| |
| |
| |
Aan den wel edelen groot achtbaaren heer mr Marten Adriaan Beels, ter gelegenheid van zyn wel ed: groot achtb: verkiezing tot burgemeester der stad Amsteldam.
Den Eersten van Sprokkelmaand 1787.
Juich, Amstels Burgerschaar! Verheugt U, Stadgenooten!
Nu gy den braaven BEELS, als Burger-vader groet.
Niets kan in deezen tyd uw blydschap meer vergrooten,
Daar gy in Hem te recht een Burger-vriend ontmoet.
Zyn gulle minzaamheid weet ieders hart te winnen:
Aan Godsdienst is zyn ziel voor eeuwig toegewyd:
Zyn grootste lust is steeds zyn evenmensch te minnen:
Hy kent geen hovaardy, noch zlef belang, noch nyd:
Hy volgt de lessen op van hem, aan wien Hy 't leven
Naast God verschuldigd is, van Gods getrouwen knecht,
| |
| |
Die hy aan Amstels volk zo dikwils had gegeeven,
De lessen van de deugd, menschlievenheid, en recht.
(ô Godgewyde Tolk, die, schoon van 't stof ontbonden,
Den mensch door uw vernuft nog daagelyks verlicht,
Uw wydberoemde Naam blyft eeuwig ongeschonden,
Gy leeft zelfs na uw dood, daar gy nog veelen sticht.)
En Gy, ô braave Zoon! van zulk een' braaven Vader,
Die u tot Burgerheer, deez' dag gehuldigd ziet,
Gun, dat ik met myn wensch eerbiedig tot U nader',
Schoon daar toe onbekwaam, myn pligt is 't die 't gebied.
Zoude ik ondankbaar zyn? de stem dier pligt versmooren,
Daar elk uw deugd erkent: daar Amstels Burgery
Alöm een' vreugdenglam tot uwen lof doet hooren?
Dat eêr in eeuwigheid myn mond geslooten zy.
Geluk dan, braave BEELS! nu tot den rang verheven,
Om, in den naam des Volks, hun recht en vryheids pand
Manmoedig voor te staan, ja zelfs te doen herleeven:
Men heeft dit U betrouwd, men eischt het van uw hand.
Verdeedig dan hun recht, ten spyt der Agterlingen:
Gy hebt dien post aanvaard, in deez' benaauwden tyd,
Daar heerschzugt door geweld den Burger zoekt te dwingen:
Ontzie dan ook geen zorg, geen moeite, noch geen vlyt.
| |
| |
Dan om uw vriendlykheid, gepaard met reine zeeden,
Van elk met recht geroemd, verwagt men ook met grond,
Dat gy volharden zult op 't deugdenspoor te treeden.
My dunkt, men roept te saam', ja als uit eenen mond:
‘Nu is ons heil volmaakt: nu hoeft men niets te vreezen,
Nu de onvermoeide BEELS, de waare menschenvrind,
Wat wolk van ramp voorheen ook mogt zyn opgereezen,
Nu deeze Burger-Heer zich aan het roer bevind;
Nu kan het Schip van heil weer als voor deezen vaaren:
Nu knelt geen bleeke zorg ons eertyds zwoegend hart:
Het vreest thans geen geweld van opgeruide baaren,
Nu BEELS, aan 't roer des Staats, den Staatstorm moedig tart.
Nu kan een arme Wees, een diep bedrukte Vrouwe,
Door 't al te vroeg gemis van haaren Echtgenoot,
Hun nooddruft en belang gerust aan Hem betrouwen,
En werpen al hun smart in zyn' geliefden schoot:
Zyn minzaamheid is groot: men zag Hem nooit verstooten,
Die bystand van Hem vroeg. ô Vriendschap! Eedle deugd!
Maar al te schaars gezocht by ongenaakbre Grooten!
Elk minzaam wel te doen, dit is zyn grooste vreugd’!
Dus roept men, en te recht, want aller deugden trekken
Vermengen zich in één by deezen Burger-vrind.
| |
| |
Wat kan den Amstelaar dan meerder vreugd verwekken,
Dan dat Hy zich by ons op 't Capitool bevind!
Ontvang hem, Burgerschaar! als uwen Burger-Vader,
Als Schutsheer, ja als een van God gezonden pand:
Treed vry met uw belang, treed onbeschroomd hem nader,
Hy wyst geen Burger, ja geen Strefling van de hand.
Geen snoodheid, geen bedrog kon by hem schuilplaats vinden,
Dit wierd by hem te recht, gelyk de pest, gehaat,
Hy was altyd de hulp van hen, die deugd beminden,
Den steun van 't heilig recht, den geessel voor het kwaad.
Al heeft de zwarte nyd haar gal reeds uitgespoogen,
De laster zich verstout, en geen fenyn ontzien:
Geen nood, ô braave BEELS, de tyd is ras vervloogen,
Waar in ge uw Burgertrouw in nadruk kunt doen zien.
Toets al uw handeling aan Godsdienst, pligt en reden;
Dan word U van rondsom het reukwerk toegevoerd,
Van waare dankbaarheid; dan ziet ge U aangebeden,
Ja dan word ieders hart van waare vreugd ontroerd.
Leev lang, leev vergenoegd, tot nut der Amstelaaren,
Geen treurgalm, geen geklag worde in uw huis gehoord:
Uw kroost, uw dierbaar kroost, moog' s'Hemels hulp ervaaren:
Uw naam werde uitgebreid in lof, van oord tot oord!
| |
| |
Geniet een lang, gezond, gelukkig, roemryk leeven:
En als in 't einde uw Ziel des nietige aard' verlaat,
Werde u, in s'Hemels ryk, een eerekroon gegeeven,
Wiens glans alle aardsche eer nog verr' te boven gaat.
En, boven 't stoflyk deel, als 't in het graf zal daalen,
Werde U door Amstels volk een Eerzuil opgericht,
Waar op, in duurzaam schrift, dees lettren zullen praalen:
‘De Godsdienst was zyn' steun, de deugd zyn waardste plicht.
|
|