Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
Santo Thomas of Vera-Paz.ZIEHIER op bijgaande plaat alles wat ginder in Guatemala nog overblijft van hetgeen eens in de jaren 40 een hoekje van België was. Eene soort van dreef met eenige hutten en eene bevolking van 200 zielen, waaronder onze consul van Luikschen oorsprong, de heer Esmenjaud. Hier blijft ons niets over dan de bittere herinnering aan die proef van volksplanting en het grove lied nog in Gent gezongen op de vastenavonddagen en andere gelegenheden van volkswallebakerij. Het geeft volkomen den geest terug waarin bij het meeste deel die onderneming medegemaakt werd. | |
Donizetti (Lucie de Lammermoor).
| |
[pagina 421]
| |
Huis te Vera-Paz van Mr Esmenjaud, Belgischen consul.
| |
[pagina 422]
| |
Vera-Paz is vruchtbaar, goed gelegen aan de zee en verre van ongezond, zooals die welke het mislukken der kolonie willen verschoonen, het getracht hebben te beweren. Zijn er vele landverhuizers bezweken, het ligt aan de nalatigheid van het bestuur, dat niets gedaan heeft om zijn volk te beschutten tegen de ziekten onvermijdelijk voor bewoners van het Noorden, die, zonder overgang, zich onder de keerkringen gingen nederzetten. Onbezorgdheid voor het voedsel; vernepen en vochtige woningen, onbeschut tegen den regen en de insecten; gebrekkige orientatie der aangelegde stad in verband met de zee- en landwinden; verzuim door waterleidingen de streek van hare verpestende stilstaande wateren te zuiveren; wapenoefeningen in regen, wind en zonneschijn, want de eerste bestuurder was een kapitein Philippot, die van niets anders droomde dan van militarisme. Doch bovenal en inzonderheid de buitensporigheden van velen en het zwak gestel van vele anderen: er waren doofstommen, kreupelen en manken, blinden en onnoozelaars, amechtigen, borstzieken en teerders, lijders aan beenbederf, klierziekten, ruggegraatzeer, enz.Ga naar voetnoot(1). Une vraie cour de miracles! | |
[pagina 423]
| |
Voeg bij deze stoffelijke oorzaken deze op zedelijk gebied: ontmoediging, landziekte, een tijd lang ontbloot van allen godsdienstigen troost, bij het meeste deel luiheid, onbedrevenheid en warsheid voor het werk, want gelijk in de exode naar Argentinië eenige jaren geleden, bestond de groote hoop der uitwijkelingen uit avonturiers, die hier niet wilden deugen en het ginder natuurlijk ook niet deden. De werkzamen hebben in het algemeen hunne pogingen rijk bekroond gezien, zooals Mr Esmenjaud zelf, en die welke verder het land en Mexico ingetrokken zijn. Verder nog gebrek aan kapitaal en aan ondernemingsgeest, uitzinnige inrichting der neerzetting welke niet anders te werk zou kunnen gegaan hebben, wilde zij alle iniatief in zijn ei dooden, door het wegnemen van het persoonlijk belang, dat steeds de groote factor zal zijn en blijven van alle krachtsinspanning en bijgevolg van allen vooruitgang. Er moet te dien tijde in de bureelen van het Ministerie een socialist gezeten hebben, een voorganger of vertrouweling van Karl Marx, want de inrichting was geheel en gansch op collectivistischen leest geschoeid. Men moest jagen, visschen, het land bebouwen ten voordeele van het algemeen, en de Staat zorgde in vergelding voor kost, woonst, kleederen en stond aan eenieder een geëvenredigd deel af der verwezenlijkte winsten. In algemeenen zin is België het land, dat het minst geschikt schijnt voor buitenlandsche ondernemingen. Wij kunnen een werkzaam en verstandig volk zijn misschien, doch het ontbreekt ons aan initiatief, aan ondernemingsgeest, aan zekere noodzakelijke stoutmoedigheid om onze personen en onze kapitalen aan den goudvoortbrengenden handel in den vreemde te wagen. Ons land is klein doch onder dit opzicht nog duizendmaal kleingeestiger. Wij hebben het gezien in deze proef van colonisatie, wij zien het heden nog in de zaak van den Congostaat, welke, onder zeker opzicht, | |
[pagina 424]
| |
eene der meest grootsche ondernemingen der 19de eeuw mag genoemd worden, en waaraan de naam van onzen vorst met eer zal blijven voortleven. Op handelsgebied ademen wij lastig tusschen onze enge grenzen; de beschermingsoorlog op economisch gebied sluit ons meer en meer in; alle loopbanen zijn tot proppens toe vervuld; de eene verdringt den andere in den benarden struggle for life; onze nijverheids-voortbrengselen, die door den onophoudenden vooruitgang van het mecaniekwezen steeds in aantal groeien en verhonderddubbelen, worden moeielijk aan den man gebracht, en alhoewel wij bedreigd zijn met verstikken, staken wij ternauwernood ons kinderachtig spotten en lachen met die onderneming, die het heil kan worden voor onze nijverheid en onzen handel. Landen zonder koloniën schijnen met ondergang bedreigd, daar alle andere débouchés hun noodzakelijk moeten gesloten worden. Opgepast, het broodje voor onzen neus niet te laten weg moffelen... want gaan wij voort in onzen bekrompen slenter, het hart van het rijke zwarte werelddeel wordt wellicht een Germaansch Insulinde, een Duitsch Indië. B. |
|