kamenier had zig mede van alle haare klederen ontdaan; sprong in die gestalte van het ledikant, en vloog naar een hoek van de kamer alwaar zy een touw verborgen had, reek het my toe, en zeide kom Karel, volbreng nu uwe belofte; myn baas lag te trillen als een riet, en was byna dood van schrik; ik nam het touw aan; doch sloeg het met 'er naast eenige keeren om het bloote lichaam van de verdoemde Kamenier, die door deze onverwachte coup geheel raazend, op één oogenblik meer vloeken op my uitbraakte, als honderd Zee-officieren of twee honderd substituut Schouten in zes weeken zouden kunnen ve[r]zinnen: welhaast had ik de vloekende duivelin, op wier mond de schuim reeds wel twee vingeren dik gekomen was, aan armen en voeten gebonden, op 't midden van den grond, terwyl
| |
| |
myn baas nog niet wist wat hy uit dat alles zou besluiten, en waar hy 't voor moest houden: ik geloof zekerlyk dat hem de eene flaauwte op de andere overvallen is, want ik hoorde hem niet spreeken, of zag hem niet beweegen. Toen nu het listige, vloekende, biddende en woedende Kameniertje wel strengelyk gebonden aan myne voeten lag, zeide ik tot haar: zie daar verdoemde hoer, zie daar het loon uwer nooitgehoorde schelmery, gy hebt buiten den waard gerekend, de lelykste vrouw zou my tot het pleegen van wellust kunnen overhaalen, maar de allerschoonste zou my, en al kon zy boven haare bekoorelykheden my ook geheel Europa ten geschenke geeven, niet tot een schelm maaken: nu zyt gy in myn geweld, daarom zal ik u corrigeeren en billyk straffen voor uwe voorgenomene misdaad, op dat gy u bekeeret en uwe ziele behouden worde; ik spotte met haar Charlotte, want zy was op eenmaal geheel afschuwelyk in myne oogen
| |
| |
geworden; zy myne spotterny bemerkende verviel toe nog onstuimiger woede dan voorheen, ‘verdoemde hond, voer zy schuimbekkende uit, God geeve dat de donder u op 't oogenblik verplettere, al moet ik zelf het leven 'er by inschieten; kon ik met myne tanden, de touwen waarmede gy my zo schelmachtig gebonden houd, bereiken, ik zou ze stuk knaagen, my in vryheid stellen, u aanvliegen, als een woedende wolvin de keel afbyten, met myne nagels uw borst open rukken, uw schelmachtig hart uit uw verdoemelyk lichaam scheuren en hetzelve ter verzadinge van myne woede verslinden en opeeten;’ de vreezelyke beweeging waarin de furie haar gebragt had, belette haar meer te zeggen, Inm[i]ddels was myn baas, door alles wat hy gehoord en gezien had stoutmoediger geworden; en hy had het gewaagd zyn hoofd uit het bed te steeken: ik verliet de woedende Kamenier, ging
| |
| |
naar hem toe en verhaalde hem het geval, zo als het zig in alle deelen had toegedraagen: hy vatte myn hand, bedankte my voor myne getrouwheid, en verzocht om zyne klederen, die hy op één der stoelen gelegen had: ik gaf ze hem, en hy kleedde zig aan: onder die bezigheid maakte hy eenige aanmerkingen over zyne gepleegde wellust met de Kamenier, schilderende, als een waar bekeereling, dezelve met de zwartste verwen af: ik viel hem in de reden en zeide dat hy alleenlyk op zyn wraak bedacht moest weezen, en op de beste middelen om zig van de duivelin, die naar zyn goed en leven gestaan had, te ontslaan: dat het overige natuurlyke dingen waren, en 'er niets was, meer verschoonelyk in een man, dan dat: gy kunt begrypen Mynheer, vervolgde ik, dat ik, wat dat betreft, uwen medebroeder ben; dat uwe Kamenier my ook haar lichaam ten besten gegeeven heeft, en niet my alleen, maar nog veele anderen daarby; want geen be- | |
| |
geerte naar de zoetheden der liefde eene begeerte die alleen de vrouw beminnelyk maakt; maar, en 't geen haar volstrekt haatelyk doet weezen, een begeerte naar schatten, eene onverzadelyke gouddorst, heeft haar doen besluiten haar lichaam ten prooi te geeven: gy hebt gelyk, Karel, zeide myn oude meester, ja gy hebt gelyk, gouddorst is haar zwak, want ook heeft zy reeds genoegzaam een derde van myne goederen in haar bezit; ik was op haar verzot, en zy had zo veel vermogen op my, dat ik haar de halve wereld zou hebben gegeeven, indien ik die bezeten had, voor eene enkelde gunst, - genoeg hiervan Mynheer, zeide ik, laat ons haar straffen; - ik moet bekennen dat myn Baas nog voor haar bad; zeggende 't is tog een vrouw Karel, en zy heeft ons meenigmaalen een dienst gedaan; de goede oude man vergat dat al haare gedienstigheid, alleen uit geldzucht geboren was geworden,
| |
| |
en dus niet ten bewys van haar goed maar wel van haar kwaad hart kon strekken: ik haalde hem over tot het straffen, laat my begaan Mynheer, zeide ik hem, zo gy te teêrhartig zyt om u op haar te wreeken, ik heb daartoe couragie genoeg, want zy behoort niet onder het getal der vrouwen, veel min onder de bekoorelyke vrouwen, onder haar, voor wien de man een afgod en iets heiligs is, ter oorzaake van het vermogen dat hy bezit; maar zy, zy is geheel het tegendeel; zy heeft kunnen besluiten, des noods, een man te vermoorden! neen, neen zy moet gestraft worden: hoor Mynheer ik heb u verlost, en daarvoor vorder ik geene andere erkentelykheid, dan dat gy my met uw schandelyke Kamenier laat handelen naar myn welgevallen: deze, Lot lief! lei ondertusschen te bidden, te vloeken, en te schuimbekken; woede en vrees overmeesterde haar beurtelings, maar ik was noch bevreesd voor, noch ook mededo- | |
| |
gende met haar: in een baldadige luim, streelde ik zekere plaats van haar lichaam, met een styve kleêrborstel, zo onzacht , dat zy wel duizendwerf om genade bad; ik verwachte dat Mynheer my wel zou willen helpen, in haar onder de pomp te brengen, want zeide ik, wy moeten haar brand blusschen: Mynheer weigerde zulks, en ik zag geen kans om het alleen te doen, waarom ik van dat voorneemen moest afzien; evenwel, zeide ik, moet zy wat hebben: wy beslooten dan te wachten tot het donker was, en haar dan zo nakend als zy was, met het rytuig, naar het bos van ***, 't welk eenige mylen ver was, te brengen, aan een boom te binden, en haar in dien stand aan haar noodlot over te laaten; myn oude, op geene kwaade gevolgen denkende, en blyde zynde dat zyn lieve Kamenier 'er zo goedkoop zou afkomen, stemde alles toe; ook werd de zaak welhaast in 't werk gesteld, ik had geen moeite om onze Koetsier te bepraaten de hand daarin te
| |
| |
leenen, want hy was mede door haar reeds geheel geplunderd: voor een enkelde keer, zeide hy, Mynheer Karel, heb ik haar myn Zakhorologie moeten geeven; 't is waar Lotje, dat zy haare oogenblikken zo wel wist waartenemen, en dat zy zo veel vermogen op 't hart van een man bezat, dat men haar voor een klein gunstje een half Koningryk zou geschonken hebben: de Koetsier schreef voor my een brief met groote letters, waarop te leezen stond, strafder geldzuchtige hoeren: om kort te gaan het voorgenomene werd ter uitvoer gebragt, de Koetsier en ik bezorgde haar aan den boom met den brief voor haar borst, want Mynheer wilde, om alle navraag te kunnen doorstaan, niet mede gaan niet alleen, maar ook niet thuis weezen, wanneer wy het vonnis zouden uitvoeren. - Zie daar dan het Kameniertje aan den boom; en geloof my dat zy woedende was, wy lagen haare klederen naast haar neder, op dat zy, losgemaakt zynde, haar fortuin zou kunnen gaan zoeken, ja Charlotte
| |
| |
wy waren nog barmhartig genoeg, van eenig geld 'er by te leggen. - Na zy nu wel stevig aan den boom gebonden was, stond Jan, dus was de Koetsier genaamd, zo lang op haar lichaam te tuuren, dat ik hem uit zyne mymering moest trekken, ik vroeg hem wat hem zo opgetogen hield: ‘wat Mynheer Karel? zeide hy, het zelfde ding dat myn Horologie, myne Gespens, en al myn Geld ingeslokt heeft, en ik ben zeer in verzoeking, om nu eens voor niet te neemen het geen ik welëer zo duur heb moeten betaalen; en in lang niet genooten heb, om dat ik niet meer betaalen kon, want wy waren reeds afgesproken dat ik, als ik myn huur ontvong, voor de geringe prys van één Dukaat nog eens zou doen, 't geen ik welëer met zes maal zo veel heb moeten betaalen’: ik lachte om het voorneemen van den goeden Jan, myn boeve hart schepte'er behaagen in, waarom Jan, geen tegenstand vindende, zyn voorneemen vol- | |
| |
bragt, en de listige Kamenier liet hem begaan, zoekende hem, in 't midden van zyn vuur, door duizende herrinneringen van voorgaande tyden, door duizende beloften, en aanbiedingen van groote geschenken, ja, en dat nog sterker is, door allerzonderlingste trekkingen haarer spieren, om hem de coup te veraangenaamen, zo wel als door het noodigen om dezelve voor 't laatst nog eens te hervatten, over te haalen om tegen my op te staan, haar los te maaken, en uit myn geweld te bevryden: de listige Sireenhad ook byna haar oogmerk berykt, want de Koetsier begon my reeds met misnoegde oogen aan te zien; evenwel wist ik hem zo veel te zeggen, dat ik triumpheerde, en wy de naakte Bosgodin verlieten, zy gilde en schreeuwde wel duizendmaal, moord! moord! het geen ons spoorslags deed heen ryden, en ook te laat deed zien dat wy haar een doek in den mond moesten gestopt hebben. Thuis gekomen zynde, vonden wy Mynheer, in zyne eenzaam- | |
| |
heid zitten peinzen, want zyn hart hing ook over 't Kameniertje, en zulks moet' u niet verwonderen
Charlotte; want gy kunt niet begrypen, welk vermogen dat schepzel op de mannen had, en zekevlyk zou ik even zwak geweest zyn, ware het niet dat zy my als een moorderes en diefeg was voorgekomen: wy haalden Mynheer over om alle de kisten, koffers en manden van het Kameniertje open te breeken, ieder het zyne daaruit te neemen, en het overige te bewanren of zy ook door 't geval verlost mogt worden, en stout genoeg mogt weezen van eene aanspraak op haare goederen te maaken, gelyk ook gebeurde, want nader hand heb ik vernomen, dat zy niet alleen wedergekomen was, niet alleen haare goederen geëischt heeft, niet alleen by Mynheer weder in huis woonde, maar hem nog meer dan voor dezen in haare strikken gevangen hield, zo dat zy, naar men op goede gronden geloofde welhaast ryk genoeg zou weezen: uit belang alleen,
| |
| |
had zy alles vergeeven, en had ook welhaast alle de meubeltjes vandenzwakken Jan weder in haar bezit; my alleen, verhaalde men my, haatte zy als de pest, en had gezwooren, dat zy my van 't leven zou berooven, al ware het ook dat zy my in 't midden van duizend menschen ontdekte, ondertusschen heeft de Hemel my tot nog toe gespaard, en ik twyffel zeer of ik wel ooit door de hand van het Kameniertje van deze wereld scheiden en in eene andere overgaan zal.
Weinig tyds naar het uitvoeren van de voorverhaalde grap, vertrok ik uit myn dienst; want de Conscientie van Mynheer knaagde over 't geene hy zyne lieve Kamenier had doen wedervaaren, ten minste dat hy het niet belet had; dus ik welhaast bemerkte dat ik niet zeer diep meer in zyne gunsten deelde; niets kon ik meer naar zyn zin doen, alles was verkeerd, knorren en morren was geen gebrek; waarom ik spoedig besloot myn paspoort te verzoeken, 't
| |
| |
geene ik dan ook bekwam, en naar eene andere boerekermis ging, om te zien of 't goed fortuin my daar beter zou dienen: naderhand vernam ik dat de Kamenier gelyk gezegd is, niet alleen 't gevaar ontsnapt was, niet alleen weder by myn Patroon in dienst was, maar zelfs de eerste plaats in zyne gunst bekleedde; zo dat alle zyne vrienden beducht waren, dat die listige heks, aan welke hy alles afstond, hem nog eens tot de bedelzak zou brengen.
Hoe meer myn wellustige aart aan 't bedaaren geraakte, allerliesste Lotje, hoe meer myne genegenheid tot het pleegen van boeverijen toenam: de nyd nam mede een plaats in myn hart, want nu ik niet meer zo onvertsaagd in het spel der liefde was (gy weet myn Engel dat ik nu slegts met alle andere gelyk sta) gevoelde ik altoos een zeker soort van ongenoegen, op het denken, dat hier of daar, deze of geene van myne kennissen het zoet der genieting in de volste maate smaakte: eens dat het gevoel
| |
| |
van eene my aangedaane belediging, zig by die nyd voegde, speelde ik zekeren Mynheer Jonbrem een trek, die hem ongetwyffeld al zyn leven zal geheugd hebben. Ik was door middel van een myner Confraters, die ik op myn tweede Comptoir had, in kennis met hem geraakt; hy was een schoon welgemaakt en weelderig man, van omtrent negenen twintig jaaren, en zeer ryk, dus, en zulks volgt van zelven, een zeer groote gunsteling van alle vrouwen; met dat alles was hy (hoe wonderlyk zyn de geäartheden der Menschen) ten uitersten jalours op zyn eigene vrouw, die mede jong, schoon, en niet afkeerig van de liefde was; eene dagelyksche verkeering aan zyn huis, had my op zyn vrouw doen verslingeren; Jonbrem ondertusschen, met wien ik nu en dan een partyrje d'Amour gehad, en al vry wat huizen van ver maak bezocht had, kende my en zyn vrouw zekerlyk al te wel, dan dat hy my by haar niet mistrouwt zou hebben; en hy had gelyk
| |
| |
Lotje, want ik had het met Mevrouw Jonbrem reeds zo verre gebragt, dat zy my by de eerste gelegenheid de beste in haare armen verwachtte: alle preliminairen waren tusschen ons reeds gepasseerd; in afgelegene hoekjes, en oogenblikjes van vryheid, hadden wy elkander de maat genomen, om te weeten, of, wanneer het geluk ons eens toelachte en wy elkander mogten genieten, alsdan ook eenige onovereenkomst van langte, dikte, wydte of diepte, het aanstaande vermaak zou hebben kunnen stooren: wy hadden beslooten, dat ik den Heer Jonbrem, by deze of geene lichtekooijen lokken, hem dronken maaken zou, en dan zyne beminnelyke Echtvriendin een uurtje komen diverteeren: ô dit plan dacht ons onverbeterlyk te weezen, en 't werd daarom ook by de eerste gelegenheid de beste in 't werk gesteld; ik had geen moeite om myn vriend ter bestemde plaatse te krygen, en ook geen moeite om, met behulp der Nimphjes, die ik des- | |
| |
aangaande vooraf onderricht had, hem de wyn by pussen vol te doen inzwelgen; maar Lot, ik verstond my de kunst van veinzen zo kwalyk, dat de Heer Jonbrem myn oogmerk, ten minsten voor een gedeelte bemerkt had, en dit moet waar weezen, gelyk de gevolgen my toonden. Myn vriend zoop als een tempelier, en hy die het veinzen veel beter dan ik verstond, geliet zig van tyd tot tyd smoor dronken te worden; eindelyk scheen hy in de slaap te vallen, en snorkte zo ernstig dat de beste slaaper zou gezwooren hebben, dat de Heer Jonbrem, een ronk van met minder dan tweemaal vier-en-twintig uuren stond te doen: na hy byna een quartier uurs gerust had, nam ik myn asscheid van de Nimphjes en vertrok, Gy kunt begrypen myn Engel, dat ik geen grachtje omwandelde, maar langs de kortste weg, naar myne Minnaares slapte: welhaast was ik dan ook tot haarent; ik belde aan; men deed de deur open; ik stapte stoutmoedig binnen: doch de
| |
| |
zaaldeur openende, zag ik dat Jonbrem my volgde; ongetwyffeld heeft hy op dien tyd meer wyn dan anders kunnen drinken, of hy had zig daar tegen gewapend, door het een of ander te gebruiken; wat 'er van zy, hy was geheel nuchteren, en had zo weinig geslaapen als ik zelf: gy kunt begrypen Lot lief hoe verbaasd ik was, op het zien van den geenen, dien ik thans voor duizend duivels wenschte: ik vroeg hem geheel verwonderd hoe hy thuis was gekomen? even als gy 'er gekomen zyt, myn vriend, zeide hy. De bedaardheid welke hy vertoonde stilde myne verbaasdheid een weinig, dus ik hem zeide maar weder te zullen vertrekken, vermits myn boodschap voor als nu onnoodig was; wat was uw boodschap dan vriend Karel, vroeg hy: wat anders antwoordde ik, dan te bezorgen dat gy zonder ongelukken tot uwent mogt komen: ei, zo, herhaalde hy, dan zoudt gy vriendelyk genoeg geweest zyn, van myn vrouw re onderrichten waar zy my kon vinden;
| |
| |
ik moet bekennen Karel, dat gy myn vriend zyt; ik begreep Charlotte, hoe kwalyk ik my uit myne verlegenheid gered had, des trachtte ik myn fout te verbeteren, met te zeggen, dat ik zelf hem zou hebben gaan haalen; maar gelyk iemand die aan 't struikelen is, hoe langer hoe wonderlyker caprioolen maakt, en eindelyk geheel nedervalt; zo maakte ik door het gezegde voorwendzel nog veel belachelyker draai, waarom myn vriend ook zeide, dat ik hem dan wel terstond mede naar huis had kunnen neemen; ja maar Jonbrem herhaalde ik, hoe zou uw vrouw dan geschrikt hebben? zo is 't Karel, antwoordde hy, myn vrouw moest alleen gesproken worden, zy is schoon en vrolyk; niet waar? - kom laat ons in haar gezelschap een vles wyn drinken; en zyt op een ander tyd bescheidener, - Gy kunt niet begrypen Lot, hoe ik ontstelde, hoorende dat Jonbrem myn oogmerk wist, ik trachtte my te verontschuldigen, maar hy antwoordde
| |
| |
met een grimlach en noodzaakte my met hem binnen te gaan: Mevrouw Jonbrem was op onze intreê geheel beteuterd, en wist niet waaraan zy dit onverwacht bezoek moest toeschryven; haare oogen vertelden my steelswyze de spyt die zy gevoelde: Jonbrem ondertusschen hield zig zeer tranquil, zo zelfs, als of 'er nimmer iets tusschen ons was voorgevallen. Na middernacht scheidden wy zonder dat 'er iets meer gebeurde: alleenlyk wist de listige Jonbrem my zo wel waar te neemen, dat hy nimmer uit was dan met my, en dus dat ik nimmer tot zynent kon wezen, dan als hy 'er ook was. Myne ondergaane beschaaming en de mislukking van myn oogmerk, omtrent het tournooi dat ik met Mevrouw Jonbrem voorgenomen had te houden, hadden my dermaate vertoornd, dat ik besloot my aan den Heere Jonbrem te wreeken, zonder dat hy kon gewaar worden van wat kant hem den trek gespeeld wjerd: hoor hoe ik alles overleide. Eenigen
| |
| |
tyd naar het voorval voornoemd verstreeken zynde, stelde ik Jonbrem tegen den aanstaanden middag een partytje voor, ten huize van eene nieuwe Engelin die ik opgespoord had, hy bewilligde en wy gingen derwaards.
Jonbrem vond niet weinig smaaks in het voorwerp dat ik hem aan de hand gedaan had, en geen wonder Charlotte, zy was nog een nieuweling, geboren voor den dienst van Venus hadden haare Ouders, die haaren lichtveerdigen aart bemerkt hadden, haar te naauwer bewaakt, zo dat zy door het vuur 't welk zy inwendig voelde branden byna geheel verteerd was; en den brand nu niet langer kunnende verbergen, was zy haare Ouders ontsnapt, om onder de baniere van haar Godin te gaan leven: ik was de eerste die haar op haaren vlucht ontmoette, en Jonbrem de tweede, dus hy niet weinig in zyn schik was van een Meisje, dat op maar zo weinig na, nog eerlyk was, ontdekten verkreegen te hebben: hy verkoos haar voor eeni- | |
| |
ge uuren ter gezellinne, en ik liet hem begaan terwyl ik geen lust had om op dien avond party te maaken; evenwel verkoos ik, om hem geen argwaan te geeven, mede een Nonnetje en wy stapten dus gepaard naar boven, - om - het huis eens te bezien.
Nu moet gy weeten Charlotte dat ik door een briefje met een onbekende hand geschreeven, Mevrouw Jonbrem had verwittigd dat zy, des begeerende, haaren man, op dien avond in de armen van een mooi Meisje, ten huize van Madame *** zou kunnen vinden; ik verwachte wel dat zy zou komen, ten minsten om haar man op te eisschen, want zy was sedert eenigen tyd, vooral om zyne jaloursheid, zeer gebeeten op hem geweest; maar nimmer had ik verwacht, dat zy de zaak zo ernstig opgenomen zou hebben, als gy hooren zult dat zy dezelve opgenomen heeft: trouwens zy had 'er reden genoeg toe, en de voornaamste van die was de gelegenheid welke zy thans had om op eene
| |
| |
onbesprokene wyze van haaren jalourschen man ontslagen,en bevryd te worden van het juk des huwelyks, ten einde zy zig kon gedraagen naar haar welgevallen. Zy kwam dan aan het huis daar wy waren, doch was voorzichtig genoeg van 'er niet alleen te verschynen; neen zeker, twee welgewapende en grove Kaerels, dienden haar voor lyfwachten. Naar haar' man gevraagd hebbende, had men haar gezegd, dat die aldaar niet was; zy verzekerde van ja; inmiddels drongen haar trawanten reeds naar binnen, en eischten den Heer Jonbrem: Moeder verzekerde nogmaals dat hy niet tot haarent was, maar haare verzekering hield niet lang stand: het zien van twee ontblootte hartsvangers die men haar vertoonde, deed haar sidderen, en twee of drie slagen met dezelven, op haar afgebeuzeld lichaam, deed haar zo zoet als een lam vooruit gaan om het gezelschap den gevraagden Persoon aan te wyzen; want Mevrouw Jonbrem stond 'er op, dat zy
| |
| |
by haaren man moest gebragt worden, in alles liep het geluk haar zo wel als my mede: want Charlotte, zo als zy boven kwam was Mynheer haar Gemaal bezig met zyne nieuweling te beproeven, ik had my met myn speelzustertje mede achter de gordynen begeeven, doch alleenlyk om my slegts wat te diverteeren, zonder tot wezendlyke zaa ken te komen; ik was derhalven zeer prezent toen ik het gezelschap hoorde boven stappen, en ried myne gezellinne, die verbaazend confus was, zig maar zo stil te houden als eenigzins mogelyk was; dit echter zou my voor de oogen van Mevrouw Jonbrem niet verborgen hebben; ware het niet dat het geval gewild had, dat Moeder, in de vreezelyke angst en benaauwdheid waarin zy zig bevond, de eerste gordynen welke zy ontmoette opengetrokken, en op dat bed den gezochten Gemaal gevonden had: de Lyfwachten van Mevrouw schooten terstond toe met het licht, en zagen welhaast dat zy te recht
| |
| |
waren, het geen dan ook de reden was dat zy niet verder zochten, en ik dus den dans, dien ik zelf aangerecht had, zonder te denken dat men daarin zulke hooge sprongen, zou maaken, beelshuids ontkwam. Het is ligt te begrypen Charlotte, wat myn vriend Jonbrem moet gevoeld hebben, op het onverwachte bezoek van zyne Gemaalinne, hy sprak niet een eenig woord; Mevrouw in tegendeel sprak wel voor zeven anderen, alles wat immer op dat poinct van een vertoornde vrouw gezegd is geworden, zeide zy thans op eenmaal: en na zy uitgeraasd had (men heeft my naderhand verhaald dat Jonbrem door de schrik geheel buiten west zynde, volstrekt roereloos op zyne niet minder verschrikte nieuweling was blyven leggen.) na zy uitgeraasd had, begeerde zy van haare Lyfschutten, dat zy Mynheer haaren man, in hetzelfde postuur waarin hy zig vertoonde, aan zyne schoone byslaap zouden vastbinden: spoedig werd 'er een touw gereed
| |
| |
gemaakt, en het verschrikkelyke vonnis van Mevrouw ter uitvoer gebragt: voords zeide zy tegen een haarer dienaars dat hy den Onderschout *** zou gaan haalen, met verzoek van twee of drie dienaars van de Justitie te willen medebrengen; 't welk terstond in 't werk gesteld wierd: nu begon myn vriend tot zig zelven te komen en zyn vrouw om genade te bidden: doch te vergeefsch, zy was onvermurwbaar; Moeder wilde de vlucht neemen, maar wierd met de hartsvanger voor de oogen gedwongen te blyven: ik was bevreest dat het ook my gelden zou, evenwel was de beste party my maar zo stil te houden als mogelyk was; aan den anderen kant bestormde my het berouw; want het geval nam vry ernstiger keer dan ik verwacht had: ik was myn' vriend niets meer dan eene pots schuldig, maar nimmer had ik gedacht hem in de gevangenis te bezorgen; het lieve Meisje dat naast my lag, kroop van angst geheel onder my, zo dat het wonder is dat ik
| |
| |
haar niet gesmoord heb, zo wel als dat haar gewoel ons niet verraaden heeft: Na weinig toevens verscheen de Substitutschout met zyne rakkers; Mevrouw Jonbrem had in haare Lyfwachten twee getuigen, en dus maakten Myne Heeren de rakkers geene zwaarigheid om myn goede vriend met zyn liefje, benevens Moeder, te pakken, in een slede te werpen en naar de gevangenis te brengen; de algemeene confusie en drokte was oorzaak dat de Schout geene verdere huiszoeking deed, maar met zyn buit benevens Mevrouw Jonbrem en haare Lyfwachten vertrok, het geen wy aan het geweldig toe trekken van de deur duidelyk bemerkten. Nu begon ik met myn gezellinnetje als uit den doode te verryzen, wy waagden het te spreeken, maar evenwel zo zacht en nog bestendig onder de dekens, dat men ons ook van zeer naby niet zou hebben kunnen hooren: ik bragt myn Meisje te binnen dat 'er zeer mogelyk iemand in huis kon gelaaten weezen, om de oppas te hou- | |
| |
den,
zy meende wel dat zulks geen gebruik was, en evenwel maakte het haar zo verlegen, dat zy zo min als ik op onze ontkoming dorst denken, veel minder het vluchten onderneemen; intusschen slooten wy een verbond, inhoudende dat de een den ander, het ging hoe het ging niet zou verlaaten: eindelyk evenwel moesten wy het waagen om te trachten het te ontkomen: wy begreepen dat het langer toeven gevaarlyk was, vermits de gevangenen ons by eene of andere noodzaakelykheid zouden kunnen verklappen; dus werd de breede raad gespannen, echter nog even angstvallig, en onder de dekens gekroopen; ik stelde voor, dat ik in hoedanigheid van spook (de avond was nu reeds verre gevorderd) door 't huis zou waren, om te zien of 'er zig ook nog iemand in onthield, hoopende dat zo 'er iemand mogt weezen, hy voor my, als spook, de vlucht zou neemen: zo gezegd zo gedaan; ik wond my in eene der bedlakens, en kroop op handen
| |
| |
en voeten, trouwens al bevende, 't bed uit, en de kamer af; maar een treê of drie van den trap afgeklommen zynde hoorde ik eenig geraas aan de deur, 't welk my als een bliksem weder in 't bed deed vliegen, doch myn groote haast deed my over myn geestkleed struikelen, en ik smakte op myn lief Meisje neder zo onzacht, dat zy heu zei, en my verzekerde dat ik voor 't minst, drie of vier korte ribben van haar aan spaanderen gevallen had. 't Geraas dat eenigen tyd aanhield en merkelyk groot geweest was verdween eindelyk, (ik heb naderhand begreepen Lot dat het gerecht op dien tyd de deur wat nader heeft doen verzekeren waarom ik 't na een wyle toevens nogmaals waagde, als geest te gaan rond waaren; ik trok dan andermaal af, maar vond in 't gantsche huis niets dat naar een mensch geleek; te rug komende, zeide ik myn schoone dat wy nu door de duisterheid begunstigd, een huisbraak buitenwaards moesten doen, alzo de
| |
| |
deur wel op 't nachtslot zou gedan weezen; gelyk ik hem dan ook ondanks alle moeite niet open kon krygen, en zulks bevestigde naderhand myne reeds gemelde gedachten van de Stads verzekering: ik had ten minsten wel twee uuren aan de deur gearbeid, toen ik begreep dat wy door een vengster beter zouden kunnen ontkomen: deze pooging stelden wy in 't werk, en ontkwamen gelukkig: alvoorens ik my op straat begaf, herschepte ik my weder van een geest of spook in een mensch, en naauwlyks het gevaar ontkomen zynde, wenschte ik myn schoone goed fortuin, en stapte met een onbegrypelyke spoed naar mynent; want Lot lief, ik had weinig smaaks om achter de wafelyzers te zitten: des anderen daags ontving ik een boode van de vrouw van myn gevangen vriend, met verzoek om my tot haarent te begeeven, ik gehoorzaamde terstond, en raad eens myn Engel wat ik moest doen? - gy lacht! - ja 't is ook zo, 't was weder 't oude,
| |
| |
de Dame kon onmogelyk besluiten om alleen te slaapen: nu ben ik God dank vry Mynheer Karel, zeide zy my, en indien uwe liefde voor my nog de zelfde is, kunt gy over my disponeeren: ik liet my niet lang noodigen, en heb voorts in hoedanigheid van Gemaal een jaar lang met het onbestorven Weeuwtje geleefd, en veel vermaaks genooten: toen zy hoorde dat ik de oorzaak haarer vryheid was, vloog zy my om den hals en betuigde my haar genoegen: met één woord Lotje, ik had het wederom volmaakt wel: lekker eeten en drinken, geld in den buidel, een aangenaam Vrouwtje voor myn vermaak, wat zou ik meer hebben kunnen begeeren; ook begeerde ik niet meer; maar wat baat het den mensche dat hy met zyn bescheiden deel te vreden is, en geene begeerte voedt naar hooger rang, of uitgebreider goederen en vermaaken? ja wat baat hem zulks Lotje, daar hy met al zyne te vredenheid tog onderworpen is aan de wisselvalligheden der
| |
| |
ondermaansche dingen? geen deugd kan hem beveilgen voor de schokken van het geval: zulks moest ik mede ondervinden; want schoon ik my nu reeds een jaar lang met myn deel te vreden hield moest ik evenwel alle myne geneugtens vaarwel zeggen, toen de dag naderde dat de waare Gemaal weder uit de gevangenis ontslagen stond te worden.
Nooit vergeet ik het oogenblik van scheiden; onze harten waren volmaakt veréénigd, en myne Gezellin had zo veel behaagen in myn byzyn, in myn gedrag, en in myne beweegingen gevonden, dat zy my voorstelde om alles te sloopen wat mogelyk ware, en dan zamen doortegaan; ik zou het ook gewaagd hebben, Charlotte, maar na een klein overslag van zaaken, meende ik wel te kunnen uitreekenen, dat alles wat wy zouden kunnen medeneemen, niet toereikende was om ons één of twee jaaren te voeden: al het overige had ik helpen opmaaken; des gebruikte ik al
| |
| |
myn welspreekendheid om myn schoone te doen begrypen, dat zy, een getrouwde vrouw zynde, zig aan te veel onheils bloot zou stellen, wanneer zy met my doorging; ik had het geluk dat zy myne redenen goedkeurde, onder belofte evenwel van haar by gelegenheid niet te zullen vergeeten: ik vertrok en geen zes uuren daarna, verscheen Mynheer de Gemaal om myn plaats weder in te neemen; hoe het verder met die personagien gegaan is, is my onbekend: ik vond goed myn goede Dame zo wel als de Stad van haar verblyf te verlaaten, met de duiten die ik by haar gewonnen, en nog veele anderen, die ik van haar ten afscheidspresent bekomen had, myn goed geluk elders te gaan beproeven; ten dien einde stak ik her waards over: en hier heb ik weder reden van vergenoegd te zyn; vermits gy het zyt Charlotte die my in het bezit en de genieting van uwe nooit uitgedachte bekoorelykheden, alle andere vrouwen doet vergeeten, en op nieuw vergenoegd doet zyn met myne omstandig- | |
| |
heid, de Hemel geeve slegts dat dezelve van langer adem zyn, dan ik over 't algemeen in den loop van myn leven wel gewoon ben.
Hier zou ik gevoegelyk myne Levensbeschryving kunnen eindigen myn Engel, ware het niet dat ik u alles wat my wedervaren is, tot op den huid gen dag toe, wilde mededeelen: derhalven staat my nog iets te zeggen van myne kleine maar niet min vermaakelyke avontuurtjes, welken ik alhier gehad heb, nog voor dat myn goed fortuin my in uwe armen geworpen heeft; in die armen Lot lief, waarin ik alles wat deze wereld bitter maakt zou kunnen vergeeten; ware het slegts dat de jeugd by my nog in wat ruimer maate gevonden wierd; want Lotje, nu bemint gy my, maar dan zoudt gy my aanbidden, daar ben ik verzekerd van; om dat gy een vrouw zyt, zo als een vrouw behoort te weezen, wil zy zig anders overeenkomstig haare roeping gedraagen.
Toen ik hier aankwam, was myn ge- | |
| |
heele ziel Economisch: ik had vast voorgenomen een bestaan te zoeken, en daarvan zo maatig en zuinig te leeven, dat ik het kleine Capitaaltje het welke ik bezat, jaarlyks met een kleintje kon vermeerderen, om dus doende een duitje voor den ouden dag te verzamelen; maar ja, oele myn Engel, dan moesten hier geen vrouwen geweest zyn; ik nam myn intrek in een ordentelyk Logement, onder accoord dat ik myn eigen kost zou doen: in het zelfde huis logeerde een oude Heer, die met zyn Dochter en Nichtje op reis was, om een ervenis, welke de gemelde Meisjes te beurt gevallen was, te gaan ontvangen; van tyd tot tyd had ik aan deze Juffertjes reeds het een en ander ontdekt, dat zo wat naar de eigenschappen van een vrolyk leven zweemde; zy zagen my by alle gelegenheden lonkende aan; wanneer ik een van beiden op de trappen tegen kwam, schikte zy het met moedwil zodanig, dat wy elkander tegen het lyf moesten loopen: in het op- | |
| |
gaan, maakten zy geen zwaarigheid om de eerste, en in het afgaan om de laatste te weezen; tusschen beiden had ik al eens een baldaadige hand uitgesmeeten, een kusje gestoolen, en nog iets ergers gedaan; zo dat ik niet langer twyffelde of'er zou by gelegenheid een vrolyk uurtje voor my opzitten, en ik bedroog my niet, want op zekere schoone nacht, in welke de maan alleraangenaamst en helder scheen, en de oude Heer uit was, om te H * * * eenige zaaken van Negotie te regelen; hoorde ik op haar kamer, die achter de myne was, een vreezelyk gestommel en gelach: dit maakte my nieuwsgierig, zo dat ik terstond naar een schreefje of gaatje zocht, waardoor ik gluuren kon, vast geloovende dat de eene of andere ridder de goede Meisjes wat gezelschap was komen houden; maar geen opening vindende, sloop ik naar haar kamerdeur, en door het sleutelgat willende zien, week dezelve voor het stooten met myn hoofd, waaruit ik begreep dat dezelve
| |
| |
niet geslooten was, ik opende hem zo ver noodig was, om alles te kunnen opneemen; maar begryp Lotje hoe ik ontstelde, ziende dat de beide Meisjes moedernaakt op het midden van de vloer stonden, en elkander op allerleije [we]llustige wyzen carresseerden; ik behoef u niet te zeggen, wat 'er terstond by my omging, gy kent my; ik beloofde my uit dat gedrag alles goeds, en ik rekende ook niet buiten den waard; want te rug gegaan zynde om my van wat klederen te ontdoen, (ik was nog niet te bed geweest) kwam ik weder, vond de lievertjes nog bezig, en stapte derhalven stoutmoedig binnen: zy verschrikten eenigzins, maar waren ook wel ras weder bedaard: een van haar vroeg wat ik begeerde, en gy kunt ligtlyk bevroeden Lot lief, wat ik antwoordde, nog binnen het uur was het accoord getroffen, de deur wel degelyk verzekerd, en ik tusschen de beiden schoonheden op het zachte dons: een zee van weelde opende zig, om my in
| |
[pagina t.o. 180]
[p. t.o. 180] | |
| |
| |
haare zachte woelingen te ontvangen, en ik kan u wel verzekeren, dat ik, met den dageraad myn afscheid neemende, naauwlyks krachts genoeg had, om myn kamer te vinden; ik hield my drie dagen lang als dood, en dankte den Hemel toen ik, weder voor den dag komende, vernam, dat de zustertjes vertrokken waren: ik had met myn hospes afgesproken, dat hy my voor den gezegden tyd moest vergeeten, en 'er in 't geheel niemand op myn kamer moest komen: geloof ray Lotje, had ik die voorzorg niet genomen, de schoonheden zouden het ongetwyffeld zo bestoken hebben, dat een laatste by een komst ten afscheid, my van het leven beroofd zou hebben.
Naauwlyks waren de Juffers vertrokken, of ik meende wel duidelyk te bespeuren dat Mevrouwe de Waardinne my niet onverschillig aanzag: maar zy heeft, gy kent haar myn Engel! zulk een lelyk vel, en bezat zulke woeste haatelyke manieren, dat ik voor haare py- | |
| |
len geheel schootvry was: bovendien is Mynheer de Waard zulk een wakkere gast, dat de vrees van in zyne handen te zullen vervallen alleen genoeg is, om zyne vrouw voor alle aanzoek te beveiligen, of mogelyk haar gelaat en hoedanigheden desaangaande niet toereikende waren; maar zy heeft een Dochter Lotje, en deze kon my in alle deelen behaagen, 't is een Juffertje van de eerste smaak, en van de beste eigenschappen om te bekooren, ook is het niet onduister te zien dat zy haare Moeder niets toegeeft in eene begeerte tot den man: zekerlyk zou ik een kansje met het lieve kind gewaagd hebben, maar haar Moeder, denkelyk bevreesd dat zo lang haar Dochter in huis was, ik de lelykheid van haar bakhuis door vergelyking nog veel duidelyker gewaar zou worden, zond haar naar buiten by een van haare Tantes, zo dat ik wel genoodzaakt was haar te vergeeten: ondertusschen scheen het dat ik gepredestineerd was om in die buurt liefde te ver- | |
| |
wekken, want de meid van onze naaste buurman maakte ook een' aanslag op myne kuisheid: zy vertoonde zig overal waar ik maar aan te treffen was, maar zy was het waare evenbeeld van myne Hospita, of liever zy overtrof haar in lelykheid nog ruim zo veel als myn lieve Lot haar in schoonheid en bevalligheid te boven gaat: het viel my dan niet moeijelyk, my tegen haare aanslagen te beveiligen: en evenwel waren haare pogingen zo geweldig, dat zy om my aan te lokken, tot alle buitenspoorigheden oversloeg; ons secreet kwam tegen dat van onzen buurman aan; zy had een opening in de schutting weeten te maaken, en was volstrekt altoos op het zelve wanneer ik genoodzaakt was 'er te weezen; met een dun tientje dat zy door het gat stak streelde zy myn achterste op de allerkluchtigste
wyze, ik had haar drie of vier keeren laaten begaan, en de vierde riep ik haar toe dat zy het gat tegen den avond wat grooter moest zien te maaken: 't was geen avond Lot of 't gat was zo groot dat 'er myn hand door kon; en ik was naauwlyks op 't secreet, of myn buurmeisje lag met zeker ontbloot gedeelte van haar akelig lichaam voor die opening, ik had vast voorgenomen haar een pots te speelen, des stak ik myn hand 'er door; streelde haar wat; en trok vervolgens de slip van haar hemd door 't gat, en
| |
| |
bond dezelve met myn kouseband om een stevige spyker, welke ik by geluk in 't beschot vond: eerst lachte zy over myne vrolykheid, maar toen ik haar een geruste nacht wenschte, zong zy een geheel andere toon; ja de woede deed haar zo luidkeels schelden, dat haar Juffrouw 't hoorde en zien kwam wat haar deerde, zy vond haar dus vastgebonden, en ten volgende dagen, kwam men over my klaagen; want myn schoone had de zaak opgegeeven als een trek die ik haar zonder haar weeten gespeeld had: het zoete kind zag my vervolgens aan, als of zy my eeten wilde, maar welhaast geraakte ik van haar verlost; want twee weeken daarna, opende myn lieve Lotje haar albaste bouten voor my, en in dezelve heb ik tot heden toe al myn geluk en vermaak gevonden.
Zie daar myn Engel de belydenis welke gy my afgevorderd hebt: dezelve is geheel oprecht, en mogelyk oprechter dan gy verwacht had, maar zo ze u mishaagt, denk dat het uwe volstrekte begeerte was dezelve te willen hooren.
EINDE.
|
|