Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
De invloed van het christendom op de Oudgermaansche letterkunde.Als wij zien hoe vermaarde letterkundigen en mythologen de oudgermaansche lettergewrochten opzoeken, ontleden en verheerlijken zonder zelfs een woord over het kristendom te reppen; - hoe een Lassen, een K. Müllenhoff overal, waar het mogelijk valt, den invloed der Kerk op het gebied der oude letteren volstrekt loochenen; - hoe eindelijk eene macht onkundigen met weinige bewijzen en met nog minder schaamte, het kristendom der 8ste, 9de en 10de eeuw als den vijand van alle licht en beschaving voorstellen; - vragen wij ons natuurlijk af of er hier geene onverschilligheid, geen kwade wil in het spel zitten. Immers, al wie iet of wat onpartijdig de zaken weegt en wikt moet op voorhand bekennen dat eene leering, eene gansch nieuwe leering, door zooveel ieverige leerlingen aangepredikt, door koningen en keizers omhelsd, door Gods hand verspreid, door Gods genade ingeprent, in de oudgermaansche wereld zoowel op de gedachten als op de zeden eenen machtigen invloed moet bewerkt hebben. Onderzoeken wij nochtans met de onpartijdige geleerden, die hier en daar reeds de hand op kristene elementen gelegd hebben, ja, met afdoende bewijzen het bestaan van kristenen invloed hebben vastgesteld, welke diensten het kristendom aan de oudgermaansche letterkunde heeft bewezen. | |
[pagina 168]
| |
Van het Oosten tot het Westen, van het Zuiden tot het Noorden zien wij vóór de tiende eeuw het Christi vaandel wapperen; zien wij Gods dienaren met beitel, penseel en pen op steen, doek en perkament aan 't werken; hooren wij Kristus' leer in lied en gebed weerklinken. Ulfilas' Bijbel in Slavonië, Beówulf in Brittanië, de Eddas in Noorwegen en IJsland, de psalmen-vertalingen in het Zuiden, de Hêhand, Otfrieds evangelie in het hert van Germanië, roepen ons toe, elk op zijne beurt, dat Kristus' zendelingen in de zandwoestijnen zoowel als op de zee, op het ijs zoowel als in de donkere bosschen van Duitschland het kruis, het licht hebben gedragen. En vooreerst Ulfilas, bisschop der Slaven, alhoewel in zekere mate in de ketterij der Arianen betrokken, heeft ons in eene getrouwe vertaling van den bijbel, enkele hoofstukken uitgezonderd, de voornaamste vormen eener letterkundige gotische taal achtergelaten. Zijn gewrocht is natuurlijk van het grootste gewicht, niet zoo zeer omdat het gotisch, tot den oostgermaanschen tak behoorende, veel gelijkenis heeft met de andere zelfs hedendaagsche germaansche talen, maar vooral omdat de vertaler bij het schrijven de letterteekens voor u en o aan het Runenalphabet ontleende, waaruit men met het oog op andere gegevens, met zekerheid kan opmaken dat het Runenalphabet rond 200 in het Oosten tot stand kwam. In den BeówulfGa naar voetnoot(1) kan de kristene invloed doorgaans hoogst oppervlakkig, menigvuldig worden nagewezen: Eén God bestuurt er het menschdom; regelt de jaargetijden, doet alles groeien en bloeien; vernedert zijnen vijand Grendel; verheft den onderdanigen Beówulf; één God schiep hemel, hel en duivel in den beginne. Schrijver van het epos gewaagt herhaalde malen van | |
[pagina 169]
| |
het laatste oordeel, van de schepping, van den zondvloed; strooit met kwistige hand de kristene zedelessen heel zijn werk door; doet God optreden als de eenige Heer, de Koning der glorie (rex gloriae), als de Vader, de Heer des levens; heet sterven het heil des hemels zien, het licht Gods zoeken. Eindelijk zien wij Beówulf in het tweegevecht een godsoordeel erkennen: eene opvatting die volgens P. De SmedtGa naar voetnoot(1) slechts bij de kristene germanen in de zesde eeuw ontstond. vers 442 En wien de dood dan wegrukt
Die zal verstaan des Albestuurders oordeel.
vers 699 De wijze Godheid zal daarop de zege
Verbinden aan de hand van een van beiden
De heilige Heer, alnaar hij 't nuttigst oordeelt.
Dat echter de dichter, die het heidensch oudgermaansch (IV eeuw) epos schreef, zijn doelwit namelijk de heidensche karakters in kristenen te steken, nu en dan uit het oog verloor, bewijzen de plaatsen, waar hij den heiden nog als dusdanig afschildert: vs 182-184. Dat waren zoo hun zeden
Hun heiden-denkwijs; naar de helle streefden
Zij in 't gemoed. Zij kenden niet den Meester enz.
of de wichelarij, het weefsel, de zege beschrijft: vs 207 Den wildgezinde zetten
Zij aan en namen waar gewenschte teekens.
Zeker het valt te betreuren dat wij dit epos in zijne oorspronkelijke gedaante niet kennen, want dan zouden wij den toestand der germaansche beschaving beter leeren begrijpen; maar, hadden de kristenen, al veranderden zij dan nog merkelijk het stuk, de handen | |
[pagina 170]
| |
niet aan 't werk geslagen, dan hadden wij nooit iets van dien aard in het Angelsaksisch -gekregen. Terwijl in Britannië, een kristen dichter met taal geduld Beówulf epos te boeke bracht, bestreden de monniken in Germanië de woeste zeden en de onwetendheid. Onmogelijk nochtans de oude Saksen, aan den afgodendienst innig verkleefd, twee en vijftig maal tegen Karel den Groote opgestaan en verslagen, zoo maar in eens eene vertaling van het Evangelie voor te leggen. Men zou dus de kristene feiten in een germaansch, in een saksisch kleed steken, de heidensche gezangen door heidensch kristene liederen vervangen. De Hêliand is eene Messiade uit de achtste eeuw die in stafrijm het leven Christi verhaalt. Volgens een latijnsch voorbericht zou het oudsaksisch werk op last van Lodewijk V door een vermaard dichter opgesteld zijn. Daar het werk eene groote wetenschap der evangelische feiten, alsook eene groote kennis der latijnsche taal veronderstelt, zoo hebben de letterkundigen schier algemeen aangenomen dat de Hêliand in een klooster, bakermat der kunsten en der wetenschappen, door eenen ieverigen monnik tot nut en stichting zijner landgenooten werd opgesteld. Overigens de bewerking zelve van dit gedicht verraadt den kristen: Evenals Vondel, Shakespeare in hunne stukken, wier handeling in den vreemde plaats grijpt, toestanden en omstandigheden uit hun eigen volk voorstellen; evenals Van Eyck en Rubens in hunne schilderijen plaatselijke kleur door inheemsche kleur vervangen; evenzoo zien wij, in den Hêliand, de waarheid soms nog te hard geradbraakt; de ongekende zachte zeden in ruwe heidensche zeden verkleed. Kristus, de Heiland. is een overwinnend vorst, die aan het hoofd zijner krijgshelden, der apostelen, de wereld komt onderwerpen: vernedering, zachtmoedigheid, broederliefde, met een woord al wat met den krijgsmoed en den roemzucht der Saksen niet en strookt, is met voordacht weggelaten en doodgezwegen. Min groot, maar niet min zeker is de invloed van | |
[pagina 171]
| |
het kristendom op de Eddas, de bijbelboeken van het Noorden. De Eddaliederen in de IXe en Xe eeuw in IJsland en Noorwegen ten papiere gebracht en in de XI eeuw verzameld, bestaan uit twee deelen: de oude edda of de godenliederen van Soemund Figfusson † 1153; de jongere edda of de heldenliederen van Snorri † 1241Ga naar voetnoot(1). Sommige jongere liederen als het Soliarlied behooren - en de geleerden stemmen daarmêe in - tot den kristentijd en dragen het handmerk van den kristen. Maar de godengezangen van de oude verzameling (codex regius XIIIe eeuw) als de Odinsliederen: Voluspa, Grimnismàl; als de Thorsliederen: Hymniskvida, Lokasenna, Alvissmàl, stonden die ook soms niet onder kristen invloed? SimrockGa naar voetnoot(2) beweert dat zij te oud zijn om ooit dergelijken invloed te hebben genoten. MüllenhoffGa naar voetnoot(3) geeft toe ‘dat in de Wikingstijden kristene denkbeelden uit Brittanië en uit het Zuiden naar het Noorden kunnen gekomen zijn: maar van de mogelijkheid tot het feitbewijs ligt er een groote weg.’ Laat ons echter nader toezien: dat Brittanië, zelfs IJsland in de VIIe, VIIIe, IXe eeuw door kristenen, ja door kristene geloofsverkondigers bewoond waren, staat in 't lang en in 't breed bewezen in het Museon 1888, door E. Beauvais. Kristen invloed kan dus hebben plaats gehad: dat hij inderdaad heeft bestaan blijkt uit de degelijke studiën van Sophus BuggeGa naar voetnoot(4), van MogkGa naar voetnoot(5), van HofforyGa naar voetnoot(6). In de Voluspa, bij voorbeeld, een der oudste liederen, is de wereld vergeleken aan eenen machtigen boom, die zijne takken over de wereld uitstrekt. Ik vertaal stroof 19: ‘Een Esch weet ik staan, hij heet Yggdrasill (Odins- | |
[pagina 172]
| |
peerd), een hooge boom overgoten met wit nat. Daaraf komt dauw, die in de dalen valt; hij staat altijd groen over de Urdbron (Urdbron-bron des noodlots)’Ga naar voetnoot(1) Deze en andere omstandigheden, met het oog op de gebruiken en gewoonten der eerste middeleeuwen bewijzen dat de dichter, telkens hij van den wereldboom gewaagt, wel Kristus' kruis voor oogen had. Hoffory, Müllenhoffs vriendGa naar voetnoot(2), kan geenen rechtstreekschen invloed aannemen, noch eenen kristenen schrijver, ten tijde van het bloeiende kristendom veronderstellen; maar zulke bekentenis nevens de doordachte studiën van bevoegde mannen als Bugge, Edzardi, Konrad Maurer, Mogk, Jónsson, bewijzen dat kristene invloed zeker heeft bestaan. En heeft men eens met zekerheid zulken invloed waargenomen, dan mag men hem elders in ruime mate veronderstellen. Is de invloed van min aangrijpenden aard in het Noorden, hij werkte zooveel te meer in het Zuiden: daar op de boorden van Maas en Rijn, op de kusten der Noordzee, te midden van woeste volkeren en onveilige streken, waren de onvermoeibare Bonifacius, Amandus Willibrordus, door moed en meer dan moed er in gelukt den standaard van Kristus op de bebloede autaren der druiden te planten. Koningen aanbaden wat zij eertijds verbrandden; de overwonnene volkeren zegenden hunne nederlaag. Geen wonder dus dat in de VIIIe eeuw, korts na de bekeering der Saksen, Franken en Friesen, de beschaving en de letteren aan 't bloeien gingen. De Wachtendonksche psalmen. 25 in getal, behalve 3, in oudnederfrankisch bewerkt; de afzweringsformulen in Henegouwen (∓ 800), de friesche brokstukken eener wellicht volledige psalmenvertaling (∓ 1100)Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 173]
| |
Otfrieds evangelie in oudhoogduitsch, dit zijn taalschatten die de Kerk van de Middeleeuwen aan de hooveerdige wijzen onzer eeuw toont als een bestendig bewijs van de liefde, welke de Kerk der wetenschap toedraagt. Kristene schrijvers. ja priesters - monniken waren het voorzeker, die zonder hoop op roem tot grooten vooruitgang des kristendoms latijnsche werken in hunne taal overbrachten en ze naderhand aan den roofzucht der overwinnaars onttrokken. Ten onzen dage nog, terwijl de Kerk door ziende-blinde vijanden uitgedaagd, met fierheid wijst op haar leger geleerden in alle vakken der wetenschap, op hare honderden scholen hier en elders nevens hare tempels opgericht, - komen die kostbare eeuwenoude voortbrengselen en panden van eene eeuwigdurende Kerk de getuigenis afleggen dat het kristendom leeft, dat voor de Kerk, leven werken, en werken verlichten heet. Lux veniens in mundum!
Jozef Jacobs. Lippeloo. |
|