Bataafsche liederen, voor vaderlandsche jongelingen en meisjes
(1795)–Anoniem Bataafsche liederen, voor vaderlandsche jongelingen en meisjes– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Vrienden van de lieve Prins,
Blijft gij nog zoo dom, zoo kinds,
Dat, dat, snaakjes dat,
Gij uw maaling, zotte dwaaling,
Dat, dat, snaakjes dat,
Gij uw dwaasheid niet bevat.
Ach! gij zijt uw Wimpje kwijt!
Lieve Broertjes, welk een spijt!
Ach, ach! roept vrij ach!
Nu de franje van Oranje,
Ach! ach! roep vrij ach!
U niet meer versieren mag.
Maakt nu nog zijn paarden los,
En trekt zelf voor zijn karos;
Kniel, kniel, waarlijk kniel
Nu nog weder, voor hem neder,
Kniel, kniel, waarlijk kniel,
Slaafjes, voor die goede ziel.
| |
[pagina 69]
| |
Maar neen, zwemd naar de overkant,
Wimpje woond in Engeland,
Daar, daar, zeuntjes daar,
Bij zijn vrinden, zult ge hem vinden,
Daar, daar, zeuntjes daar,
Woond de groote Pinkenaar.
Hoord gij slaafjes dan nog niet,
Hoe men u de Vrijheid biedt?
Neen, neen, zotjes neen,
Dat Oranje en zijn franje,
Neen, neen, zotjes neen,
Zit u tot in 't merg en been.
Wordt doch wijzer, het is tijd,
Wijl gij dus gewaarschouwd zijt.
Let, let, maatjes let,
Blijst gìj warrig, en halstarrig,
Let, let, maatjes let,
Dan slegts op de laatste pret!
| |
[pagina 70]
| |
Maar wat raakt ons 't blind geslagt,
Belgen, dat uw raad veracht.
Hoor, hoor, Belgen hoor,
Laat die hoopen kwasten loopen,
Hoor, hoor, Belgen hoor,
Want gij schuurt, helaas! den moor.
Leeft nu vrolijk, leeft verblijd,
En belacht de vale nijd,
Want, want, Broeders want,
Al dat martlen, al dat spartlen,
Want, want, Broeders want,
Helpt de Phoefjes aan een kant.
Freekbuur koos het hazepad,
Meester Joris, altoos zat,
Heeft, heeft, Belgen heeft,
Voor de moppen en de proppen,
Heest, heest, Belgen heeft,
Voor het Fransche vuur gebeeft.
|
|