| |
| |
| |
Bibliographie
Uitgaven
studien
vertalingen
en
bewerkingen door Dr Rob. Roemans
| |
| |
1 | W.J.A. JONCKBLOET. Beatrijs, Eene sproke uit de XIIIe eeuw, uitgegevenGa naar margenoot+ en opgehelderd. 's-Gravenhage, A.D. Schinkel, 1841. XII + 74 blzn., 21,1 × 13 cm.
a) | Naar een mededeling van W.J.A. Jonckbloet zelf werd deze tekst diplomatisch naar het handschrift afgedrukt. |
| |
b) | Het gedicht dagtekent uit het einde der XIIIe eeuw, ‘zoo om den versbouw in het algemeen als om sommige uitdrukkingen’ (blz. VI). |
| |
c) | Het gedicht is oorspronkelijk en misschien van dezelfde schrijver als het verhaal Van eenen jonghen kinde ende haren scoelmeester (Belgisch Museum, Deel I, blzn. 326-339), ‘tot welks tegenhanger men het zou kunnen beschouwen’ (blz. VII). |
| |
d) | Belangrijk is het gedicht ‘om de zuiverheid van taal en rhythmus, en om eenige oudheidkundige bijzonderheden, die er uit op te maken zijn’ (blz. IX), waarmede vooral de vroegere zeden en gewoonten bedoeld worden. |
| |
e) | De ‘aanteekeningen’ (blzn. 35-66) beogen ‘eene proeve te leveren van den schat van bijzonderheden omtrent het huiselijk leven in de middeleeuwen in onze oude gedichten verspreid’. |
|
| |
2 | W.J.A. JONCKBLOET. Beatrijs en Carel ende Elegast, uitgegeven en toegelicht. Amsterdam, P.N. van Kampen, 1859. [VI] + 243 blzn., 22,1 × 13 cm.
a) | Naar een mededeling van W.J.A. Jonckbloet (cfr. blzn. 40-43) werd met deze herdruk een critische uitgave beoogd. De door Jonckbloet aangebrachte tekstverbeteringen berusten op conjecturaal-critiek met verwijzing naar de lezingen van het handschrift onderaan de bladzijde. |
| |
b) | Van de in de uitgave van 1841 geroemde ‘zuiverheid van het rhythmus’ alsook van de daar geopperde datering wordt afstand gedaan. ‘Over het algemeen is het rhythmus zeer vrij, zooal niet slordig behandeld’ (blz. 42), waarvan voorbeelden op blzn. 42-43.
Ons gedicht moet naar het eerste kwartaal der XIVe eeuw gebracht worden, hierin aansluitend bij de door M. de Vries in ‘De Gids’ van 1841 (blz. 334) uitgebrachte bespreking van Jonckbloet's uitgave van 1841. |
| |
c) | Beatrijs werd naar een mondeling verhaal bewerkt (blz. 44); het is ‘een waar kunstgewrocht geworden’ (cfr. blzn. 44-46); de sage zelf hoort in Duitsland thuis. |
|
| |
3 | DR. GEORG PENON. Beatrijs. Van blz. 347 tot en met blz. 377 in:
Nederlandsche Dicht- en Prozawerken. Bloemlezing uit de Nederlandsche Letteren, ten gebruike bij Dr. W.J.A. Jonckbloet's ‘Geschiedenis der
|
| |
| |
| Nederlandsche Letterkunde’. Eerste Deel. Groningen, J.B. Wolters, 1899. XX + 508 + [II] blzn.
Naar een mededeling van Dr. Georg Penon beoogt zijn uitgave een nauwere aansluiting bij het handschrift (cfr. blz. XVI) dan W.J.A. Jonckbloet's uitgave van 1859, waar - volgens Dr. G. Penon - de tekst op te veel plaatsen gewijzigd werd.
Op blzn. XVI-XVII worden 130 plaatsen opgesomd waar het handschrift, tegen de door W.J.A. Jonckbloet aangebrachte veranderingen in, gevolgd werd. |
| |
4 | Beatrijs. Naar het Haagsche Handschrift uitgegeven door C.G. KAAKEBEEN, met een Paraphrase door JAN LIGTHART en een Miniatuur uit het Haagsche Handschrift. Groningen, J.B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij, N.V., 1902. 19,5 × 13,5 cm.
[No 2 van ‘Van alle Tijden’, onder redactie van C.G. Kaakebeen en Jan Ligthart]
Tweede uitgave: 1910. |
Derde uitgave: 1914. |
Vierde uitgave: 1917. |
Vijfde uitgave: 1919. |
Zesde uitgave: 1920. |
Zevende uitgave: 1925. |
Achtste uitgave: 1929. |
Negende uitgave: 1932. |
Tiende uitgave: 1938. |
Elfde uitgave: 1941. |
Twaalfde uitgave: 1943. |
Dertiende uitgave: 1947. |
Van de zevende uitgave af werd elke druk door DR. D.C. TINBERGEN bezorgd.
a) | Deze Beatrijs-uitgave is geen herdruk van de door Dr. W.J.A. Jonckbloet bezorgde uitgave, maar een diplomatische afdruk van het handschrift. |
| |
b) | Deze uitgave richt zich niet in de eerste plaats tot vakgeleerden, doch tot ‘de breedere schare van allen die genot zoeken en vinden in werken van Nederlandsche taalkunst’, wat de grote zorg op het gebied van de wetenschappelijke vereisten niet uitsluit. |
| |
c) | Daarvan legt een vergelijkend onderzoek van de inleiding tot de verschillende uitgaven een welsprekend getuigenis af, alsook de bij elke druk herziene en aangevulde of omgewerkte bewerking van tekst en verklaringen. Elke uitgave wordt in overeenstemming met de resultaten van het onderzoek der laatste jaren gebracht. |
| |
d) | Van de negende uitgave af (1932) werd de vroegere inleiding door een door Dr. D.C. TINBERGEN opgestelde inleiding vervangen, die de verschillende uitzichten van de Beatrijs-legende, tekst en bewerkingen en de hierbij behorende punten als auteurschap, bron en dergelijke, steeds aan de hand van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen, toelicht. |
|
| |
| |
5 | Beatrijs. Antwerpen, J.E. Buschmann, 1901. 78 blzn., 27 × 21,3 cm.
a) | Op blz. 78 lezen we: Dit boek is versierd met platen van CH. DOUDELET, door hemzelf op hout getekend, en gesneden door ED. PELLENS.
De tekst is afgedrukt onder toezicht van HENDRIK DE MAREZ, volgens het handschrift uit de XIVe eeuw, berustende in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, met raadpleging van de uitgaven van W.J.A. Jonckbloet, en de revisie van C. Lecoutere in de ‘Leuvensche Bijdragen’. |
| |
b) | ‘'n Heerlijke prachtuitgave, maar de tekst van 't gedicht helaas, is meer dan foutief. ‘Op zijn Vlaamsch’ zou de Hollander zeggen! Buitengewoon kostbare, en prachtige uitgave, en toch onwaardig van het meesterwerk, omdat ze niet kundig genoeg is op kritisch en letterkundig gebied’, getuigt Dr. D.A. Stracke, S.J. op blz. 8 in ‘Beatrijs in de Wereldletterkunde’ (Brussel, 1930). |
| |
c) | Deze uitgave werd volgens W.J.A. Jonckbloet's uitgave bewerkt. |
|
| |
6 | M.R. DE BROUWER. Beatrijs. Tilburg, de Tilburgsche Handelsdrukkerij (W. Bergmans), 1904. [Letterkundige Bibliotheek voor Katholieken bezorgd door de Leeraren van 't R.-K. Gymnasium te Tilburg. 14.]
Opgave volgens Brinkman's Catalogus. Deze uitgave werd volgens Dr. Georg Penon's uitgave bewerkt. |
| |
7 | A.J. BARNOUW. Beatrijs. A Middle Dutch Legend. Edited from the Only Existing Manuscript in the Boyal Library, The Hague with a Grammatical Introduction, Notes and a Glossary. Oxford, University Press, London, Amen Corner EC - Edinburgh - New York - Toronto - Melbourne - Bombay, z.j. [1914.] VII + [I] + 95 + [I] blzn., 22,5 × 14,5 cm. [Publications of the Philological Society. III.]
a) | Bevat een trouwe weergave van het Beatrijshandschrift. |
| |
b) | Van blz. 1 tot en met blz. 46 wordt een Middelnederlandse grammatica gegeven, waarvan alle voorbeelden ontleend zijn aan de Beatrijs-tekst. |
| |
c) | Van blz. 47 tot en met blz. 73 wordt de oorspronkelijke Beatrijs afgedrukt. |
| |
d) | Van blz. 74 tot en met blz. 78 worden aantekeningen (‘Notes’) gegeven betreffende het handschrift, de legende, de uitgaven alsook enkele verklaringen. |
| |
e) | Van blz. 79 tot en met blz. 95: Glossarium. |
|
| |
8 | Beatrijs naast den oorspronkelijken Tekst in onze huidige spelling overgebracht en toegelicht door JULIUS GONDRY. Met Bandversiering door A. Marchant. Antwerpen, Boekhandel ‘Flandria’, 1918. 96 blzn., 18,5 × 12,5 cm.
|
| |
| |
|
Van blz. 59 tot en met blz. 96 wordt de oorspronkelijke Beatrijs-tekst volgens het Haagse handschrift, in casu, volgens de uitgave van Kaakebeen afgedrukt. Voorafgegaan is deze tekst van blz. 21 tot en met blz. 57 door ‘eene getrouwe, liefst metrische en berijmde bewerking in onze huidige Nederlandsche spelling’ (blz. 18). |
| |
9 | Beatrijs. Van blz. 82 tot en met blz. 114 in: Veertien Liederen, vijf Verhalen en één Tooneelspel uit de Middeleeuwen gekozen en toegelicht door JOH. VORRINK. Amsterdam, S.L. Van Looy, 1921. [VIII] + 178 + [II] blzn., 20 × 15 cm. |
| |
10 | Beatrijs. Een Middelnederlandsche Marialegende ingeleid en toegelicht door M.F.J. WOLTERS. Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1926. 69 + [III] blzn., 16,5 × 11,5 cm.
De inleidende beschouwingen (blzn. 3-25) vangen met enkele gegevens over het Middelnederlands aan (blzn. 3-6) en behandelen vooral de Nederlandse bewerkingen der legende die na 1900 verschenen zijn (blzn. 12-24). |
| |
11 | Beatrijs. Middelnederlandsch Dichtwerk uit de XIVe Eeuw. Met Inleiding en Aanteekeningen van DR. A.J. DE JONG. Amsterdam. N.V. Uitgeverij ‘Joost v.d. Vondel’, 1926. 65 + [V] blzn., 25 × 16 cm.
Twee belangrijke punten uit de inleidende beschouwingen (blzn. 7-25) zijn de ontleding van het gemoedsleven van Beatrijs en de vergelijking tussen Beatrijs en Carel ende Elegast. |
| |
12 | Beatrijs. Middeleeuwse Marialegende met Inleiding en Aantekeningen door DR. JOS. J. GIELEN. Tilburg, Uitgeverij ‘De Kempen’, 1931. 68 blzn., 19,7 × 13,5 cm. [Uit Nederlands Woordkunst onder leiding van Dr. H.W.E. Moller. No 11.]
In de ‘Algemene Beschouwingen’ (blzn. 8-35) verdienen vooral de waardering van het gedicht en de ontleding van Boutens' Beatrijs de bijzondere aandacht.
De tekst is die van de uitgave uit de serie ‘Van alle Tijden’ (Wolters, Groningen), maar met een aantal verbeteringen naar Stracke's artikelen. |
| |
13 | Beatrijs. Brugge, Uitgave Wiek-Op, 1938. 63 blzn., 20,3 × 24 cm.
Integrale weergave van de door Dr. D.C. Tinbergen voor de ‘Van alle Tijden’-serie bezorgde Beatrijs- uitgave (1939), naar aanleiding van de door HERMAN VAN OVERBEKE geleide openlucht-voorstellingen in het kloosterpand van het Dominikaner-kerkje te Knokke-Zoute. |
| |
14 | PROF. DR. J. VAN MIERLO, S.J. Beatrijs. Van blz. 215 tot en met blz. 257 in: Geestelijke Epiek der Middeleeuwen. Brussel, N.V. Stan- |
| |
| |
| daard-Boekhandel, 1939. 21,5 ×14 cm. [Bibliotheek der Nederlandsche Letteren.]
‘Wij volgden de uitgave van Dr. D.C. Tinbergen in Van alle Tijden, J.B. Wolters, Groningen, 1932’ (blz. 217). |
| |
15 | A.C. BOUMAN. Beatrijs. Pretoria, J.L. van Schaik, 1941. 89 blzn., 20 × 13,8 cm. [Van Stamverwante Bodem. VI.]
In een ‘Inleiding’ (blzn. 9-25) wordt gehandeld over het thema en de verspreiding van de legende alsook over de tijd en de plaats van ontstaan van onze Beatrijs. Wat het eerste punt betreft, oordeelt Prof. A.C. Bouman: ‘As ons die gulde middeweg wil bewandel, kan ons as ontstaanstijd die periode rondom die jaar 1300 aanneem. 'n Vroeër nóg 'n later tijd van ontstaan is m.i. bewijsbaar’ (blz. 15).
Wat de plaats betreft, schrijft hij op blz. 18: ‘Nóg die histories - letterkundige, nóg die taalkundige gegevens gee ons noukerig uitsluitsel oor die streek van herkoms, nóg van die legende se inhoud, nóg van ons Dietse teks’.
De hier gegeven tekst - van blz. 27 tot en met blz. 77 - is geen diplomatische. ‘Daar is verbeteringe in die teks aangebring, waar dit volgens ons insig klaarblyklik bedorwe is’ (blz. 19). De interpunctie van Dr. A.C. Bouman verschilt op menige plaats van diegene van zijn voorgangers. Van belang is zijn uiteenzetting over de rijmen en de interpolaties in de Beatrijs alsook, op blzn. 23-24 en vooral op blz. 24, zijn argumentering ten gunste van het slot als werk van de oorspronkelijke dichter.
Op de tekst volgt een glossarium (blzn. 79-89). |
| |
16 | Beatrijs van een Inleiding, Aanteekeningen en Bibliographie voorzien door P.M. BROUNS O.S. Cr. Diest, Pro Arte, 1944. 107 blzn., 13,5 × 11,5 cm.
De Middelnederlandse tekst (van blz. 19 tot en met blz. 85) is vooratgegaan door een inleiding (blzn. 9-16), waarin zeer vluchtig stof en thema, waarde, schrijver, tijd en plaats toegelicht worden, en gevolgd door een bibliographie (blzn. 89-107), waarin tekstuitgaven, bewerkingen en studies aangehaald worden. Door acribie munt de tekstuitgave niet uit en het bibliographisch gedeelte lijdt aan onvolledigheid: het vergenoegt zich met een keuze! |
| |
17 | Dr. ROB. ROEMANS, Beatrijs. Middelnederlandsche Sproke met Aanteekeningen en Bibliographie. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1945. 115 blzn., 17,5 × 11,5 cm. [Klassieke Galerij. VI. Nederlandsche Literatuur. Nummer 21.]
a) | Van blz. 5 tot en met blz. 63 wordt de Beatrijs-tekst afgedrukt. Grondslag is de door Dr. D.C. Tinbergen in de reeks ‘Van alle Tijden’ bezorgde
|
|
| |
| |
|
| Beatrijs-uitgave. Met alle sedertdien voorgestelde verbeteringen en aanwinsten, zo in opzicht van tekst en interpretatie werd zorgvuldig rekening gehouden. |
| |
b) | Volgende punten werden overzichtelijk behandeld: 1. Maria-legenden, uiting van Maria-verering (blz. 64); 2. zakelijke inhoud van ons Middelnederlands gedicht (blzn. 65-70); 3. bespreking van het gedicht (blzn. 70-73); 4. bron van het gedicht (blzn. 74-76); 5. verhouding van ons gedicht tot zijn bron (blzn. 76-78); 6. datering en dichter van ons gedicht (blzn. 78-79); 7. datering en localisatie van de Beatrijs-legende (blz. 79); 8. is het Beatrijs-wonder het verhaal van een ware geschiedenis? (blz. 80); 9. Marginalia bij de lectuur van ons middeleeuws gedicht (blzn. 80-87); 10. handschrift, uitgaven, studiën, vertalingen en bewerkingen (blzn. 87-100); 11. indeling van Beatrijs (blz. 110); 12. wijze van uitgave (blzn. 110-111). Van belang zijn de punctuaties, interpretaties en emendaties die de uitgever aan Dr. Jos. Dupont's geannoteerd handexemplaar van Beatrijs ontlenen mocht. |
| |
18 | BEATRIJS. Eerste integrale Reproductie van het handschrift, naast de Tekst in Typographie, onder de Leiding van DR. JUR. A.L. VERHOFSTEDE; met een Bijdrage van DR. J. VAN MIERLO S.J.; een Beschrijving van de Codex door DR. G.I. LIEFTINCK en een Bibliographie door DR. ROB. ROEMANS. Antwerpen, Uitgeverij ‘De Vlijt’ N.V., 1947.
61 + [III] blzn. + Beatrijs. Reproductie van het Handschrift en Uitgave van de Tekst door Dr. Jur. A.L. Verhofstede. Antwerpen, Uitgeverij ‘De Vlijt’ N.V., 1947. 61 + [XXXII] blzn., 25 × 18,5 cm.
Als Bijlage: Nota's bij de Tekst door Dr. A.L. Verhofstede (brochure van 16 blzn.) |
| |
19 | BEATRIJS. Een Middelnederlandse Maria-legende. Antwerpen, Uitgeverij Jupiter, 1948. 74 + [V] blzn., 25 × 16,5 cm.
Luxe-uitgave, waarvan de tekst gezet is in de Georgian letter van de Société Linotype Belge met initialen en titels in Erasmus en versierd met houtsneden, ontworpen en uitgevoerd door MEVROUW G. CLUYTMANS. Slechts 160 exemplaren werden in de handel gebracht.
Integrale weergave van de door Dr. D.C. Tinbergen voor de ‘Van alle Tijden’-serie bezorgde Beatrijs-uitgave, doch zonder woordopheldering. |
| |
20 | In een paar bibliographieën wordt het werk van DR. J. POLLMANN, Helden en Heiligen. Middeleeuwse berijmde Verhalen in verkorte vorm bijeengebracht en van aantekeningen voorzien (Purmerend, J. Muusses, z.j. [1936]) vermeld.
Met het oog op de Beatrijs komt deze uitgave echter niet in aanmerking, vermits ze slechts 794 verzen (van blz. 5 tot en met blz. 26) in plaats van de volledige tekst aanhaalt. |
|
| |
| |
|
21 | In zijn Spiegel van de Nederlandsche Poëzie door alle Eeuwen (Antwerpen, N.V. Het Kompas, z.j. [1938]), neemt VICTOR E. VAN VRIESLAND van blz. 9 tot en met blz. 21 de integrale tekst van Beatrijs op, volgens de uitgave van Dr. D.C. Tinbergen, doch zonder woordopheldering. |
| |
22 | In The Miracle of Beatrice. A Flemish Legend of c. 1300. English-Flemish Edition. Translated by ADRIAAN J. BARNOUW. Introduction by JAN-ALBERT GORIS (New-York, 1944), wordt volgend werk vermeld, dat wij nergens konden vinden:
HAROLD DE WOLF FULLER. Beatrice, a Legend of Our Lady written in the Netherlands in the fourteenth Century. Cambridge, Harvard Cooperative Society, 1910. |
| |
23 | DR. W.J.A. JONCKBLOET. Aanhangsel op de Sproke van Beatrijs.Ga naar margenoot+ 's-Gravenhage, A.D. Schinkel, 1841. 16 blzn., 22 × 13 cm.
a) | Vergelijking tussen het verhaal Beligieuse uyt haer Clooster gheloopen, keert onsienelijck wederom uit het tweede deel van de Wonderbare Mirakelen van den H. Roosen-Crans in rijm beschreven ende uytgedrucktGa naar margenoot+ in fijne beelden door P. Petrus Vloers O.P. Antwerpen, Jacob Mesens, z.j. (1659) met de sproke van Beatrijs. |
| |
b) | Aanwijzing van Caesarius van Heisterbach's Dialogus Miraculorum (cap. 35) als bron van onze Beatrijs. |
| |
c) | De Beatrijs-sage heeft haar oorsprong in Duitsland. |
| |
d) | Op- en aanmerkingen (blzn. 13-16) betreffende een recensie uit ‘De Gids’ (1841, blzn. 334-339), gevolgd door nieuwe gegevens voor de XIIIe eeuw als datum van vervaardiging van onze Beatrijs. |
|
| |
24 | D. BUDDINGH. Mirakel-Geloof en Mirakelen in de Nederlanden. 's-Gravenhage, H.C. Susan, 1845.
Over Beatrijs wordt op blzn. 51, 53, doch vooral 54-55 gehandeld. |
| |
25 | L.A. TE WINKEL, Over de Woorden met den Uitgang Schap. Archief voor Nederlandsche Taalkunde. Tweede Deel. 1849-1850, blzn. 217-242. Op blz. 231 komt een verklaring van vers 273 uit de Beatrijs voor. |
| |
26 | H. VANDENHOVE - K. STALLAERT, Proeve van een Brabantsch Idioticon. Archief voor Nederlandsche Taalkunde. Derde Deel. 1850-1851, blzn. 82-94.
Op blz. 85 komt een verklaring van vers 851 uit de Beatrijs voor. |
| |
27 | DR. W.J.A. JONCKBLOET. Geschiedenis der Middelnederlandsche Dichtkunst. Tweede Deel, Derde Boek, Bloei der Ridderpoëzie. Amsterdam,
|
|
| |
| |
|
| P.N. van Kampen, 1852.
Beatrijs, blzn. 265-271. |
| |
28 | M. DE VRIES. Proeve van Middelnederlandsche Taalzuivering. Voorbereidende Opmerkingen voor de aanstaande Uitgave van een Middelnederlandsch Woordenboek. Haarlem, A.C. Kruseman, 1856.
Op blz. 149 en blz. 150 worden tekstverbeteringen op verzen 68, 77, 368, 437, 614, 821, 961 en 962 voorgesteld. |
| |
29 | W.J.A. JONCKBLOET. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Eerste Deel. Tweede, geheel omgewerkte uitgave. Groningen, J.B. Wolters, 1873.
Beatrijs, blzn. 142-145.
Over Jonckbloet's voorstelling van de Beatrijs, leze men Dr. Jonckbloet en de ‘Gewijde Poëzie der Middeleeuwen’ door B. Het Belfort. 1889, 4e Jrg., Eerste halfjaar, blzn. 50-59. Met het oog op de Beatrijs, cfr. blzn. 50-53. |
| |
30 | C. HONIGH. Middel-Nederlandsche Maria-Legenden. De Gids. 1879, 17e Jrg., Tweede Deel, blzn. 457-518.
Maria-legenden, waaronder de legende van Beatrijs. Belangrijk is de mededeling van een met de Sproke van Beatrijs bijna geheel overeenkomende prozabewerking naar een in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage berustend handschrift van Onser Liever Vrouwen Miraculen, dat ruim 170 verhalen bevat. |
| |
31 | JAN TEN BRINK. Kleine Geschiedenis der Nederlandsche Letteren. Tweede, geheel omgewerkte druk. Haarlem, De Erven F. Bohn, 1882. Beatrijs, nummer 57, blzn. 26-27. |
| |
32 | C. BUSKEN HUET. Het Land van Rembrandt. Studiën over de Noordnederlandsche Beschaving in de zeventiende Eeuw. Eerste Deel. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink, 1882.
Beatrijs, blzn. 642-645. Twee uitlatingen zijn van belang: ‘De sproke van Beatrijs is een der weinige oorspronkelijke werken van middennederlandsche herkomst, waarin wij de verbeelding eene voorname rol zien vervullen’ (blz. 643) en: ‘Eén plaats in het gedicht is aangrijpend. Er verschijnt de boetvaardige zondares, wanneer zij geknield ligt in de kloosterkerk, een engel met een dood kind in de armen, hetwelk hij, alsof het nog leefde, poogt te vermaken door met een appel te spelen. Beatrijs vraagt wat dit beteekent, en verneemt van den hemelbode dat evenzoo hare boete slechts een aanvallig dood werk is, zoolang zij den moed niet heeft een onderhoud met den abt te verzoeken en hem met hare ware
|
|
| |
| |
|
| geschiedenis bekend te maken. Die bovenaardsche jongeling in het wit, spelend met dat schoone kinderlijkje en den appel omhoog werpend, is een beeld dat in het geheugen blijft hangen’ (blzn. 644-645). |
| |
33 | W.J.A. JONCKBLOET. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Eerste Deel. Derde, geheel omgewerkte uitgave. Groningen, J.B. Wolters, 1884.
Beatrijs, blzn. 418-421. |
| |
34 | M. DE VRIES. Beatrijs, nrs. 475-482. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. 1886, 6e Jrg., blzn. 159-160.
‘Men schrappe gerust deze acht verzen, die de afschrijver ons opdischte. Dan loopt alles goed af, en de eer van den dichter is gered’ (blz. 160). |
| |
35 | J. STECHER. Histoire de la Littérature Néerlandaise en Belgique. Bruxelles, J. Lebègue et Cie, z.j. (1886). Blzn. 68-69. |
| |
36 | DR. JAN TE WINKEL. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Deel I. Haarlem, De Erven F. Bohn, 1887.
Beatrijs, blzn. 271-274. |
| |
37 | Dr. J. PRINSEN, J. Beatrijs. Noord en Zuid. 1891, 14e Jrg., blzn. 416-445. ‘De bescheiden bedoeling van deze studie is hun, die niet of slechts zeer weinig met onze letterkunde in de middeleeuwen bekend zijn, een denkbeeld te geven van een gedicht, dat eene plaats mag innemen onder het beste in de literatuur en tevens te beproeven daardoor den lust bij hen op te wekken tot ontdekkingstochten op eigen gelegenheid’ (blz. 416).
Aan de hand van talrijke uittreksels wordt aangetoond hoe in Beatrijs zich een kunst ontplooit die met fijne, zorgvuldige lijnen en kleuren de mens schildert, zoals hij door alle geslachten heen geweest is en hoe in dit gedicht twee kunstgedachten innig verbonden zijn: het gewoon menselijke van alle tijden en het mystiek godsdienstige der Middeleeuwen. Beide elementen nemen er een ruime plaats in en komen tot hun volle recht. |
| |
38 | F.W. DRIJVER. Beatrijs. Het Belfort. 1893, 8e Jrg., Eerste Halfjaar, blzn. 11-14.
Inhoudsopgave van het gedicht door enkele korte uittreksels gevolgd. |
| |
39 | DR. JAN TEN BRINK. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Amsterdam-Antwerpen, Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’ - De Nederlandsche Boekhandel, 1897.
Beatrijs, blzn. 157-159. |
|
| |
| |
|
40 | C. LECOUTERE. Beatrijs. Leuvensche Bijdragen. 1900, 3e Jrg., blzn. 247-271.
In zijn uitgave geeft Penon niet aan in welke verzen hij van de lezing van het handschrift afwijkt. Daarom worden hier de door hem gewijzigde plaatsen vermeld (ten getale van 120) met daarnaast de lezing van het handschrift; verder worden spellingsafwijkingen en andere tekstwijzigingen nagegaan en de door Penon gedane tekstverbeteringen aan een nieuw onderzoek onderworpen.
Een uittreksel uit deze bijdrage verscheen in ‘Taal en Letteren’ voor 1900, 10e Jrg., blzn. 219-220. |
| |
41 | H. WATENPHUL. Die Geschichte der Marienlegende von Beatrix der Küsterin (Götting. Dissertation). Nieuwied, 1904.
Watenphul bespreekt de hem bekende bewerkingen van de stof sedert Caesarius van Heisterbach: uit de Middeleeuwen de Latijnse, Oudfranse, Oudijslandse en Middelnederlandse versies; uit latere tijd o.a. een in 1659 te Antwerpen gedrukte berijming in 420 alexandrijnen door Pater Petrus Vloers, de legende in proza van Ch. Nodier (‘Contes de la Veillée’, Paris, 1838), het zangspel in drie bedrijven van M. Maeterlinck (‘Soeur Béatrice’, Paris, 1901) en de novelle ‘Die Jungfrau und die Nonne’ van Gottfried Keiler (‘Sieben Legenden’, Stuttgart, 1872), In een tweede deel (blzn. 90-106) geeft Watenphul een overzicht van de verschillende motieven, hun wisseling en verspreiding.
Over het Mnl. gedicht handelen blzn. 60-67: sommige bijzonderheden van de bewerking moeten teruggaan op de tweede versie van Caesarius, andere vindt men in de Latijnse versie van een handschrift van de Hofbibliotheek te Darmstadt, dat omstreeks 1300 te Luik geschreven werd. Broeder Ghijsbrecht zou deze twee versies gelezen hebben; na een tijdsverloop waren ze in zijn geheugen tot één enkel geheel versmolten. De zo ontstane vertelling heeft hij dan mondeling aan de auteur medegedeeld. Deze was een echt dichter en heeft uit de korte, dorre vertelling een bewonderenswaardig kunstgewrocht gemaakt. |
| |
42 | G. KALFF. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Eerste Deel. Groningen, J.B. Wolters, 1906.
Beatrijs, blzn. 353-357. Hier wordt Beatrijs in vergelijking met Theophilus uitvoerig behandeld. |
| |
43 | J.A.F. KRONENBURG, C.SS.R. Maria's Heerlijkheid in Nederland. Geschiedkundige Schets van de Vereering der H. Maagd in ons Vaderland, van de Eerste Tijden tot op onze Dagen. Vijfde Deel. Amsterdam, F.H.J. Bekker, 1907.
Beatrijs, blzn. 276-286. ‘Une analyse très heureuse du vieux poème moyen- |
|
| |
| |
|
| néerlandais’, getuigt Robert Guiette op blz. 360 in ‘La Légende de la Sacristine’. |
| |
44 | DR. J. TE WINKEL. De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde. Eerste Deel. Haarlem. De Erven F. Bohn, 1908.
Beatrijs, blz. 70. |
| |
45 | G. VAN POPPEL. De Sproke van Beatrijs. Haar oudste en haar jongste Nederlandsche Vorm. De Katholiek. 1910, 137e Deel, Eerste Halfjaar, blzn. 305-319, 407-418.
a) | Blzn. 305-311. Over de betekenis van de Middeleeuwse Maria-legenden in het algemeen. |
| |
b) | Blzn. 311-319. Inwijding in de geest van de Sproke van Beatrijs door een ontleding van het gedicht. |
| |
c) | Blzn. 407-418. Een vergelijking tussen P.C. Boutens' Beatrijs en de oorspronkelijke tekst met het doel aan te tonen hoe de Sproke van Beatrijs nieuwe luister door Boutens' bewerking verkregen heeft. |
|
| |
46 | AUG. VERMEYLEN. De Vlaamsche Letterkunde. In: Vlaanderen door de Eeuwen heen. Eerste Deel. Amsterdam, Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’, 1912. Blz. 265.
‘Het gedicht is kenschetsend: ik geloof wel, dat alleen in dien tijd de naïefheid zoo subliem kon worden. Als dichters uit onzen tijd die stof weer aanvatten, dan vervallen ze licht in het “litteraire”, het gemaakte: de band tusschen het goddelijke en 't menschelijke is voor hen niet meer een gegeven en vanzelfsprekend iets. Alleen voor den middeleeuwer waren de schoonste mirakelen werkzaam in het dagelijksche leven, konden het natuurlijke en 't allerhoogste één zijn.’
Ongewijzigde tekst in de tweede uitgave: 1932. Tweede Deel, blz. 59. |
| |
47 | J. VAN DER ELST. Bijdrage tot de Geschiedenis der Legende van Beatrijs. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. 1913, 32e Jrg., blzn. 51-64.
Onderzoek naar de bronnen en de localisatie van de legende in het algemeen (het is niet onwaarschijnlijk dat de Beatrijs-legende in België haar oorsprong nam) en de verhouding van het Middeleeuws gedicht tot de overige redacties in het bijzonder, gevolgd door een bondige behandeling van de door Dr. C.G.N. de Vooys, in diens ‘Middelnederlandsche Maria-legenden’ uitgegeven prozaverhalen en de variant voorkomende in het Vaderboeck in 1511 bij Jan Seversoen gedrukt.
Tegen de opvatting van H. Watenphul in, beschouwt J. van der Elst het
|
|
| |
| |
|
| slot van Beatrijs (van vers 865 af) niet als een later ingeschoven episode.Ga naar voetnoot(*)
‘De Beatrijs is de arbeid van een zeer persoonlik dichter, die bestaande elementen met nieuwe verwerkt tot een geheel, waarin de grenzen tussen ontlening en eigen vinding niet duidelijk te trekken zijn’ (blz. 60). |
| |
48 | D.A. STRACKE, S.J. Hoe oud is onze Beatrijs-legende? Leuvensche Bijdragen. 1913-1914, 11e Jrg., blzn. 267-277.
Dat onze Beatrijs in de XIVe eeuw en niet vroeger geschreven werd is een stelling die men niet bewijzen kan.
Inderdaad:
a) | onze Beatrijs heeft niets ontleend aan de ‘Roman de la Rose’ door Hein van Aken in het Nederlands tussen 1291-1317 vertaald; |
| |
b) | wel kende de Beatrijsdichter de inhoud van de Theophilus-legende, doch nergens blijkt het dat hij ook maar iets aan onze Dietse bewerking er van heeft geborgd; |
| |
c) | had de Beatrijs-dichter zelfs wat aan Theophilus te danken, dan nog pleit dit argument niet voor de XIVe eeuw als datum van vervaardiging, want Theophilus behoort onbetwistbaar tot de XIVe eeuw.
‘Onwaarschijnlijk zelfs lijkt het dat onze Theophilus vóór Beatrijs werd gedicht, althans met het oog op een dusdanig argument, immers dan zou de Beatrijs-dichter, indien hij er iets aan ontleenen wilde, zich niet tevreden hebben gesteld 'n paar staande uitdrukkingen te vermelden; want aangezien de toestanden, gevoelens en gebeden zoo vaak analoog zijn, zou zijn afhankelijkheid dikwijls en duidelijk blijken’. Op het gezag van staande uitdrukkingen kan men tot wederzijdse ontlening niet besluiten. |
|
| |
49 | E. HASLINGHUIS. Formine? Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. 1915-1916, 34e Jrg., blzn. 73-74.
Voorgesteld wordt formine uit vers 305 te vervangen door kalmyn, goedkoop metaal betekenend. ‘Zulk goudschuim of -foelie voor goud laten doorgaan, dat doet de looze koopman waarmede de dichter de wereld vergelijkt’ (blz. 74). |
| |
50 | G. VAN POPPEL. De Sproke van Beatrijs in het Buitenland. De Katholiek. 1916, 149ste Deel, blzn. 424-434.
Beproken worden: ‘Das glückselige Liebespaar’ van Eduard von Bülow; ‘La Légende de Soeur Béatrice’ van Ch. Nodier; ‘Romanzen
|
|
| |
| |
|
| vom Rosenkranz’ van Brentano; ‘Die Jungfrau und die Nonne’ van Gottfried Keller en ‘Soeur Béatrice’ van Maurice Maeterlinck.
‘De très précieuses notes’ oordeelt Robert Guiette op blz. 278 in zijn boven aangehaald werk. |
| |
51 | DR. J. PRINSEN J. LZN. Handboek tot de Nederlandsche letterkundige Geschiedenis. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1916.
Beatrijs, blzn. 118-120; Tweede uitgave: 1920, blzn. 119-120; Derde uitgave: 1928, blzn. 122-124. Zeer geslaagde psychologische ontleding. Ongewijzigd in de drie uitgaven. |
| |
52 | A. GREEBE. Mnl. FORMINE. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. 1918, 37e Jrg., blzn. 1-7.
Formine moet zijn een veel op goud gelijkende stof, die voor sieraden gebruikt wordt en pyriet kan betekenen. Dus hier: formine = pyriet, mar(k)asiet, ijzerkies, zwavelkies, enz. |
| |
53 | G.J. BOEKENOOGEN. De Geslachtsnaam Formijne. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. 1918, 37e Jrg., blzn. 7-9.
‘Formijne’ is de genitiefvorm van de voornaam Formijn, Firmijn, en komt dus overeen met geslachtsnamen als Koene, Janne, Jooste, Floore, Koppe, Remmer de, Dirken, Marijnen en vele anderen’ (blz. 9). |
| |
54 | FRANS BASTIAANSE. Overzicht van de Ontwikkeling der Nederlandsche Letterkunde. Amsterdam, Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur, z.j. (1921).
Deel I, blz. 66, gevolgd door inhoudsopgave en uittreksels op blzn. 75-79. |
| |
55 | PAUL HAMELIUS. Introduction à la Littérature Française et Flamande de Belgique. Bruxelles, Office de Publicité, 1921. Blzn. 92-93. |
| |
56 | J. GRESHOFF en J. DE VRIES. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Arnhem, Hijmen, Stenfert Kroese en Van der Zande, 1925.
Beatrijs, blzn. 36-37. ‘Wie luistert naar den maatgang dezer oogenschijnlijk zoo eentonig-vertellende verzen, zal op menige plaats dien innighartstochtelijken hartetoon opvangen’ (blz. 37), nl. van de aanroep aan de Moeder-maagd. |
| |
57 | HERMAN VAN OVERBEKE. Beatrijs volgens onze aloude Sproke. Toneelgids. 1925, XIe Jrg., blzn. 33-35.
Inleidende bijdrage tot de creatie van de door Herman van Overbeke voor het toneel bewerkte Beatrijs-legende. |
| |
58 | C.G.N. DE VOOYS. Middelnederlandse Legenden en Exempelen. Bijdrage tot de Kennis van de Prozalitteratuur en het Volksgeloof der
|
|
| |
| |
|
| Middeleeuwen. Herziene en vermeerderde Uitgave. Groningen, J.W. Wolters, 1926.
a) | Waar in de eerste uitgave ('s-Gravenhage, M. Nijhoff, 1909) Beatrijs het met een loutere vermelding op blz. 109 stellen moet, wordt in de tweede uitgave aan het gedicht een ernstig onderzoek op blzn. 106-108 gewijd. |
| |
b) | Zolang geen rechtstreekse bron van onze Beatrijs gevonden wordt, zal moeilijk zekerheid omtrent ontlening en eigen vinding te verkrijgen zijn (cfr. opvatting van J. van der Elst). |
| |
c) | Met van der Elst eveneens meent Dr. de Vooys ‘dat de legende in de Nederlandse gewesten vroeg in omloop was, mag zeker aangenomen worden’ (blz. 107). |
|
| |
59 | DR. D.A. STRACKE. Over Beatrijs. Leuvensche Bijdragen. 1926, XVIIIe Jrg., I. Tekststudie. Blzn. 7-42.
a) | Een onderzoek van de verschillende Beatrijs-uitgaven leidt tot het besluit dat ‘wij van de Beatrijs nog geen diplomatischen tekst bezitten, die aan de vereischten der wetenschap voldoet’. |
| |
b) | Een nieuwe, door de schrijver ondernomen collatie, releveert vier en veertig correcties. Ook de afkortingen van het handschrift en de oplossingen die men er voor in de plaats gaf worden besproken. |
| |
c) | Ten slotte waagt schrijver zich aan conjecturaalcritiek op de gegevens van het handschrift zelf gesteund. |
II. | De Interpolaties der Beatrijs. Blzn. 95-121.
Daar het enig ons bekend handschrift van Beatrijs tal van interpolaties vertoont (‘de schrijffouten tot in de rijmen toe en onderscheidene korrupte plaatsen die, of met de grammatica of met de logica in strijd waren, hebben dit duidelijk bewezen’) alsook een vrij aanzienlijk bijvoegsel heeft, van vers 865 af tot het einde (wat hier uitvoerig bewezen wordt), besluit schrijver dat onze Beatrijs ‘heel vooraan’ in de Middelnederlandse letterkunde mag gebracht worden. |
| |
III. | De Bronnen der Nederlandsche Beatrijs. 1927, XIXe Jrg., blzn. 1-28.
a) | De énige bron van onze Beatrijs (althans tot en met vers 865) is het verhaal gelijk het te lezen staat bij Cäsarius van Heisterbach (± 1240 geschreven) in zijn Libri VIII Miraculorum (lib. III c. 11).
Nagenoeg zeker is het dat Cäsarius van Heisterbach zelf geen schriftelijke bronnen voor dit exempel heeft benuttigd en hij ook de tweede en latere redactie, evenals de eerste, heeft overgeleverd. |
| |
b) | Hoe verhoudt zich onze Beatrijs tot haar bron?
‘In de hoogste mate oorspronkelijk noem ik onze Beatrijs tegenover haar eenige Latijnsche bron. Geen vijf en twintig verzen zijn er aa
|
|
|
|
| |
| |
|
|
|
| te duiden waarin het Latijn doorschemeren komt; en toch in de hoofdlijnen der zich ontwikkelende geschiedenis werd het trouw gevolgd; de kern is één, de inhoud en opzet is anders, want van inhoud en opzet is er feitelijk weinig of niets te bespeuren in het dorre verhaal van Cäsarius’. |
| |
c) | Veel meer nog - aldus schrijver - ‘de Latijnsche teksten die in hun tweede episode - de terugkeer van Beatrijs naar het klooster (vs. 352-865) - met onze epische bewerking overeenstemmen, zijn geen bronnen geweest, maar zijn schatplichtig aan het Middelnederlandsch’. |
|
| |
IV. | Hoe oud is onze Beatrijs? Blzn. 41-75.
a) | Van overwegend belang is het feit dat ‘de datum van het handschrift in de verste verte den ouderdom van ons dichtstuk niet kan bepalen’. Verhinderen zulks de interpolaties in de oorspronkelijke tekst en ‘de voorzeker vrijlang nadien bijgevoegde aanhang, die getuigt van 'n heel andere opvatting der legende en der dichtkunst’. |
| |
b) | Wanneer is onze Beatrijs gedicht? Omstreeks 1240: niet alleen slaan de hier beschreven toestanden op de XIIIe eeuw terug, maar tevens zijn opzet en uitvoering - de geest, met één woord - in vroeg middeleeuwse trant. |
| |
c) | Wie heeft onze Beatrijs gedicht? DIEDERIC VAN ASSENEDE: er heerst een treffende innerlijke en uiterlijke overeenkomst tussen ‘Floris ende Blancefloer’ en ‘Beatrijs’. |
|
|
| |
60 | A.C. BOUMAN. Beatrijs (Vers 241, 248). Leuvensche Bijdragen. 1926, 18e Jrg., blzn. 68-71.
‘Om de oorspronkelijke lezing van het handschrift te handhaven als de oorspronkelijke vorm die de begaafde Beatrijs-dichter heeft gekozen, is het m.i. slechts noodig om de gangbare opvatting te laten varen, en vers 248 niet langer te beschouwen als afhankelijke vraag, maar als relatieve zin’ (blz. 70). |
| |
61 | ROBERT GUIETTE. La Légende de la Sacristine. Etude de Littérature comparée. Paris, Libraire Ancienne Honoré Champion, 1927. 554 blzn., 25,5 × 17 cm. [Bibliothèque de la Revue de Littérature Comparée.]
De meest omvattende en meest grondige studie aan de Beatrijs-legende gewijd en van comparatistisch standpunt uit beschouwd. Merkwaardig zijn de ontleding en de bespreking van de Beatrijs-bewerkingen en de Beatrijs-studies. |
| |
62 | DR. H.W.E. MOLLER. Beknopte Geschiedenis van de Nederlandsche Letterkunde. Tilburg, het Nederlandsche Boekhuis, 1927.
Maria-legenden, blzn. 39-40 (Beatrijs, blz. 40).
Tweede uitgave: 1928; Derde uitgave: 1928; Vierde uitgave: 1932. In deze laatste uitgave raadplege men blzn. 54-55 (Maria-legenden) en blzn. 55-56 (Beatrijs). |
|
| |
| |
|
63 | GUSTAVE CHARLIER. Soeur ‘Béatrice’ et ‘Beatrijs’. Van blz. 26 tot en met blz. 30 in: Mélanges Tille. Prague, 1927.
Een vergelijkend onderzoek tussen M. Maeterlinck's ‘Soeur Béatrice’ en onze Middeleeuwse Beatrijs toont de overwegende invloed van ons gedicht op het Franse stuk aan.
Door zijn vriend Charles Doudelet die in 1901, het jaar van verschijnen van de Duitse vertaling van ‘Soeur Béatrice’, de luxe-uitgave van Beatrijs illustreerde, door J.-E. Buschmann bezorgd, zal Maurice Maeterlinck met onze Beatrijs vertrouwd zijn geworden. |
| |
64 | Dr. J. VAN MIERLO, Jun. S.J. Geschiedenis van de Oud- en Middelnederlandsche Letterkunde. Brussel, N.V. Standaard-Boekhandel, 1928.
Beatrijs: inhoud, waarde, tijd en dichter, blzn. 127-130. |
| |
65 | Dr. J. VAN MIERLO, S.J. Onze heerlijke Middelnederlandsche Woordkunst. Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie. 1929, blzn. 915-945.
Beatrijs gesteld in het licht van ‘onze heerlijke Middelnederlandsche woordkunst’. |
| |
66 | Dr. D.A. STRACKE, S.J. Beatrijs in de Wereldletterkunde. Brussel, N.V. Standaard-Boekhandel, 1930. 34 blzn., 20 × 14 cm. [Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding. Jaargang XXIV, Nummer 1, Verhandeling 278.] In dit werkje wordt het ganse Beatrijs-probleem op een aangename onderhoudende toon behandeld: handschrift, uitgaven, ouderdom, inhoudsopgave en ontleding, bronnen, verspreiding, persoonlijke ‘vondsten’ van onze dichter, niet aangewende bestanddelen in onze ‘Beatrijs’ die wij in latere Middeleeuwse legenden, exempelen en gedichten terugvinden, karakter van Beatrijs. |
| |
67 | Dr. D.A. STRACKE, S.J. Bespreking van Robert Guiette's La Légende de la Sacristine. Tijdschrift voor Taal en Letteren. 1930, 18e Jrg., blzn. 152-158.
Belangrijk in deze recensie is Pater Stracke's bespreking van de bron van onze Beatrijs (blzn. 153-156), waaruit wij volgende uitlating overnemen: ‘Indien ik nu maar eens stout beweerde dat de ancêtre commun van onze Beatrijs, van de Vies des Pères en al de andere bewerkingen die hiermee samenhangen (er zijn er drie) niemand anders is dan de dietsche dichter zelf? Breedvoerig hoop ik het eens te bewijzen’ (blz. 135).
Een tweede belangrijke bewering luidt: ‘De Nederlandsche teksten van: Gedicht, Katwijk, Haag, Düsseldorf hebben maar ééne bron: Cäsarius, en de drie laatste één voorbeeld: het Gedicht’ (blz. 157). |
| |
68 | Dr. J. VAN MIERLO, Jun. S.J. Beknopte Geschiedenis van de Ouden Middelnederlandsche Letterkunde. Brussel, 's-Hertogenbosch, N.V., Standaard-Boekhandel. - L.C.G. Malmberg, N.V., 1930.
|
|
| |
| |
|
|
Beatrijs, nummer 49; id. in de tweede bijgewerkte en verbeterde uitgave van 1933: beide uiteenzettingen over Beatrijs zijn dezelfde; nummer 48 in de derde bijgewerkte en verbeterde uitgave van 1941; id. in de vierde bijgewerkte en verbeterde druk van 1942; id. in de vijfde bijgewerkte en verbeterde druk van 1945: de uiteenzetting over Beatrijs uit deze laatste uitgave verschilt enigszins van deze uit de vorige. |
| |
69 | Dr. JOS. J. GIELEN. Over Beatrijs. Leuvensche Bijdragen. 1931, 23e Jrg., blzn. 21-38.
Deze bijdrage sluit aan bij de artikels van Dr. D.A. Stracke S.J., in hetzelfde tijdschrift, (cfr. nrs. 48 en vooral 59).
De auteur behandelt:
I. Tekstcritiek. Hij verwerpt 12 van de 48 emendaties die Dr. Stracke voorstelde.
II. Interpolaties. Hij is van mening dat vs. 477-482 oorspronkelijk na vs. 432 stonden, maar gelooft niet aan de anders door Dr. Stracke vermoede interpolaties. Hij gaat wel met deze laatste akkoord om het slot (van vs. 865 af) te beschouwen als een, door een tweede auteur, bijgedicht naspel.
III. De dichter. Over bronnen en ouderdom van het gedicht stemt Dr. Gielen in met de conclusies van Dr. Stracke; dat Diederic van Assenede de dichter van Beatrijs zou zijn lijkt hem echter niet bewezen. |
| |
70 | Dr. JOS. J. GIELEN. Letterkundige Werken. Leidraad bij de Studie der Nederlandse Literatuur. Deel I. Middeleeuwen en Vroeg-Renaissance.
Purmerend, J. Muusses.
Van blz. 15 tot en met blz. 23: De Beatrijs-legende: inhoud, waardering, dichter, bewerkingen, waaronder vooral Boutens' Beatrijs en Herman Teirlinck's ‘Ik Dien’ behandeld worden. |
| |
71 | JULIEN KUYPERS en Dr. THEO DE RONDE. Beknopte Geschiedenis van de Nederlandsche Letteren voor Schoolgebruik. Antwerpen, ‘De Sikkel’, 1931.
Beatrijs, blz. 15; tweede, herziene druk: 1933, blzn. 22-24; derde herziene druk: 1938, blzn. 22-24; vierde, onveranderde druk: 1943, blzn. 22-24; vijfde herziene druk, met de medewerking van DR. H. OFFERGELT: 1947, blzn. 20-22. |
| |
72 | W. VAN NEYLEN en Kan. A. VAN DEN DRIES. Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Zevende uitgave. Lier, J. Taymans, 1933. Beatrijs, blzn. 18-21.
Negende uitgave: 1947, onder de titel: Nederlandse Letterkunde. Geschiedenis en Bloemlezing door Kan. A. VAN DEN DRIES en J. PEETERS. Lier, L. Taymans, 1947.
Beatrijs, blzn. 19-22. |
|
| |
| |
|
7 | Dr. J. VAN MIERLO, Jun. S.J. Beatrijs. De Katholieke Encyclopaedie. Vierde Deel, 1933. Blzn. 176-177. |
| |
74 | Dr. JOS. J. GIELEN. Handleiding bij de Studie der Nederlandsche Letterkunde. Purmerend, J. Muusses, 1936.
Blz. 73 en blz. 343. |
| |
75 | JOH. MEESTERBEEK. Beatrijs. Studiën. 1934, 66e Jrg., Deel CXXXI, blzn. 467-477.
De grond van de Middeleeuwse Marialegenden is niet enkel het ‘eren’ van de Moeder Gods, maar tevens en vooral het onbegrensd vertrouwen dat de Middeleeuwer in de smekende almacht stelde. In die geest moeten ook de laatste woorden van ons gedicht opgevat worden.
Die leer, welke de werkelijke grond van het Beatrijs-verhaal is, ontbreekt aan Boutens' gedicht, die door dat gemis, van Beatrijs, naar de inhoud, een sproke gemaakt heeft. |
| |
76 | ANTON VAN DUINKERKEN. Dichters der Middeleeuwen. Een Bloemlezing samengesteld door Dr. W.H. BEUKEN met een Inleiding door Anton van Duinkerken. Bilthoven, De Gemeenschap, 1936.
Beatrijs, blzn. 33-35. ‘Met de teedere lentegeluiden harer verzen, die hoog en helder van toon zijn als engelenstemmen, is deze aandoenlijke sproke [‘het gaafste mirakelgedicht der Middelnederlandsche letterkunde’ (blz. 33)] zoo lyrisch, dat men gedurig meent, een lied te lezen. Toch heeft het verhaal een abrupt dramatisch verloop’ (blz. 34). |
| |
77 | GERARD KNUVELDER. Inleiding tot de Nederlandsche Letterkunde. Eerste Deel. B. Bloemlezing. 's-Hertogenbosch, L.C.G. Malmberg, z.j. [1938.]
Beatrijs, blzn. 32-34: stof, opvatting, uitwerking, uiterlijke vorm, gevolgd op blzn. 34-53 door uitvoerige uittreksels. In de aan de bloemlezing beantwoordende Schets van de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde tot ± 1770 wordt Beatrijs enkel vermeld (blz. 9). |
| |
78 | Dr. A. DE JONG. Nederlandse Letterkunde. Deel I. Groningen-Batavia, J.B. Wolters, 1938. (Tweede, herziene druk).
Op de inhoud van Beatrijs (blzn. 91-94) volgt een lezenswaardige bespreking (van blz. 94 tot en met blz. 98). Van belang is eveneens de overeenkomst tussen Beatrijs en Marieken van Nieumeghen op blzn. 140-141. |
| |
79 | AUG. VERMEYLEN. Ruusbroec l'Admirable. La Renaissance d'Occident. 1938, 12e Jrg., blzn. 7-22.
Van blz. 8 tot en met blz. 9 wordt over Beatrijs gehandeld. Dit gedeelte werd niet opgenomen in de Nederlandse vertaling van deze lezing in 1917 gehouden, zoals ze te vinden is in Proza (1941) en Beschouwingen (1942). |
|
| |
| |
|
80 | Dr. H.W.E. MOLLER. De Middeleeuwen. In: Dichterschap en Werkelijkheid. Geïllustreerde Literatuurgeschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland en Zuid-Afrika. Utrecht, Uitgeversmaatschappij W. de Haan, N.V., z.j. [1939.]
Beatrijs, blzn. 30-31.
Tweede, vermeerderde druk: 1943.
Ongewijzigde voorstelling. |
| |
81 | J.L. WALCH. Nieuw Handboek tot de Nederlandsche letterkundige Geschiedenis. 's-Gravenhage-Antwerpen, M. Nijhoff-De Nederlandsche Boekhandel, z.j. [1939.] Blzn. 58-59.
Tweede druk: 1943.
Ongewijzigde voorstelling, blzn. 60-62. |
| |
82 | Dr. J. VAN MIERLO, S.J. De Letterkunde van de Middeleeuwen tot omstreeks 1300. Deel I van de ‘Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden’. Brussel - 's-Hertogenbosch, N.V. Standaard-Boekhandel-Teulings' Uitgevers-Maatschappij, 1939.
Beatrijs, van blz. 200 tot en met blz. 204. |
| |
83 | JOZ. DE VOGHT. Maria in de Middelnederlandsche Poëzie. Tongerloo (Antwerpen), S.M. Sint-Norbertus Boekhandel, 1941.
Van blz. 73 tot en met blz. 94 wordt de lezer door een uitvoerige inhoudsopgave in Beatrijs en in de schoonheid van het gedicht ingewijd.
De toespeling in Beatrijs op ons Theophilus-gedicht betekent niet dat onze Theophilus ouder dan onze Beatrijs is, doch alleen dat de schrijver van de sproke de legende van Theophilus kende. |
| |
84 | Prof. Dr. J. VAN MIERLO, S.J. Onze Middelnederlandsche Woordkunst. Verhandeling van de Hoogeschooluitbreiding voor Vlaanderen. Afdeeling Antwerpen, N.V. Standaard-Boekhandel, z.j. [1942.]
Beatrijs gesteld in het licht van onze ‘heerlijke’ Middelnederlandse woordkunst, vooral op blz. 48. |
| |
85 | Fr. CLOSSET. Esquisse des Littératures de Langue Néerlandaise. Bruxelles, Marcel Didier, z.j. [1941.]
Blzn. 13-14. |
| |
86 | FRAN×OIS CLOSSET. Aspects et Figures de la Littérature Flamande. Bruxelles, Office de Publicité, 1943. [Collection Nationale. No 26.] Blzn. 13-14. |
| |
87 | Fr. CLOSSET. Nederlandsche Taal, Letterkunde en Kunst. Brussel, Office de Publicité, 1943.
Blz. 18. |
|
| |
| |
|
88 | Prof. Dr. J. VAN MIERLO. Godsdienstige Epiek. Van blz. 258 tot en met blz. 295 in: Algemene Literatuurgeschiedenis. Geschiedenis van de belangrijkste Figuren en Stromingen in de Wereldliteratuur. Deel II. Utrecht, Uitgeversmij. W. De Haan - Antwerpen, N.V. Standaard-Boekhandel, z.j. [1945.]
Beatrijs, blz. 281. ‘De beste vorm van de legende der kosteres’ en verder: ‘Geen Oostersche fantasie is dit; maar aangrijpende, diepe werkelijkheid’. |
| |
89 | Fr. CLOSSET. La Littérature Flamande au Moyen Age. Bruxelles, Office de Publicité, 1946. [Collection Nationale. No 70.] Blzn. 20-23. |
| |
90 | A. VAN DEN DAELE, S.J. Beknopte Geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde. Brugge-Brussel, De Kinkhoren-Desclée, De Brouwer et Cie, 1946.
Blzn. 30-31. |
| |
91 | Dr. C.G.N. DE VOOYS. Historische Schets van de Nederlandse Letterkunde. Met medewerking van Dr. G. STUIVELING, herzien en vermeerderd. Achttiende druk. Groningen, J.B. Wolters, 1946.
Nr. 10. Geestelijke Poëzie. ‘Beatrijs behoort in zijn eenvoud tot het mooiste dat ons uit de Middeleeuwen bewaard is’.
Ongewijzigde tekst in de voorafgaande drukken: 1908, 1909, 1910, 1911, 1912, 1913, 1915, 1916, 1917, 1919, 1921, 1924, 1927, 1930, 1933, 1939. |
| |
92 | Dr. D.C. TINBERGEN. De Nederlandse Literatuur in de Middeleeuwen. Den Haag, N.V. Servire, 1947. [Servire's Encyclopaedie.]
Beatrijs, blzn. 57-58. ‘Om de ridderlijke geest, de edele opvatting der minne, de fijne ontleding van het zieleleven en de voortreffelijke taalbehandeling is men geneigd het nog in de bloeitijd van de hoofse roman en niet lang na Caesarius' werk te dateren’ (blz. 58). |
| |
93 | Prof. Dr. J. VAN MIERLO, S.J. Uit Beatrijs. Van blz. 14 tot en met blz. 29 in: Sprokkelingen op het Gebied der Middelnederlandse Poëzie. Turnhout, Drukkerij N.V.J. van Mierlo-Proost en Co, 1948. [Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Reeks III, Nr. 26.]
Toelichting van de verzen 130-135, 203-207, 247-248, 431-434, 500-504, 492-494, 517-518, 525-529, 911-918. |
| |
94 | Prof. Dr. J. VAN MIERLO, S.J. Is het Slot van onze Beatrijs-Legende een later Toevoegsel? Van blz. 29 tot en met blz. 40 in: Sprokkelingen op het Gebied der Middelnederlandse Poëzie. Turnhout, Drukkerij N.V.J. van Mierlo-Proost en Co, 1948. [Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Reeks III, Nr. 26.]
|
|
| |
| |
|
|
Betoogd wordt dat de episode van de biecht niet door een latere hand aan de legende werd toegevoegd, doch tot de kern zelf van het verhaal behoort. Gewaarschuwd wordt tegen het misbruik van de critische methode. ‘Eerbied voor de overlevering, voor wat is, niet voor wat wij er van hebben gemaakt, zal steeds de eerste voorwaarde zijn van allen vooruitgang van onze philologische wetenschap’ (blz. 40).
Dit opstel is de om- en bijwerking van de bijdrage voor het eerst in de door ‘De Vlijt’ bezorgde Beatrijs-uitgave verschenen (cfr. nr. 17). |
| |
94b | GERARD KNUVELDER. Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde van de Aanvang tot Heden. Deel I. 's-Hertogenbosch, L.C.G. Malmberg, 1948.
Blzn. 98-101.
‘Hij [de auteur] moet een wijs en breed-menselijk, mild mens geweest zijn, een groot kunstenaar ook die in zijn kort bestek zulk een gaaf en tevens diep beeld van menselijk leven te schetsen wist, en dit kon doen met zulk een fijne toets en uitmuntende karakteristiek’ (blz. 100). |
| |
95 | Hiervoor verwijzen we, om nutteloze herhaling te voorkomen, naar hetGa naar margenoot+ boven vermeld standaardwerk van Prof. Dr. ROBERT GUIETTE naar en de laatste Beatrijs-uitgave uit ‘Van alle Tijden’ en vergenoegen ons met de vermelding van enkele aldaar niet vermelde bewerkingen als: |
| |
96 | WITLOX. Ave Maria. Een Parelsnoer van overoude Legenden. Amsterdam, R.K. Boekencentrale, 1912. |
| |
97 | WITLOX. Van Zuster Beatrijs. Antwerpen, L. Opdebeek, z.j. [1922.] Met Penteekeningen van Edm. van Offel. |
| |
98 | DIELMANS De Gouden Marialegenden. Maastricht, Van Aelst, 1928. |
| |
99 | WALCH. Marialegenden. 's-Gravenhage, Goddard, 1929. |
| |
100 | P.C. SCHOOMEES. Beatrijs. Volgens opgave in Brinkman's Cumulatieve Catalogus voor 1938. |
| |
101 | FRANCINE ONSTEIN. De Sproke van Beatrijs. Uitgave van ‘Volk en Staat’, 1943. |
| |
102 | PIETER MAGERMAN. Zuster Beatrijs. Legendespel in 4 bedrijven, verdeeld over 15 taferelen.
|
|
| |
| |
|
|
Als aanvulling bij de Franse Beatrijs-bewerkingen, vermelden we: |
| |
103 | WITLOX. Ave Maria. Vieilles Légendes Mariales. Anvers, Opdebeek, s.d. [1932.] |
| |
104 | GAUTIER DE COINCY. Les plus heureux Miracles de la Sainte-Vierge, recueillis et mis en français moderne. Paris, 1932. |
| |
105 | J.J. THARAUD. La Sacristine. Conté de Pâques. Marie-Claire. Nummer van de 7e April 1939. |
| |
106 | ROBERT GUIETTE. Béatrix. Poème traduit du Moyen Néerlandais. Illustré par Victor Stuyvaert, Préface de Fernand Fleuret. Anvers, Editions Lumière, 1930.Ga naar voetnoot(*)
Als aanvulling bij de Engelse Beatrijs-bewerkingen, vermelden we: |
| |
107 | Naar aanleiding van de Beatrijs-opvoering te Knokke-Zoute (1938), onder leiding van Herman van Overbeke, verscheen bij ‘Wiek Op’ te Brugge een uitgave Beatrijs getiteld, die naast de oorspronkelijke tekst van de Beatrijs-sproke ook de Franse, Engelse en Duitse vertaling bevatte, de eerste door Prof. R. GUIETTE, de tweede door Prof. GEYL bezorgd. De naam van de Duitse vertaler is niet vermeld.
In de door Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage, ontworpen reeks: ‘The Dutch Library’ verscheen als nummer IV van de hand van Prof. Dr. P. GEYL: The Tale of Beatrice. |
| |
108 | The Miracle of Beatrice. A Flemish Legend of c. 1300. English-Flemish Edition. Translated by ADRIAAN J. BARNOUW. Introduction by JANALBERT GORIS. New York, by Pantheon Books, 1944. 107 + [V] blzn., 17 × 11 cm.
In zijn ‘Introduction’ (blzn. 5-15) legt Dr. J.A. Goris vooral de nadruk op de verspreiding van het behandeld thema in het Middeleeuwse Europa, op het ware wezen van de Beatrijs-legende en op de hoge waarde van onze Beatrijs. ‘The beauty of the Flemish version is not in the miraculous element of the story; it lies in its human significance, in its unerring charm and limpid simplicity’ (blz. 11) - en verder (blz. 12): ‘Every detail is indispensable and charming, every action of Beatrice is psychologically justified and credible. All the time she occupies the foreground’. |
| |
109 | Beatrijs. 'n Middeleeuwse Juweel. In Afrikaans oorvertel door Dr. P.C. SCHOONEES. Pretoria, J.L. van Schaik. 1939. [No 97 van ‘Die Monument-Reeks’.]
Afgewerkt op 14 Augustus 1948. |
|
|
-
margenoot+
- historische beschouwingen, verwantschap en invloed, tekstcritiek, enz.
-
voetnoot(*)
- Op blz. 107, nota 3 van zijn ‘Middelnederlandse Legenden en Exempelen’ verklaart Dr. C.G.N. De VOOYS: ‘De onderstelling van Watenphul, dat dit slot “ein fremder zusatz” van minderwaardig gehalte zou zijn, werd op goede gronden door van der Eist bestreden’.
-
voetnoot(*)
- Niet zonder belang Is F. FLEURET's opvatting over de oorsprong van de Beatrijs-legende, synthetisch samengevat in volgende zin: ‘La légende de Béatrix pourrait avoir son origine dans une histoire de Vestale, implantée par l'occupation des Gaules’ (blzn. XI - XII).
|