We bevinden ons in een op biologisch en geologisch merkwaardig rijk gebied, al bestaat die rijkdom ook grotendeels uit fossielen, waarvan er enkele wereldvermaard werden, als die van de Maashagedis (Mosasaurus, circa 14 meter lang) en de reuzenschildpad, welke nog in het natuurhistorisch museum te Maastricht bewaard bleef. De Limburgse grotten zijn rijk aan allerlei vooral kleine fossielen, doch ook aan levende dieren en planten. Onder de dieren noemen we op de eerste plaats de vleermuizen die in deze onderwereld hun slaapplaatsen en z.g. kraamkamers inrichten. Verschillende soorten komen hier voor, doch hun aantal loopt achteruit, niet alleen omdat de afgravingen vele groeven vernielen, doch ook omdat vogelvrienden al te zeer studeren in deze materie door het ringen der beestjes, om hun trek te volgen. En dan zijn er ook nog toeristen, en electrische verlichtingen die ze doen uitzien naar rustiger plekjes. Zelfs de champignonteelt brengt onrust te weeg. Gelukkig zijn van de misschien wel honderd grotten en groeven slechts enkele toegankelijk en algemeen bekend.
Het type der groeven verschilt aanmerkelijk van elkaar. In de vermaarde St.-Pietersberg bij Maastricht bereiken de pijlers een hoogte van wel tien meter. Zowel de pijlers als de gangen zelf bereiken een breedte van vijf meter, waarboven dan nog een dekgebergte van circa dertig meter. In de labyrinthen heerst zowel eeuwige duisternis als eeuwige stilte. Wanneer men deze onderwereld vergezeld van gidsen met fakkels of lantaarns bezoekt, waant men soms door een Egyptische tempel rond te dolen. De grotten van het toeristenoord het Geuldal zijn aanmerkelijk lager van plafond, soms breder van doorsnede, fantastischer van vormen en rijker aan afwisseling. Hier komen enkele hoge, niet heel solide zijnde koepels voor en ook een onderaards meertje, dat evenwel niet ieder jaar bevaarbaar is, men neemt zelfs perioden van zeven jaren aan. We spraken alreeds van gidsen; deze zijn voor bezoeken aan deze onderwereld onmisbaar. Wie de gangenstelsels niet grondig of zelfs instinctmatig kent, loopt gevaar erin te verdolen, te verongelukken en zelfs te verhongeren. Haast ieder jaar raken hier mensen, kinderen, volwassenen, vermist; men alarmeert dan gidsen en andere ‘bergjatsers’ en gewoonlijk zijn de verdoolden na enkele uren bevrijd uit eeuwige stilte en diepste duisternis. Er ontstonden in de loop der eeuwen ook sagen omtrent dit ondergrondse, als die aangaande de drie monniken die verdwaald raakten in de St.-Pietersberg, die men dood terug vond en die hun eigen vingers hadden opgegeten. Voor de waarachtigheid van dit verhaal kunnen we niet instaan.
Het aantal grotten en groeven dat voor vreemdelingenverkeer toegankelijk is zal het tiental wel niet halen. Te Maastricht kennen we de St.Pietersberg en ook de Cannerberg, waarin zich in 1926 een ernstige bergstorting voordeed die aan vijf mensen het leven kostte, tal van andere zwaar verwondde, en die 800.000 ton mergel en aarde naar beneden deed storten, bedelvend o.m. een voerman met kar en paard, die, niettegenstaande naarstig en vakkundig zoeken van ploegen mijnwerkers gedurende een maand, nimmer teruggevonden werden. In het Geuldal kennen we drie of vier grote oude gangenstelsels, wier aanleg tot de Romeinse tijd teruggaat en voorts