De Beiaard. Jaargang 1
(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 567]
| |
Ds. A.S. Talma †HET bericht van Talma's dood is een treurmare geweest voor heel Nederland. Onwillekeurig kwam u Kuyper's verzuchting bij Schaepman's dood weer op de lippen: Quis non fleret! Want duizenden zullen geschreid hebben om den val van dezen sterke in Israël, die niet slechts door allen bewonderd werd om zijn buitengewone geestesgaven en grootschen arbeid, maar om zijn mooie ziel ook bemind was als weinigen. Talma was eene ware kracht- en prachtnatuur. Wie de hooge breedgeschouderde gestalte met het ietwat voorovergebogen hoofd en den klaren rustigen blik uit de donkere oogen eenmaal gezien had, bewaarde zijn beeld voor altijd bij zich, vooral wanneer hij den spreker gezien had, die zoo warm en forsch zijn overtuiging kon hameren in de hoofden der luistergrage menigte. En wie geen vreemdeling is in Jerusalem, weet dat ál die frissche kracht en warmte van gemoed, en al die talenten, die hem stempelden tot een man van bijna volmaakte harmonie - dat scherpe verstand, die zeldzame gevatheid, die wondere welsprekendheid - die weet dat dit alles door zijn rijken bezitter gericht werd op één hoog ideaal: de ordening der samenleving en in het bijzonder de opbeuring der zwakken en minderbedeelden naar den eisch van het christelijk beginsel. Naar dien socialen vreedzamen ommekeer ging de liefde van heel zijn hart. Ik heb langen tijd gemeend, dat Talma daarom zelfs dominee was geworden. Dat schijnt niet zoo te wezen. Maar zeker is toch, dat hij, die als Schaepman eerst zeeofficier wilde worden, niet van koers veranderde zonder een drang naar hooge idealen, en zijn Credo pugno is al héél gauw naar het sociale gegaan. Een zijner eerste redevoeringen liep over Christendom en Socialisme en bezorgde hem het beroep naar Vlissingen, waar hij een interessant en succesvol debat had met Domela Nieuwenhuis, die het Nut der Internationale kwam bepleiten. Toen het uur der godsdienstoefening Talma uit de | |
[pagina 568]
| |
vergadering wegriep, noodigde hij zijn auditorium uit, het slot van zijn betoog in de kerk te komen hooren. Hij preekte toen naar aanleiding van Isaias XIII § 12: Kostelijker zal de mensch zijn dan het goud, en had de voldoening sindsdien en dientengevolge verschillende werklieden in zijn godsdienstonderricht te zien komen, van wie één hem nog de hand wilde drukken in zijn laatste levensdagen. In de Vlissingsche periode valt ook Talma's verblijf te Londen tijdens de groote dokwerkersstaking, die een machtigen indruk bij hem achterliet. Op Vlissingen volgde Arnhem, waar hij breed de vleugels uitsloeg op elk terrein, waar de nieuwe tijd nieuwe vormen vroeg aan de Christelijke liefde. Arbeidersbeweging en Geheelonthouding, de Middernachtzending en het Tehuis voor werk- en dakloozen (‘Welkom’) ondervonden beurtelings, of liever alle tegelijk, welk een verbazende stuwkracht in Talma op het sociale veld verschenen was. Te Arnhem, en van Arnhem uit, vormde hij tevens een staf van kundige en verkleefde medewerkers, en begon hij ook meer en meer - vooral door z'n schitterende, op tal van plaatsen gehouden voordrachten - voorlichtend, bezielend, leidend in te werken op de gansche arbeidersbeweging hier te lande. En zoo kwam als van zelf - en toch ondanks hem zelf! - het psychologisch moment waarop hij naar Den Haag moest gaan, om daar als Kamerlid en Minister voor de verwezenlijking zijner christelijk-sociale ideëen te zwoegen en te strijden. De parlementaire loopbaan was inderdaad de meest natuurlijke bekroning van zijn tot dusver geleverden arbeid. Door z'n veelzijdige kennis, welsprekendheid en slagvaardigheid, z'n wonderbaar gemak om met de groote lijnen ook de honderd-en-een details van elke practische aangelegenheid in een ommezien te omvatten, was hij een geboren ‘parlementariër’; en z'n sociale kennis en sympathieën, zijn domineerende plaats in de arbeidersbeweging en het volksvertrouwen maakten hem van zelf den aangewezen | |
[pagina 569]
| |
man om thans naar den Haag te gaan, nu de noodzakelijkheid eener ingrijpende sociale wetgeving door allen gevoeld werd. Hij begreep dat zelf beter dan wie ook, en wijl hij wist wat hij wilde en voelde dat z'n schouders sterk genoeg waren, ging hij ook, en con amore. Wie echter meenen mocht dat Talma het afdalen in de politieke arena als een in zelf geliefkoosd ideaal het meest geambieerd heeft, vergist zich terdege. Gewoon predikant zijn was hem verre het liefst. Hij vond het wàt aardig, toen hij in de Kamer was, wanneer een man uit het volk hem nog gewoonweg als ‘dominee’ bleef aanspreken, en had er werkelijk behoefte aan, nu en dan een Haagsche collega te vragen, of hij den volgenden Zondag niet eens zijn preekbeurt kon overnemen. Het heele zomerreces van 1906 bracht hij als waarnemend predikant in de pastorie te Amerongen door, en zelfs als Minister kon hij niet nalaten, op oudejaarsavond in het Diaconessen gesticht te preekenGa naar voetnoot1). Maar waar ook zijn neiging mocht wijzen, zijn roeping lag op het Binnenhof; en zoo is hij daarheen gegaan, uit hoog christelijk plichtsgevoel, om het werk te doen waarvan Kuyper eenmaal zeide: ‘Het volk kan niet wachten, geen dag en geen nacht’. Dit alléén verklaart ons zijn wijze van werken: zoo hard en volhardend, zoo onvervaard en onvermoeid, wel eens geschokt (en pijnlijk ook!), wanneer de tegenslag héél erg was - de val der Bakkerswet deed hem, naar eigen woorden zeer, ‘als of hij een kind verloren had’ - maar nooit zóó dat de moed verloren ging, of bitsheden hem ontvielen. | |
[pagina 570]
| |
Hij bleef altijd waardig en ridderlijk. En altijd sprong de veer weer overeind, om met dezelfde kracht als te voren en oogenschijnlijk met dezelfde blijmoedigheid zich te wijden aan nieuwen nuttigen arbeid. De ministerieele drukte belette hem zelfs niet, om ook nog het voorzitterschap aan te nemen van het XIIIe Int. Antialc. Congres, en voor een vriendendienst vond hij immer nog tijd. Als de eerlijkheid maar niet in het gedrang kwam! Hij zou nooit iemand benoemen, dien hij voor het land niet den beste achtte. Zijn christelijk plichtsgevoel verklaart ook den omvang van zijn werk. Het departement van L.H. en N. was onder zijn bestuur een ware hoorn van overvloed, die den eenen zegen na den anderen over het arbeidende volk uitstortte. Ik denk hierbij niet alleen aan de wetten die met zijn naam in het Staatsblad verschenen zijn, maar ook aan de Bakkerswet en niet het minst aan zijn grootsch opgezette, nog niet uitgevoerde, verzekeringswetten. Want dat alles is een zegen geweest. Talrijk en groot zijn de voordeelen, die zijn nieuwe Arbeidswet bv. en de reorganisatie der Arbeidsinspectie voor de arbeiders afwerpen. Maar daarneven heeft hij door heel zijn arbeid een sociale atmosfeer geschapen, die in het land zoowel als in de Kamer de sociale ontwikkeling bevorderen zal. En daarbij komt voor ons Christelijk volk nog het niet hoog genoeg te schatten voordeel, dat Talma voorgoed te niet gedaan heeft het oude gevaarlijke verwijt, dat het de Christelijke partijen, vastgeroest in Conservatisme, aan kunde, durf en ernstigen wil zou mankeeren, om de nooden der arbeidende klasse op afdoende wijze te lenigen. Het was juist in den bloeitijd dier socialistische phrase, dat Talma 30 jaar geleden optrad. In alle toonaarden werd 't van den rooden toren geblazen dat het Christendom bankroet had geslagen en redding uit den maatschappelijken nood alleen bij Marx te vinden was. Dwaas als de bewering mocht zijn, te ontkennen valt niet, dat reeds de brutaliteit waarmee ze gedaan, maar vooral de fanatiek-welsprekende wijze waarop ze door vele apostelen van het roode evangelie | |
[pagina 571]
| |
verdedigd werd, velen pakte en meesleepte, en het vertrouwen en de voortgang van het Christelijke arbeidersleger er ernstig onder leden. Voor den fatalen invloed van dien socialistischen souvereiniteitswaan heeft Talma ons volk inmuun gemaakt. Zooals hij in Vlissingen Domela Nieuwenhuis in het zand deed bijten, zoo wipte hij in Tietjerksteradeel Troelstra uit het zadel. En overal waar hij optrad - dat was te Enschede voor arbeiders evenals te Amsterdam voor studenten - werd dezelfde ervaring opgedaan: in Talma had het socialisme zijn man gevonden, die zegevierend elken aanval op het christelijk front afsloeg, - niet met kwinkslagen of advocaten-handigheidjes, maar met de heldere warme uiteenzetting der christelijke beginselen. En toen daarop diezelfde beginselen glansrijk de vuurproef der practijk doorstonden, toen Talma een sociale minister bleek te zijn, die voor geen enkelen gezond-radicalen maatregel terugdeinsde, toen was het pleit voorgoed gewonnen. De christelijke arbeiders waren een krachtig aaneengesloten sociale partij geworden, vol mannelijk zelfvertrouwen, zich zelf bewust van de practische degelijkheid hunner christelijk-sociale beginselen en daardoor voorgoed als met een hoogen muur gescheiden van hun roode phraseerende, door clericalen-vrees verpolitiekte ‘broeders’. Aan den opbouw van dien muur en de innerlijke versterking van het christen leger heeft Talma een zeer groot aandeel gehad. Het doet aangenaam aan, te kunnen gedenken dat onze Roomsche arbeiders dat altijd gewaardeerd hebben. Smit heeft 't gezegd aan zijn graf en op grootsche wijze is het vroeger tot uiting gekomen bij de huldebetooging te Tilburg. Die spontane daad van innige erkentelijkheid en sympathie van het gansche Roomsche arbeidersleger zal het hart van den minister, die zooveel tegenkanting en miskenning ondervonden had, ongetwijfeld hebben goedgedaan. Zij zal hem tevens de overtuiging geschonken hebben, dat zijn werk, voor óns volksdeel althans, ten volle gelukt was. Ons volk is er beter en krachtiger door geworden, en daarom zal, met | |
[pagina 572]
| |
zijn naam, ook Talma's werk bij ons blijven voortleven in lengte van dagen. Naar Roomsche zede bidden wij den grooten Christen staats- en volksman dankbaar en vertrouwvol toe: Heer, geef hem de eeuwige rust,
En het eeuwige licht verlichte hem,
Dat hij ruste in vrede!
Alph. Ariëns |
|