| |
| |
| |
Traduttore, Traditore?
Mietje
't Meiske, met zijn tele melk,
lang, gelijk nen terruwstelk,
zoetjes, zoetjes, zoetjes,
terdt het voort, en anders niet
als zijn tele melk en ziet 't.
't Meisken hoorde: ‘Goedendag!’
zeggen, zoetjes, zoetjes:
‘Mietje!’ 't Meisken ommezag...
viel de melk en, vol verdriet,
wie dat 't was en wist het niet.
Meisken, meiske, meiske snel
melk aan 't dragen, wacht u wel:
zoetjes, zoetjes, zoetjes,
mijdt u, meiske, en hoort gij iet,
vóór u, maar niet omme en ziet!
| |
Mietje
surveillant le lait tremblant.
Entendit: ‘Bonjour Mimi!’
et sur ses petits pieds nus.
Qui était-ce? Elle ne sut.
Sur tes petits pieds tout nus,
ne te détournes donc plus
regarder... mais devant toi.
| |
| |
| |
Tranen
en, 's halfvoornoens, nog
maar 't zeevert... van die
't veld en langs de lanen:
| |
Larmes
La brume est froide ce matin.
Il fait obscur dans les allées.
J'entends les arbres indistincts
pleurer des larmes désolées.
Il ne pleut pas. C'est de la bruine
Cette impalpable humidité
fait songer aux poussières fines:
Tout est grisaille, ce matin,
les cieux, les champs et les allées.
J'entends les arbres indistincts
pleurer des larmes désolées.
| |
| |
| |
Wintergepeinzen
Dat ook ons harte rusten kon
lijk 's winters de velden doen
die liggen daar onder Gods hemel wijd
Ze weten heimelijk meer dan wij,
die trappen over hun wijs gezicht;
ze weten: in voren van diep geduld
Wij, mensen met ons gulzig hart,
wat is er aan ons te doen?
We persen uit alle getijden 't genot,
Dat ook ons harte rusten kon
lijk 's winters de velden doen.
Wij zouden verstild, voor 't wonder bereid,
| |
Pensees d'hiver
Si notre coeur pouvait se reposer,
comme en hiver les champs qui se dénudent,
fêtant les charmes de la solitude
et du grand ciel de Dieu sur eux penché.
Ils savent bien plus que nous, les humains,
qui parcourons cette sage étendue,
car les sillons, pressentant sa venue,
ont médité le miracle du grain.
Nos coeurs se montrent beaucoup trop gourmands.
Pour nous, les hommes, que pourrait-on faire?
Si ne cueillons que plaisirs de la terre,
Dieu ne pourra nous donner son Printemps.
Puissent nos coeurs parfois se reposer,
comme en hiver les champs qui se dénudent,
car nous verrions, émus par ce prélude,
venir l'amour quand Dieu s'est approché.
| |
| |
Opening van de tentoonstelling in het Rubenshuis. Dhr. D. Wilms, schepen van Schone Kunsten, houdt de inleidende rede.
| |
| |
| |
Schaduw
Ik heb de liefde liefgehad
daarom wellicht heeft ze me niet bemind.
met een zeer verliefde kind.
Ik heb de zon te lief gehad
aan de deuren van de dagen
ben ik geworden als een varenblad
dat liever in de lommer leeft
En daarom bouwt mijn kommer aan een huis
getemperd zijn voor de ogen
en waar de sobere lijn van een gelaat
en waar de vrede van een vriendschap staat
lijk schaduw van een boom
| |
Ombre
De l'amour je fus éprise,
d'où sans doute son dédain.
Un enfant n'a pas d'emprise
De montrer au soleil trop d'amour,
de mendier à la porte des jours,
qui veut l'ombre tout le temps:
du soleil, c'est trop pesant.
Aussi, dans la maison que mon âme édifie,
les feux de la lampe et les feux du soleil
Là je vois un visage et sa tendresse amie,
paisible bonheur à l'ombrage pareil,
| |
| |
| |
Foules rondel
Now welcom somer, with thy sonne softe
That hath this wintres weders over-shake
And driven awey the longe nightes blake!
Seynt Valentyn, that art ful hy on-lofte; -
Thus cingen smale foules for thy sake -
Now welcom somer, with thy sonne softe
That hath this wintres weders over-shake.
Wel han they cause for to gladen ofte,
Sith ech of hem recovered hath his make
Ful blisful may they singen whan they wake;
Now welcom somer, with thy sonne softe
That hath this wintres weders over-shake
And driven awey the longe nightes blake!
from the Parlement of Foules
| |
Rondel der vogelen
Zij welkom, Zomer, met uw zonne zachte,
Gij hebt de Winter weêrom heengezonden
En weggejaagd de lange nachtestonden!
Sint Valentijn, daar boven in uw machte,
Vogeltjes zingen voor U, opgewonden.
Zij welkom, Zomer, met uw zonne zachte
Gij hebt de Winter weêrom heengezonden.
Ze zijn vandaag een vrolijk klein geslachte:
Zijn maatje heeft eenieder weêrgevonden.
Dankbare zang klinkt overal in 't ronden.
Zij welkom, Zomer, met uw zonne zachte,
Gij hebt de Winter weêrom heengezonden
En weggejaagd de lange nachtestonden.
|
|